168 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag den 9 December 1902. 6. Idem tot het verleenen van vergunning aan N. Sie- hesma voor het leggen van een straatje in gemeentegrond aan den Tiestersingel Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig de conclusie van het voorstel besloten. 7. Idem tot het verleenen van een pensioen aan E. Har menzoneervol ontslagen kantoorbediende aan de gemeen tel ijke gasfabriek. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig de conclusie van het voorstel besloten aan E. Harmenzon, eervol ontslagen kantoorbediende aan de gemeentelijke gasfabriek alhier, een jaarlijksch pensioen te verleenen van f 159. 8. Beslissing ingevolge art. 31 Reglement van Orde over de motie-Trompbetreffende wijziging der verordening, gemeenteblad no. 16 van 1876 VglHand. blz. 141). Deze motie luidt De raad van1 oordeel, dat het wenseheljjk is het geneeskundig onderzoek der publieke vrouwen alhier, geregeld bjj ver ordening No. 16 van 1876, af te schaffen, noodigt burgemeester en wethouders uit te zijner tijd een voorstel te doen om voornoemde verordening in dien zin te wijzigen. De Voorzitter wijst op artikel 91 van het reglement van orde voor de vergaderingen van den raad, hetwelk inhoudt, dat in de eerste plaats de voorsteller het woord bekomt om zijne motie toe te lichten. De raad zal daarna hebben te besluiten, of zij in overweging zal worden genomen, in welk geval artikel 60 aangeeft, wat daarmede verder kan geschieden. De heer Tromp geeft als motieven aan voor het indie nen zijner motie, dat sedert de laatste behandeling dezer zaak alhier, op medisch gebied nieuwe argumenten zijn bij te brengen, die pleiten tegen het sanitair toezicht. Bovendien is sedert die behandeling de samenstelling van den raad gewijzigd, zoodat spreker meent eene meer derheid te kunnen vinden, die is vóór afschaffing van dat toezicht. Ook meent spreker als medicus revisie te mogen eischen van eene verordening, die niet meer is op de hoogte van haren tijd, zij het niet wettelijk dan toch kieschheidshalve. De Voorzitter stelt thans aan de orde de vraag, of de motie in overweging zal worden genomen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Baart de la Faille heeft alle waardeering voor den ijver, waarmede het jongste lid van den raad aan leiding heeft gevonden zijne bezwaren in het midden te brengen tegen eene der cardinale bepalingen van de verordening, die sedert 1876 vigeert. De heer Tromp zal weten en anders wil spreker hem er aan herinneren, dat die verordening destijds in het leven is geroepen om verbetering te brengen in ernstige misstanden, die vroeger in deze stad aanwezig waren. Spreker meent te mogen constatecren, dat die toestand in veel opzichten is verbeterd, maar tevens, dat handha ving dier verordening nog steeds gewenscht is. Spreker wil, waar thans alleen de ontvankelijkheid der motie wordt behandeld, niet treden in eene bespreking van de mérites der verordening, maar liij wil er wel aan berinneren, dat met deze bepaling de verordering staat en valt. De geachte voorsteller is niet gelukkig geweest in de wijze, waarop hij zijne bezwaren heeft te berde gebracht. In de sectievergadering is hij begonnen protest aan te teekenen tegen de uitgaven, die het gevolg zijn van de verordening. Zeer terecht maakte de voorzitter den heer Tromp er op attent, dat het niet aanging zich tegen deze uitgave te verzetten en de geachte voorsteller heeft daar in natuurlijk berust. Wel heeft hij zich in de daarop volgende raadsvergadering beklaagd, dat er niet genoeg nota was genomen van zijne opmerking in bet sectie- verslag, maar hij beeft intusschen den regel matigen weg bewandeld, en zijne bezwaren in deze motie belichaamd. Met deze motie nu, gericht tegen eene der voornaamste bepalingen der verordening, is de strijd aangebonden tegen de verordening zelve. En nu zal het toch wel niet de bedoeling van den voorsteller zijn andermaal een principieel debat over deze onverkwikkelijke kwestie geopend te zien. In de laatste 10 jaren is de raad vier malen geroepen deze kwestie te behandelen, en steeds is men geëindigd met de hand having van bedoelde verordening. De heer Tromp heeft gezegd, dat hij hoopte thans eene meerderheid voor zjjne motie te zullen vinden en specu leerde daarbij op de sedert de laatste behandeling gewijzigde samenstelling van den raad. Dat is wel verbazend handig, maar spreker wil bet bekende advies herhalen, dat de raad eerbied moet hebben voor zijne eenmaal genomen besluiten, waarvan het laatste op dit gebied van 1899 dateert. En