170
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leenwarden van Dinsdag 9 December 1902.
hebben moet voor zijne eenmaal genomen besluiten
maar die eerbied sluit niet uit, dat, wanneer na verloop
van tijd zich de overtuiging vestigf, dat een besluit niet
goed is, men zulk een besluit dan wijzigt, in plaats van
zich krampachtig daaraan vast te houden. Men behoort
ook eerbied te hebben voor een nieuw inzichtdat op
studie is gegrond.
Er is eene beweging in den lande om afschaffing te
verkrijgen van bordeelen, maar dit behoeft geen beletsel
te zijn om deze zaak te behandelen.
Spreker had veel eerbied voor de mannen en vrouwen
die strijden voor die afschaffing. Die eerbied is grooter
geworden, nadat hij de gisterenavond gehouden vergadering
heeft bijgewoond en de bestrijding heeft gehoord. Hij
wenschte wel, dat alle raadsleden die vergadering hadden
bijgewoond, waarin door drie sprekers en eene spreekster
de zaak is toegelicht. Beter ware het geweest eerst de
spreekster te noemen, omdat deze vooral de aanwezigen
in de ziel wist te grijpen.
Dat er nu ook van elders op afschaffing wordt aan
gedrongen, kan dat nu eene aanleiding zijn om hier niet
te doen, wat men op zijn weg vindt
Juist die beweging vóór de afschaffing moet eene aan
sporing zijn den weg op te gaandien de motie-Tromp
aangeeft.
Want wat is het geval? Wanneer de regeering steun
vindt in den landedan zal zij zich sterker gevoelen.
De publieke meening uit zich o.a. in openbare vergade
ringen. Maar zij kan dit ook doen door de maatregelen,
die door regeeringslichamen worden genomen. Het zijn
deze laatsten, die kracht bijzetten aan de uiting van den
wil des volks, zooals die zich op andere wijze openbaart.
Daardoor wordt er min of meer een officieel cachet op
gedrukt en daardoor is de Begeering zekerder in de wet
de rechtsovertuiging van het volk te belichamen.
Deze voorbereiding moet voor ons een spodrslag zijn
op den aangewezen weg voort te gaan.
Er is beweerd, dat het oogenblik voor de motie-Tromp
niet gelukkig gekozen is. Spreker wil vragen, of, afge
scheiden nog van het daareven gezegde het oogenblik
om iets goeds te doenooit ongelukkig kan worden ge
kozen
De heeren Duparc en Baart de la Faille hebben ook
hier weer, evenals voor de strijders tegen drankmisbruik,
voor de voorgangers der beweging allen eerbied.
Met dergelijke platonische betuigingen wordt de zaak
niet verder gebracht, wanneer die niet in daden worden
omgezet. Het is niet om eerbiedsbetuigingen, maar om
daden te doen.
Spreker is den heer Tromp dankbaar voor de gelegen
heid, die hij geopend heeft om de verordening te wijzigen.
Daarover behoeft niet veel geredeneerd te worden.
De heer Tromp beweert, dat in die 4 jaren tijds de stand
der wetenschap in deze is veranderd.
Xii wil de heer Baart de la Faille eene wijziging der
verordening vermijden. Maar dat is juist door het ver
anderde wetenschappelijke standpunt niet mogelijk. Al
nam men de motie van hem aan, toch zou men tot wijzi
ging moeten overgaan en ter gelegenheid daarvan kwam
de zaak der keuring toch ter sprake. Want wat is het
geval
Art. 26 der verordening spreekt van eene vrouw, die
bij bet onderzoek is „gezond bevonden."
De Voorzitter verzoekt spreker zich te bepalen tor het
onderwerp; niet te spreken over de motie-Tromp, maar
over de motie-Baart de la Faille.
Spreker vervolgt, dat hij juist bezig is aan de motie-
Baart de la Faille. Deze toch bedoelt geen wijziging in
de verordening te brengen en de zaak niet te bediscus-
sieeren en nu wil hij aantoonen, dat dit toch zal gebeuren,
omdat de verordening niet meer kan toegepast worden.
