20
Verslag van dc handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1903.
wanneer een der daarin aangewezen bruggen moet wor
den afgedraaid, voor ieder vaartuig
voor de Virdumerpoortsbrug
des daags20 cent
nachts40
voor de Prins Hendriksbrug
des daags10 cent
nachts40
voor de Harlingervaartsbrug
des daags10 cent
nachts40
behalve voor trekscliepen, die in geregelde beurt varen,
waarvoor het bruggeld bedraagt
des daags5 cent
nachts20
voor de Vrouwenpoortsbrug
des daags15 cent
nachts40 cent
voor de Noorderbrug
des daags15 cent
naclits40
voor de Verversbrug
des daags5 cent
nachts40
A oor de toepassing dezer bepaling wordt
de dag gerekend aan te vangen, van 1 April tot en
met 31 October, 's morgens te 5 uur en gedurende den
overigen tijd van het jaar 's morgens te 6 uur;
de nacht gerekend aan te vangen 's avonds te 10 uur.
Art. 3.
liet recht is verschuldigd door de gezagvoerders, schip
pers of eigenaars der vaartuigen en, bij afwezigheid door
hen, die in hunne plaats optreden.
Art. 4.
Vrijdom van het in art. 2 vermelde bruggeld wordt
verleend voor vaartuigen, .rechtstreeks in gebruik voor
den gemeentedienst.
Art. 5.
Deze verordening treedt in werking met den 12en Mei
1903.
ID. VERORDENING op de invordering der be-
lastiny onder den naam van bruggeld,
geheven wordende voor het afdraaien
van de Wirdumerpoortsbrug, de Prins
Hendriksbrug, de Harlingervaartsbrug,
de Vrouwenpoortsbrug, de Noorder
brug en de Verversbrug.
Art. 1.
Do invordering van het bruggeld geschiedt door mid
del van gadoring, tenzij de raad besluit, de invordering
door middel van openbare verpachting te doen plaats
hebben.
De gaarders worden door burgemeester en wethouders
benoemd. Deze voorzien hen van eene instructie
waarin mode wordt bepaald de wijze van verantwoording
der geïnde bruggelden.
De instructie wordt aan den raad medegedeeld.
De raad bepaalt de belooning der gaarders.
Ingeval van verpachting worden de pachtvoorwaarden
door den raad vastgesteld.
De namen der gaarders of pachters worden door
burgemeester en wethouders bekend gemaakt.
Art. 2.
De verschuldigde bruggelden moeten door de belasting
schuldigen op de eerste mondelinge aanvrage van den
gaarder of pachter aan dezen worden voldaan.
Art. 3.
Indien een belastingschuldige hierin nalatig is, geeft
de gaarder of pachter daarvan terstond kennis aan den
ambtenaar, bedoeld in art. 261 der gemeentewet, die des
wege overeenkomstig art. 275 dier wet proces-verbaal
opmaakt en dat aan den gemeente-ontvanger ter hand
stelt teneinde de invordering te doen plaats hebben over
eenkomstig de artikelen 258 tot en met 261 der ge
meentewet.
Art. 4.
Deze verordening treedt in werking met den 12en Mei
1903.
Door de vaststelling dezer verordening is tevens af
wijzend beschikt op bovengenoemd adres.
11. I oortzetting der behandeling van de ontwerp-ver
ordening tot het heffen rem eene belasting op tooneelver
tooningen ens:. (Hijlage no. 2d van 1902).
De Voorzitter brengt in herinnering, dat vier weken
geleden over dit ontwerp algemeene beschouwingen zijn
gehouden en toen mede aan de orde was het adres van
van der Meer en isser. In de vergadering, 14 dagen
geleden gehouden, is nog ingekomen een adres van O.
Stienstra, secretaris van den Leeuwarder Ilestuurdersbond,
dat evenals het bovengenoemde adres hierbij zal worden
afgedaan.
Op voorstel van den heer Schoondermark is toen be
sloten geen algemeene beschouwingen meer te houden,
zoodat thans aan de orde is artikel 1.