wanneer de geachte voorsteller meent nieuwe ar gumenten op medisch gebied te kunnen aanvoeren, dan beweert spreker, dat die argumenten wel niet zoo nieuw zullen zijn, dat zij in 1899 niet bekend waren. Maar er is meer. Het zal den leden niet onbekend zijn, dat er eene beweging in den lande gaande is om eene rijkswet te verkrijgen, die het houden van bordeelen strafbaar stelt. Daarop is bier de aandacht gevestigd door het zeer recente feit, dat hier gisterenavond eene ver gadering is gehouden, waar op de meest ernstige wijze de zaak door verschillende sprekers en eene spreekster is behandeld. Men zit dus niet stil. Ook de regeering zit niet stil. In het voorloopig verslag van het behandelde in de sectiën van de Tweede Kamer hebben verschillende leden den Minister van Justitie gevraagd, boe het zat met de toezegging, in de eerste Troonrede gedaan, dat de regee ring zich vooral ook zou bezighouden met de bescher ming van het zedelijke karakter van ons openbaar volks leven. Daarmee was te kennen gegeven, dat de regeering de zaak zich zou aantrekken. Gevraagd werd, wat er gedaan was in die richtingen bedektelijk werd der regeering verweten, dat er eigenlijk nog niets gedaan was. Men noemde de huizen van on tucht de Nieuw-Malthusiaansche Bond, uitstalling van oneerbare prenten en platen. Was de regeering van plan hare belofte gestand te doen Den 26 September antwoordde de Minister, dat hij niet van standpunt was veranderdmaar steeds zijne aandacht aan dit onderwerp had gewijd, zooals met ver schillende voorbeelden door Z.Exc. werd aangetoond. Maar de Minister verklaarde, dat hij tot dusver zijn arbeidskracht en diligentie op dit punt nog niet in legis- latieven arbeid had kunnen omzetten. Z.Exc. verbond daaraan echter de toezegging, dat op dit punt eene wij ziging en aanvulling der strafwet door hem zou worden voorbereid en hoopte, dat daarvan in de eerstvolgende Troonrede aankondiging zou kunnen geschieden. Waar nu blijktdat volk en regeering beide zich de zaak hebben aangetrokken, daar zou spreker den geachten voorsteller der motie het bekende „surtout pas trop de zêle" willen toeroepen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1902. 169 Hij neemt derhalve de vrijheid de opportuniteit en de urgentie der motie te bestrijden, met de volgende motie van orde De ondergeteekende stelt voor de behandeling van de „motie uit te stellentotdat de behandeling van deze „zaak door den rijkswetgever zal zijn beëindigd." Deze motie, ondersteund wordende, komt in behandeling. De heer Tromp is door de woorden van den heer Baart de la Faille niet gerustgesteld, maar daarvoor kwam lijj ook niet hier. Het is eene toevallige coincidentic, dat zijne motie en de beweging voor eene rijkswet tegen de bordeelen sa mentreffen, maar daardoor wordt de kwestie op zijpaden gebracht, want sprekers voorstel betrof niet de bordeelen, maar alleen het sanitair toezicht. Had men geene verordening te dezer zake en wilde men er thans eene maken, dan zou men het tijdstip on geschikt kunnen noemen. Doch er bestaat reeds eene verordening, die men wil wijzigen, dat is iets anders, men heeft eenmaal de hand in het wespennet gestoken en nu moet men de consequenties ook aanvaarden, liet is in ieder geval beter het sanitair toezicht vrijwillig af te schaffen, dan daartoe later door eene rijkswet gedwon gen te worden. De heer Baart de la Faille argumenteert tegen de motie met zjju twijfel uit te spreken over de nieuwheid der argumenten, die spreker kan te berde brengen en werpt alleen zjjn autoriteitsgezag in de schaal zonder meer. De eerbied van den raad voor zijne eenmaal genomen besluiten blijkt voldoende uit het feit, dat in tien jaren rijds deze zaak vier malen is behandeld, dus om de 21 jaar. De laatste behandeling dateert van Maart 1899, dus 3j jaar geleden en daarom is bet meer dan tijd, dat de zaak weer eens aan de orde komt. De heer Baart de la Faille waarschuwt voor „trop de zêle", maar spreker meent, dat heelemaal geen „zêle" meer afkeuring verdient. En waar gewezen wordt op de verbetering, die de moree'e toestand te Leeuwarden na de invoering van de verordening beeft ondergaan, de samen hang wordt niet bewezen en men verwart hier het „post" met het „propter". Spreker handhaaft dan ook ten volle zijne aangevoerde argumenten. De heer Dppai'C vleit zich, dat waar zoo vaak in deze vergadering op hem als oudste raadslid een beroep wordt gedaan, het hem wel niet euvel zal worden geduid, indien li ij zich als zoodanig een oogenblik in het debat brengt. Nog slechts weinige weken geleden gingen de