Artikel 27 spreekt van twijfel omtrent den gezond
heidstoestand der vrouw en artikel 28 bepaalt,wat er gebeurt
„na hare genezing". Die bepalingen kunnen niet blijven
gehandhaafd, omdat naar den tegen woord igen stand der
wetenschap een medicus niet meer tnet zekerheid kan
zeggen, dat eene vrouw gezond is of dat zjj genezen is.
Blijft men dus op deze verordening voortbouwen dan
vordert men van den betrokken medicus eene valsche
verklaring en dat zal men toch niet willen.
Nu mag de heer Baart de la Faille waarschuwen voor
het „onverkwikkelijke debat", dat van een voorstel tot
wijziging het gevolg zjjn kan, maar daarmede is men van
de zaak niet af.
Maar er is nog wat anders: Het is éénmaal slechts ge
beurd in deze vergadering, dat eene motie niet in be
handeling is genomen en wel die betreffende het drie-
ploegenstelsel, door spreker ingediend. Men achtte haar
van zoodanigen aard, dat zij de overweging niet werd
waardig gekeurd. Binnen het jaar werd een voorstel van
gelijke strekking als die der motie ingediend door an
deren. Het werd toen met algemeene stemmen aangeno
men. De raad gaf zichzelf toen een slag in het gezicht.
Zal hij dat nu weer doen? Spreker hoopt het niet.
Het is waar, voor de oude leden moet men respect
hebben. Spreker wenscht daarin voor niemand onder te
doen, maar hij eischt dit ook voor de jongere leden,
waar zij staan op den bodem der wetenschap. Men mag
aannemen, dat de voorsteller van dit onderwerp eene
grondige studie heeft gemaakt en, afgezien van het be
lang, eischt reeds de beleefdheid alleen, dat de motie wordt
in behandeling genomen.
De Voorzitter herinnert den heer Middelkoop er aan,
dat hij het eerst het woord gegeven heeft aan den heer
Tromp om zjjne motie toe te lichten. Dat daarna aan
de orde is gesteld de vraag, of de motie in behandeling
zou worden genomen, waarop de heer Baart de la Faille
zijn motie tot uitstel heeft ingediend.
Thans is alleen de motie tot uitstel aan de orde.
Wordt deze verworpen, dan is spreker voornemens voor
te stellen de motie-Tromp met voorbijgang van alle
andere wegen, die artikel 60 R. v. O. aan de hand doet
dadelijk in behandeling te nemen.
De heer Middelkoop meent te moeten opmerken, dat
de motie-Baart de la Faille de strekking heeft de motie-
Tromp niet in behandeling te doen nemen.
Als dus de rijkswet tegen de bordeelen wordt aange
nomen, vervalt zij vanzelf en als er geen ontwerp komt,
dan blijft de behandeling der motie-Tromp voor altijd
uitgesteld, wat hetzelfde beteekent, als werd zij niet in
overweging genomen.
De heer Baart de la Faille heeft stemmen hooren op
gaan, dat de oude leden zich eenig praerogatief zouden
aanmatigen tegenover de jongeren.
Spreker moet daartegen ten sterkste protesteeren. Alle
leden van den gemeenteraad hebben dezelfde rechten en
hij zal de laatste zijn om ook maar te trachten een lid
door zijne autoriteit tot zwijgen te brengen. Dat dit al
lerminst in zijne bedoeling heeft gelegen, blijkt immers
uit den lof, dien spreker aan den ijver van den heer
Tromp heeft toegebracht.