De strekking van dit artikel is intusschen van dien
aard, dat bij de behandeling algemeene beschouwingen
niet geheel geweerd kunnen worden. Spreker doet echter
het verzoek om niet in herhalingen te treden van het
op 13 Januari gesprokene.
Tevens deelt spreker mede, dat ter voldoening aan het
verzoek van den heer van Ivetwich Verschuur burge
meester en wethouders eene globale raming der opbrengst
hebben gemaakt, ter mededeeling waarvan hij het woord
geeft aan den heer Troelstra.
De heer Troelstra herinnert er aan, dat de heerOos-
terhoff aanprees het systeem, zooals dat te Groningen
werd gevolgd. Naar aanleiding daarvan zijn er inlich
tingen aangaande de opbrengst aldaar gevraagd, die
hierop neerkomen:
Do belasting heeft opgebracht:
in 1901 f 6025.23,
in 1902 3444.02,
terwijl opgemerkt wordt, dat de meerdere opbrengst in
1901 veroorzaakt is door het bezoek van Barnum en
Bailey.
In de kermis aldaar heeft de belasting opgebracht
in 1901 f 774.22
in 1902 757.33',
welk bedrag ongeveer 22 pOt. der geheele ontvangst
bedraagt.
In verhouding hiermee berekend, zou die belasting
hier dus opbrengen f 1500.
Do belasting bracht hier op
in 1901 f 309.54
in 1902 f 346.—
in ronde som f 656.of
gemiddeld per jaar f 328.
Burgemeester en wethouders hebben nog getracht eene
nadere raming te vinden en hebben daartoe aan den
commissaris van politie eene opgaaf gevraagd van alle
vermakelijkheden, in 1902 alhier gegeven, buiten die in
den kermistijd. Daarop is nu eene raming gebaseerd en
burgemeester en wethouders zijn tot de verwachting ge
komen, dat bij invoering van de ontwerp-verordening
de belasting ongeveer 1000 in het jaar zal opbrengen.
Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat de perceptie-
kostèn te Groningen bedroegen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1903.
21
in 1901 f 766 aan belooningen
en f 324 aan drukwerk
samen f 1090 en
in 1902 f 642
en f 250
samen f 892.
Volgens het stelsel van de ontwerp-verordening zullen
de perceptiekosten, die voor drukwerk enz. daaronder
begrepen, gesteld kunnen worden op slechts f 100 a ƒ120.
Dit meende spreker vooraf te moeten mededeelen.
De heer Schoondermark meent tot de conclusie te
mogen komen uit de gehouden algemeene beschouwingen,
dat het ontwerp zal worden verworpen. Spreker neemt
de vrijheid eene motie in te dienen, waarvan hij bereid
is de motieven nader uiteen te zettenwanneer zij
ondersteund wordt.
De motie luidt
I)e raad
overwegende, dat het wenschelijk is het besluit tot
het heffen eener belasting op tooneelvertooningen en
andere openbare vermakelijkheden, vastgesteld den 27
Maart 1888 en gewijzigd bjj raadsbesluiten van 28 Januari
1890 en 10 December 1895 te herzien
dat de billijkheid eisclit, dat bovengenoemde belasting
betaald wordt door de bezoekers en niet door de onder
nemers der tooneelvertooningen en andere openbare ver
makelijkheden
gelet op art. 240 lett. e der gemeentewet
verzoekt burgemeester en wethouders eene verordening
in dien geest te ontwerpen.
Dc Voorzitter doet opmerken, dat dit voorstel noch is
eene motie .van orde noch een amendement, maar een tegen
voorstel, dat eerst in behandeling kan komen na het
aanhangige ontwerp, dus wanneer artikel 1 der ontwerp
verordening mocht worden verworpen.
De heer Duparc zal niet meer de beginsel-kwestie be
spreken, daar bij de algemeene beschouwingen hierover
reeds alles is gezegd. Hij wil alleen aan de hand van de
verstrekte opgaven nagaan het bedrag, waardoor de ge
meentekas casu quo jaarlijks zou worden gebaat. Gelijk
uit deze opgaven blijkt, zou de opbrengst bedragen ongeveer
1000, waarvan dan nog ƒ100 a ƒ120 voor kosten af
gaat, zoodat de rest zou bedragen ongeveer 900. Thans
is de opbrengst ƒ328.50 zoodat er meer zou worden
ontvangen pl.m. ƒ600 per jaar. Spreker zou willen
uitroepen„Tant de bruit pour une omelette
Met het oog op dit zoo geringe bedrag is spreker
nóg sterker dan vroeger tegen de voorgestelde heffing.