voor steller der motiehet jongste lid, en spreker samen om de boerengeneraals in 's roads vergaderzaal binnen te geleiden. Toen waren beiden één van zin, maar in de thans in behandeling zijnde zaak scheidt het oudste raadslid zich geheel van het jongste raadslid af. Na de zoo afdoende bestrijding van de urgentie der motie door den heer Baart de la Faille, blijft er voor een ander spreker weinig meer over te zeggen. Toch veroorlooft spreker zich er nog iets aan toe te voegen. Zooals men hier is gezeten, ook de tegenstanders dor motie zal men achting en eerbied moeten hebben voor de mannen en vrouwen, die thans het land doortrekken van stad tot stad om de afschaffing der bordeelen te bepleiten en zoodoende de openbare zedelijkheid te be vorderen. De zaak dient echter ook nu weder uit een oogpunt van openbare gezondheid te worden beschouwd. Nu wordt door den heer Tromp apodictisch verklaard, dat het sanitair toezicht geen voldoenden waarborg in dit laatste opzicht geeft en daarom moet worden afgeschaft. Spreker noemt dit een halfslachtig voorstel. Spreker herhaalt, wat hij zoo aanstonds zei ten aan zien van de mannen en vrouwen, die gisteravond ook te Leeuwarden hun zaak hebben bepleit en hebben weten te verkrijgen de aanneming eener motie, gelijk ook elders om de bestaande verordening in te trekken en dan de openbare huizen van ontucht te verbieden. Dat is consequent gehandeld. De heer Tromp is dit echter niet. Hij doet slechts een zijdelingschen aanval op de verordening. Spreker zou hem willen vragen, of hij een oogenblik heeft kun nen gelooven, dat deze vergadering van leeken, op grond van de geringe toelichting tot het voorstel, te vinden zou zijn, om verandering te brengen in de vigeerende verordening? Hij zou zich zelf dan niet hebben bedrogen. De quaestie van het geneeskundige onderzoek behoort te huis, niet in eene vergadering als deze, maar behoort in eene vergadering van geneeskundigen. Iiuben eene rijkswet, waarbij het houden van bordeelen w ordt verboden, wordt ingediend, dan zal dit zeker niet geschieden dan na een nader onderzoek omtrent de ge voelens in deze zaak van de geneeskundigen. De heer Tromp vergt inderdaad te veel van zijne medeleden, dat zij op grond van zijne magere motieven tot afschaffing van het geneeskundige onderzoek volgens de bestaande verordening zullen besluiten. Men vergete niet, dat tot heden de voorstanders van het sanitair toezicht veel talrijker zijn dan de tegenstan ders. Spreker beroept zich daartoe op het nog slechts weinige jaren geleden door de Maatschappij ter bevor dering van Geneeskunde met 77 tegen 2 stemmen uitge brachte votum. De heer Fodfiema wil er op wijzendat het hier telkens voorkomtdatwanneer een jong raadslid eene zaak bespreektenkele oudere leden van den raad in toepassing willen brengen de zuigelingen door afstemmen dood te zwijgen en de zienswijze huldigen wij hebben dat indertijd zóó gedaan en dut is goed gedaan! Spreker meent, dat het zijn nut kan hebben, wanneer dat hier eens hardop wordt gezegdzoodoende toch wordt afbreuk gedaan aan de rechten, die elk raadslid toekomen. M anneer iemand, door de kiezers naar hier gezonden, den eed heeft afgelegd, dat hij naar zjjn beste wetende belangen der gemeente zal bevorderen, dan is hij raadslid zoo goed als ieder ander en geen zuigeling meer en heeft hij dezelfde rechten als alle andere vertegenwoordigers der gemeente. En nu mag de heer Duparc ietwat handig den heer Tromp verwijten, dat hij zijne motie niet handiggenoeg heeft toegelichtdan is dit slechts een gebrek in den vorm, maar doet aan de zaak zelve niets af. In de ver dediging kan toch iets zijn, dat de tegenstanders van af schaffing der keuring op een ander pad brengt. Juist omdat de heer Tromp als jong raadslid niet direct met de volledige toelichting van wal stak zou spreker het betreuren, wanneer er eene meerderheid werd gevon den om hem nu het zwijgen op te leggen. De heer Middelkoop wenscht eenige opmerkingen te maken, betreffende de motie-Baart de la Faille en de behandeling van de motie-Tromp. De heer Baart de la Faille heeft de veronderstelling uitgesproken, dat het niet de bedoeling zou zijn om deze onverkwikkelijke zaak opnieuw in discussie te brengen. Spreker begrijpt niethoe de heer Baart de la Faille daaraan komtdaar juist de inhoud der motie van den heer Tromp tot die discussie noodzaaktal is dan ook dit onderwerp minder verkwikkelijk toch moet bet be handeld worden. Spreker is eveneens van meening, dat de raad eerbied

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1902 | | pagina 2