Maar waar de geachte voorsteller spreker verwjjt, dat
hij zijn autoriteitsgezag in de schaal werpt, hoe moet
dan wel de wijze gequalificeerd worden, waarop de heer
Tromp zich opwerpt als vertegenwoordiger van de
nieuwste wetenschap, welk denkbeeld terstond door den
heer Middelkoop wordt aanvaard
Spreker heeft daarop reeds gerepliceerd, dat er op dit
punt sedert de laatste behandeling wel niet zoo heel veel
nieuwe argumenten zullen kunnen worden te berde ge
bracht. Wel kanjheel veel geleerdheid en wijsheid wor
den verkondigd, welke in de practijk minder wijs blijkt
te zijn.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag den 9 December 1902. 171
De tegenstelling van oudere en nieuwere wetenschap
hier gemaaktdoet spreker denken aan een tooneelstuk
„Weldoeners der Menschheid", 't welk hier in den laat
sten tijd nu en dan den bijval van 't publiek heeft ge
noten Daarin wordt een oude medicus voorgesteld, con
servatief, met verouderde begrippen, tegenover den jon
gen collega, den baanbreker, drager van het nieuwe licht
der wetenschap. In 'r voorbijgaan zij gezegd, dat die
oude heer een schurk is, en dat den jongere de mooie
rol is toebedeeld.
Maar dat kunstproduct is ontsproten aan het brein
van den tooneelschrijver en beantwoordt wellicht maar
matig aan de werkelijkheid.
Spreker wil zijn geachten collega liever herinneren
aan dat woord van den wijze der oudheid, die zeide:
„hoe meer ik weet, des te meer zie ik in, dat ik niets
weet".
De medicus zal wel doen, de natuurkundige methode
te blijven volgen en zich niet op vooropgezette waar
heden te baseeren.
Allerminst zal spreker beweren, dat de verordening
volmaakt ishet volmaakte wordt ook met de nieuwste
wetenschap niet verkregen.
Spreker wil nog zeggen, dat hij met zijne motie niet
de bedoeling had de motie-Tromp „ad calendas Graecas'
te verschuiven, maar alleen wilde waarschuwen tegen
overdreven ijver.
En wat den eerbied voor de gevoelens van anderen
betreft, dien de heer Middelkoop in daden wil hebben
omgezet, daar verklaart spreker, dat zijn eerbied zich
alleen uitstrekt tot de bedoelingen van de propagandisten
voor deze zaak, maar tevens, dat hij nog niet overtuigd
is, dat de bedoelde beweging is in het belang van de
ware zedelijkheid en het welzijn van het volk.
De heer Tromp ziet zich genoodzaakt nog eenmaal het
woord te voeren. Hij hoorde het verwijt, dat hij kort
en apodictisch had gesproken. Hij heeft eenige motieven
in het kort genoemd en meende, dat het gebruik mede
bracht om wanneer de motie in behandeling kwam, die
motieven nader toe te lichten. Is hij onjuist in zijne
opvatting, dan is hij bereid die motieven direct uitvoerig
toe te lichten. Overigens neemt spreker den bewijslast
geheel op zich, van hetgeen hij heeft gezegd.
De beraadslagingen worden gesloten.
v
De motie-Baart de la Faille wordt aangenomen met
12 tegen 9 stemmen, die der heeren Oosterhoff, Tromp,
Kuipers, Jansen, Middelkoop, Feitz, Feddema, Lauten-
bach en Troelstra.
V. De heer Duparc vraagt en bekomt verlof tot het doen
van een tweetal vragen aan burgemeester en wethouders.
In de vergadering van den 2 September j.l. heeft spreker
gevraagd naar de reden van de groote vertraging, die
de opheffing van de burgcrdagschool ondervindt.
Hem is toen geantwoord, dat eene conferentie zou worden
gehouden met den inspecteur van het Middelbaar Onder
wijs, speciaal belast met het toezicht op het ambachts-
onderwijs.
Sedert zijn opnieuw drie maanden verloopen. Ofschoon
spreker zich weinig vleit, dat, al wordt nu ook alle spoed
aan de zaak bijgezet, die afschaffing en de oprichting van
de herhalingsschool en van de inrichting, voor handels
onderwijs met de maand Mei tot stand zullen zijn ge
komen, heeft hij zich toch genoopt gevonden de vraag
te doen. De zaak is daarvoor inderdaad belangrijk ge
noeg. Het betreft hier een besluit, reeds 22 Februari dezes
jaars genomentot voorbereiding waarvan ook door
burgemeester en wethouders zooveel is gedaan.
