142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 28 October 1902. Le lieer Troelstra merkt nog op, dat bij instructie aan de brugwachters 7 dagen verlof per jaar is toege staan. Daarvoor alleen zou dus reeds hulp noodig zijn om in de geregelde bediening te voorzien en daarom worden die gelden hier ook gevonden op den post „brug- li? gen De heer Van Messel vraagt, waarom geen bedrag op de begrooting is uitgetrokken voor de opbrengst van de brug tegenover de i losterstraat, die in i leceniber gereed zal komen, en hoe de brug zal worden bediend De Voorzitter antwoordt, dat dit nog in overweging is en eerlang hieromtrent aan den raad een voorstel zal worden gedaan. Burgemeester en wethouders weten nog niet, of heffing van bruggeld kan worden voorgesteld, daar Gedeputeerde Staten misschien niet tot de goedkeu ring daarvan zullen medewerken. I'olynummers 18H—J98 worden daarna ongewijzigd qoedgekeurd. Volg no. 109. De heer Wolff is niet zoo revolutionair gezind ten opzichte van dezen post als de heer Middelkoopmaar toch wil hij naar aanleiding van het onderwijs in den zang eenige opmerkingen maken. Dit onderwijs is een unicum, voor zoover spreker goed is ingelicht, het wordt zelfs in AmsterdamRotterdam den Haag, waar het onderwijs uitstekend is, niet gegeven. Zoolang die verordening hier van kracht is, moeten bur gemeester en wethouders daaraan gevolg gegeven, maar spreker wil vragen, of het niet mogelijk is met de com missie van toezicht op het middelbaar onderwijs een on derzoek in te stellen en in afwachting van het resultaat daarvan voorloopig geen leerares in den zang aan te stellen met het 'oog op de wijziging, die dan eventu eel in de verordening zal worden gebracht. De Voorzitter kan deze toezegging niet doen, er heeft reeds een overleg plaats gehad. Juist op verzoek \an de commissie van toezicht is er eene oproeping gedaan om de stukken in te zenden vóór 1 November a.s., opdat de nieuwe leerares met 1 Januari 1903 in functie zou kunnen treden. De lieer Wolff acht het geval lastig, want de verorde ning moet worden uitgevoerd. Toch meent spreker, dat Leeuwarden ook met het oog op andere groote gemeen ten, waar zulk eene leerares niet is aangesteld en op de financiën toch van de benoeming van eene nieuwe leerares zou kunnen afzien. De heer Baart de la Faille heeft tot zijn leedwezen tweemaal stemmen hooren opgaan om de middelbare school voor meisjes af te breken. Spreker wil er aan herinneren, hoeveel moeite men zich, nog geen 25 jaren «■elcden, heeft gegeven om de inrichting in het leven te roepen, overtuigd als men was van de wenschelijkheid. Daarom heeft spreker met de grootste instemming aan gehoord liet protest van den heer Duparcgenoemde inrichting heeft niet alleen recht van bestaan maar is zeer gewensclit. Zijdelings heeft men willen betoogen, dat de school overbodig °is, omdat zulk een groot aantal meisjes, voor wie de school bestemd is, gaan op de burgerschool voor jongens. Toch is het middelbaar onderwijs voor meisjes niet hetzelfde als dat voor jongens. Het gaat daar minder om het diploma, dat geen rechten geeft, zooals dat van de jongens-burgerschoolmaar het onderwijs heeft een ander karakter, een aesthetisch cachet. Het verwondert spreker dan ook wel, dat zulk een aantal meisjes de jongens-burgerschool bezoeken. Toch moet liet beschavend karakter van het onderwijs aan de meisjesschool worden behouden. liet is hier zeer terecht begrepen, dat de zang van zulk onderwijs een gewichtig onderdeel is, ook al wordt aan andere derge lijke inrichtingen geen zang onderwezen. Dat