De Voorzitter is bereid op deze vraag dadelijk te ant
woorden.
Den 8 September j.l. is de conferentie gehouden met
don inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, den heer
de Groot, die nader mondeling toelichtte do voorwaarde
door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de te
verleenen vrijstelling verbonden, dat namelijk ook de
burgera vondschool gelijktijdig met de oprichting der nieuwe
school voor voortgezet onderwijs zal worden gereorganiseerd.
De bedoeling is, dat de tweejarige cursus zal worden
veranderd in een vierjarigen.
De notulen dezer conferentie zjjn in handen gesteld
van de commissie van toezicht op het lager onderwijs
om advies. De commissie heeft zich met bekwamen spoed
hiervan gekweten en in haar advies uitvoerig uiteenge
zet, dat de beslissing, 25 Februari j.l. genomen, moest
gehandhaafd worden en dat deze in de waagschaal zou
worden gesteldals men den door den Minister voörge-
stanen weg uitging. Waar het de burgeravondschool
goldmeenden burgemeester en wethouders ook het
advies van de commissie van toezicht op het Middel
baar Onderwijs te moeten inwinnen, dat Zaterdag j.l. is
ingekomen.
Dit advies nu bepleit den vierjarigen cursus aan de
burgeravondschool. Het is thans bij burgemeester en
wethouders in onderzoek en de uiteenloopende denkbeel
den der beide commissiën zullen ernstig moeten worden
overwogen.
Spreker is hot eens met den heer Duparc, dat de ver
traging, die de zaak. ondervindt, te betreuren is, maar
zij is te belangrijk om niet alle meeningen nauwgezet te
ond erzoeken.
De heer Duparc dankt den Voorzitter voor de verkregen
inlichtingen, die hem echter hebben teleurgesteld, daar
hem is gebleken, dat na bijna 3l/2 maand de zaak nog
weinig ingevorderd. Hij houdt zich intusschen overtuigd,
dat burgemeester en wethouders van hun kant alles zul
len doen om de afdoening der zaak te bespoedigen.
Sprekers tweede vraag betreft den aanleg van den tram
weg van Leeuwarden naar Quatre-Bras.
Bij Koninklijk besluit dd. 5 Augustus 1902 (Stbl. no.
163) is vernietigd het artikel van de politie-verordening
van Tietjerksteradeel, dat jarenlang den aanleg van een
stoomtramweg door die gemeente heen tegenhield.
In de sectievergadering bij de behandeling der ont-
werp-begrooting veroorloofde spreker zich de vraag te
doen, hoe het thans met deze zaak stond
In de memorie van antwoord op het sectie-verslag
deelden burgemeester en wethouders mede, dat den 14
Augustus eene conferentie over deze zaak met den di
recteur der Nederlandsche Tramweg-Maatschappij was
gehouden en dat daarna op de inzending van nieuwe
plannen voor den bedoelden tram-aanlegdie de direc
teur had verzocht te mogen indienen, was aangedrongen.
Burgemeester en wethouders zijn dus ook in deze zaak
diligent genoeg geweest.
Terwijl nu vroeger de verordening van Tietjerkste
radeel den aanleg in den weg stond, hoort men beweren,
dat thans bezwaren van financieelen aard de tramweg
maatschappij verhinderen tot den aanleg over te gaan.
Hoe het intusschen ook zij, gaarne zou spreker verne
men of er uitzicht bestaat, dat spoedig tot den aanleg
wordt overgegaan
De Voorzitter is bereid dadelijk te antwoorden.
De stand dezer zaak is bekend tot de behandeling
der gemeente-begrooting op 28 October 1902 uit de door
burgemeester en wethouders in de memorie van antwoord
gedane mededeeling. De hierin bedoelde nieuwe plannen
zijn ingekomen. Deze zijn door het dagelijksch bestuur
summier onderzocht en aan de directie is medegedeeld
dat zij in gunstige overweging zouden worden genomen,
als de directie vóór 1 Januari 1903 den datum wilde mede-