anderen daarover evenzoo denken, bewijst welde openbare les in den zang, die steeds door de ouders der leerlingen bij voorkeur wordt bijgewoond. Spreker zou het zeer betreuren, indien het woord van den heer Wolff hier ingang vond om den zang af te schaffen. De heer Van Ketwich Verschuur heeft met instemming de heeren Duparc en Baart de la Faille gehoord. Spreker wil er den heer Middelkoop nog op wijzen, dat tal van meisjes op die school hare opleiding ont vangen, o.a. voor de acte Lager Onderwijs,zoodat zij ook te beschouwen is als eene zeer geschikte „pépinière" voor onze onderwijzeressen bij dat onderwijs, van welke er verscheidene van deze school afkomstig zijn. Spreker wees in de sectievergadering op enkele weinig hygië nische toestanden, die in de school heerschen, bepaalde- ljjk op het gebrek in de ventilatie en op de vochtigheid hier en daarhet eerste is een gevolg van het feit, dat het gebouw bij den aanleg niet voor school is bestemd geweest, doch voor woonhuis. De minimum eischen, ook voor deze schoollokalen, zijn te vinden in het ko ninklijk besluit van 1883, (Stbl. no. 41). De hoogte nu is volgens de opmetingenvanwege het bureau van ge meentewerken aan spreker verschaft, bij een paar lokalen 3,90 51. bij de overige 4,70 51., terwijl liet koninklijk besluit als minimum hoogte voor de lokalen voor lager onderwijs voorschrijft 4,50 51. en bijna alle lokalen voor dat onderwijs alhier eene hoogte van 5,50 51. hebben. De directrice der school had er reeds meermalen op gewezen, dat de luchtverversching in de lokalen onvol doende was. Herhaaldelijk kwam het voor, dat leerlingen de lessen wegens hoofdpijn moesten verlaten, terwijl andere in die slechte lucht ademende, doof werden en het onderwijs slechts ten halve konden volgen. In Februari is daarin eenige verandering gebracht en zijn de ramen van boven openvallend gemaakt. Toch konden die veranderingen ingrijpender zijn, o.a. door de kettinkjes, waaraan liet beweegbaar raamdeel hangt, wat te verlengen en betere ventilatietoestellen aan te brengen, zonder dat er tocht ontstaat. Verder klaagde de direc trice over vochtin sommige kasten schimmelen hare boeken. Spreker hoopt, dat de door burgemeester en wethou ders bij hun antwoord gedane beloften tot verbetering, spoedig daartoe mogen leiden, speciaal wat betreft de luchtverversching, die dringend voorziening vereischt. De heer Duparc meent, dat hier terecht mag worden gesproken van afbreken. Vroeger omvatte het onderwijs aan de meisjesschool ook staathuishoudkunde en gezonds- leer, langzamerhand werden deze vakken afgeschaft, de meerderheid van den raad meende, dat deze vakken voor meisjes niet noodig waren. Dit was een begin van het afbreken. De heer Wolff wil nu daarmee doorgaan. 51et het zelfde recht, liever onrecht, zou men nu in andere ge meenten, waar staathuishoudkunde en gezondheidsleer op de middelbare meisjesschool worden onderwezen, zich kunnen beroepen qp Leeuwarden om dan beide vakken af te schaffen, zóó verder gaande zou er ten slotte weinig meer overblijven. Spreker hecht juist groote waarde aan het zangonder wijs ook op deze inrichting. Hij herinnert aan de spreuk Böse 5Ienschen haben keine Lieder. Spreker meent, dat het onderwijs in den zang hier even gemotiveerd is als voor andere scholen. Alles wat kan strekken om den zin voor de muziek op te wekken, vooral ook bij het opkomend geslacht, moet, volgens spreker, worden toegepast. Daarom bedenke men zich Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1902. 143 wel tweemaal, eer men op het denkbeeld van den heer Wolff ingaat. Nu de middelbare school voor meisjes inderdaad aan de orde is, wenscht spreker nog iets in het midden te brengen over het straks door den heer 5Iiddelkoop aanbevolen middel om de meisjes voor haar verdere intellectueele ontwikkeling naar de kostscholen te zenden. Spreker zou den heer Middelkoop willen vragen, of deze inderdaad meent, dat de burgerouders zich deze weelde kunnen veroorloven. Bij eenig naden ken zal dit geachte lid op deze vraag zeker geen toe stemmend antwoord kunnen geven. Dit is wel de beste verdediging voor het behoud der school. De heeren 5fiddclkoop en Wolff hebben geen kinderen en kunnen daarom minder goed oordeelen over den heil- zamen invloed, dien onze middelbare school nu reeds in het acht en twintigste jaar uitoefent. Spreker is ook vóór een zuinig beheer, maar wil niet be zuinigen op deze wijze. Te Leeuwarden wordt gelukkig veel gedaan voor het onderwijs van on- en minvermo genden, volgens spreker moet dat evenzeer geschieden voor de standen, die het meest bijdragen in den hoofde- ljken omslag en andere belastingen. De heer Wolff was zich niet bewust, dat hij getracht heeft de meisjesschool af te breken. Hij heeft alleen plaatsen genoemd, waar het onderwijs goed is en toch geen zang wordt onderwezen. Spreker meent ook wel eens medici te hebben hooren beweren, dat zangonderwijs aan meisjes op' dien leeftijd niet goed is. Het is spreker natuurlijk niet bekend, of meisjes ook lijden aan baard in de keel. Dit zullen de de medici, hier tegenwoordig, beter kunnen beoordeelen. Wat de aanhaling van den heer Duparc betreft, deze is afgezaagd en van dezelfde kracht als de variant er op, die op deze vergadering zou passen Wo man raucht, da kannst* du ruhig harren, Böse Menschen rauchen kein' Cigarren. De lieer Middelkoop heeft bemerkt, dat hij verkeerd is begrepen. Spreker schijnt den indruk te hebben gege ven, alsof hij het onderwijs niet wil behartigen. Integen deel spreker staat in de eerste gelederen en doet in dat opzicht voor niemand onder. Spreker heeft alleen eenige opmerkingen gemaakt, maar wil de middelbare meisjesschool niet afbreken, hij gaf alleen aan op welke andere wijze er in die behoefte zou kunnen worden voorzien door het bijzonder onderwijs en de lioogere burgerschool voor jongens. De opmerkingen der heeren Duparc en van Ketwich Ver schuur zijn volkomen waar, maar toch is het onderwijs, dat de jongens ontvangen breeder en dieper dan dat bij de meisjes kan zijn. Spreker was het ook bekend, dat de leerlingen der meisjes burgerschool na korten tijd examen kunnen doen voor on derwijzeres, maar hij is van meening, dat dit evenzeer kan, wanneer zij de rijks lioogere burgerschool hebben afge- loo] en. 5\ at de schoollokalen betreft, komt het niet alleen op de hoogte aan, maar ook op de breedte en de lengte. Het is van meer belang hoeveel Ma lucht er voor ieder leerling beschikbaar is. Wanneer er in een lokaal 3 of 4 meisjes zitten, zooals thans in de hoogste klasse het geval is, blijkens het verslag der gemeente over 1901, dan is er stellig voldoende lucht voor ieder aanwezig. De heer Duparc herinnert er nog eens aan, dat niet ieder zijn kinderen naar eene bijzondere inrichting van onderwijs kan zenden, dat is alleen bereikbaar voor de gegoeden. Worden er nog meer meisjes naar de rijks hoogere burgerschool gezonden, dan zou het wel eens kunnen gebeuren, dat die school, opgericht voor jongens zooveel vrouwelijke leerlingen kreeg, dat door de re geering een verbod daartegen werd uitgevaardigd. De heer van Ketwich Verschuur zal nog een paar op merkingen maken naar aanleiding van hetgeen de heer Middelkoop heeft gezegd over den inhoud der schoollo kalen. Ook te dien aanzien kan spreker hem geruststel len. In verband met het koninklijk besluit van 1883 zijn alle lokalen opgemeten en behalve wat betreft de ruimte tusschen de rijen banken voldoen zij daaraan doch dat besluit stelt slechts minimum-eischen, die door onze lokalen voor lager onder wij s verre overschreden worden. Verder doet spreker hem opmerken, dat het verschil in onderwijs op beide inrichtingen voor middelbaar onder wijs groot isbij het onderwijs aan de rijks hoogere burgerschool staan de exacte wetenschappen op den voor grond bij dat aan de middelbare school voor meisjes treedt de aesthetische en litteraire ontwikkeling meer naar voren. Ook was de opgaaf der schoolbevolking door den lieer Middelkoop niet juistin de hoogste klasse ontvangen thans 13 meisjes onderwijs en niet 3 of 4zooals de heer Middelkoop beweertdie hoogste klasse is thans de minst bevolkte van alle klassen dier school. Het volgno. 199 wordt daarna ongewijzigd goedgekeurd. Volgno. 200. Den heer Middelkoop wordt toegestaan bij dit volgno. tevens volgno. 222 ter sprake te brengen. De heer Middelkoop wenscht eenige opmerkingen te maken over de bevoegdheid van het onderwijzend perso neel aan de ambachtsschoolde burgerdag- en avond school. Spreker stelt voorop, dat hij voor de posten zal stemmen, ook al zijn de onderwijskrachten gedeelte lijk niet bevoegd. De kwestie draait om de vraag, of men hier te doen heeft met inrichtingen, behoorende tot het middelbaar onderwijs Spreker herinnert aan het standpunt, indertijd door hem ingenomen, dat verschilde van dat der andere raads leden. Er is beweerd, dat het onderwijs aan de ambachts school gegeven, perse is middelbaar onderwijs en spreker verdedigde de stelling, dat het afhangt van den aard van het vak en de uitgebreidheid, waarmee het onderwijs in dat vak wordt gegeven. Spreker was het dus niet eens met den voorzitter, die in de vergadering van 13 Augustus 1991 zeide: „dat hij „evenmin als voor twee jaren de conclusie der commissie „ten opzichte der toelating van den heer Jansma geheel „onbesproken kan laten. Evenmin als toen kan hij zich „vereenigen met de opvatting, dat, waar de wet het lid maatschap van den raad onvereenigbaar verklaart met „de betrekking van „onderwijzer voor middelbaar onder- „wijs" niet de betrekking zelve den doorslag zou geven, „maar alléén de omstandigheid,' dat het in die betrekking „gedoceerde leervak niet in de wet op het M. O. wordt „genoemd." En verder „Zij (de commissie) neemt als onbetwistbaar aan, dat „de ambachtsschool eene inrichting is van middelbaar „onderwijs en zoo dit inderdaad het geval is, dan valt tevens niet te ontkennen, dat de heer Jansma onderwij zer is aan eene inrichting van middelbaar onderwijs." Spreker zal niet alles herhalen, wat er verleden jaar over de kwestie is gesprokenmaar wil alleen vragen naar het verschil tusschen de onderwijzers. De heer Troelstra heeft in bovengenoemde vergadering „gezegd, o.a.: „alle vakken, die in het algemeen leerplan „van eene school voor middelbaar onderwijs zijn opgeno men, belmoren voor die school ook tot het middelbaar „onderwijs." En verder „Bovendien zou het ongerijmd zijn van eene school „welke de heer 5Iiddelkoop erkent eene van middelbaar „onderwijs te wezen te zeggenja, wat hier gegeven „wordt is lager onderwijs of geheel bijzonder onderwijs." Daaruit volgt, dat de voorzitter, de heer Troelstra en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1902 | | pagina 7