Spreker weet inderdaad geen reden er voor te vinden,
waarom de gemeente die som op eens noodig heett, om
die op eene bepaalde klasse van inwoners te verhalen.
De belasting zou zoo ongelijk mogelijk drukken.
Het stelsel, dat burgemeester en wethouders willen
hebben gevolgd, schept ganscli het omgekeerde van een
trouwens evenzeer te voroordeelen privilege op het stuk
van belastingen. Spreker zal wel geen tegenspraak onder-
dervinden, als hij beweert, dat dc ondernemers de kosten
niet op de bezoekers kunnen verhalen, zoodat zij alleen
liet kind van de rekening zouden worden. Doch, al
ware het anders, dan nog zou spreker geen reden weten
te vinden, waarom het genot te belasten.
Indien de finaneieele toestand het noodig maakt, dat de in
komsten moeten worden versterktdan dient dit te
geschieden zooveel mogelijk door alle ingezetenen, niet
slechts door eene enkele klasse.
Men trekke intusschen uit het door spreker in het
midden gebrachte over het zoo geringe bedrag, dat van
de heffing zou zijn te wachten, geenszins dc conclusie,
dat hij anders over de zaak zou denken, indien eene
hoogere heffing zou worden voorgesteld. Dan zou hij er
nog meer tegen zijn, want de druk op slechts eene enkele
categorie van ingezetenen zou in dat geval nog veel
grooter zijn.
De heer van Messel was door afwezigheid verhinderd
de vergadering bij te wonen, waarin de algemeene be
schouwingen zijn gehouden. Daarom wenscht spreker
met een enkel woord zijn stem te inotiveeren, die hij
tegen het voorstel zal uitbrengen.
Spreker heeft een principieel bezwaar do belasting is
hoogst onbillijk, zij drukt, zooals de heer Duparc reeds
aantoonde een zeker aantal ingezetenen, die reeds be-
drijfs- en inkomstenbelasting betalen. Spreker vraagt, of
het niet onbillijk is, dat waar anderen, die b.v. met liet
verkoopen van winkelwaren, met timmeren of anderszins
hun brood verdienen, slechts twee belastingen betalen,
zij, wier beroep bestaat in het verschaffen van tooneel-
voorstellingen en of andere vermakelijkheden, er extra
moeten betalen.
Te meer springt de onbillijkheid in 't oog door de
bepaling van art. 3 lett. c der verordening, n.l. dat do
percentage zal worden berekend naar de onzuivere op
brengst van het getal zit- en staanplaatsen, waardoor
eene belasting wordt gelegd op een inkomen, dat nog
in het onzekere ligt.
Spreker zal dus tegen het voorstel stemmen.
De heer Oosterhoff merkt op, dat men over cijfers,
die slechts worden medegedeeld en die men niet onder
de oogen krijgt, moeielijk kan oordeelen. Hij verzoekt
daarom den heer Troelstra te willen mededeelen, ot bjj
de berekening van de vermoedelijke opbrengst in deze
gemeente, tot maatstaf is genomen de opbrengst der be
lasting in Groningen.
In dat geval zal het geraamde cijfer nog lager worden,
daar in Groningen 5o/0 van de bruto-opbrengst wordt
geheven, wat hem doet vragen loont de opbrengst wel
de moeite
Nu spreker toch aan het woord is, wil hij nog even
terugkomen op een argument, dat bij de algemeene be
schouwingen in het debat is gebracht. IIij bedoelt do be
wering, dat de toepassing dezer verordening hoofdzakelijk
den minderen man zou drukken.
Dat men dit heeft kunnen beweren, verklaart hij niet
te kunnen begrijpen, evenmin als het hem duidelijk is,
waarom bij adres gevraagd is op denzelfden grond om
de verordening niet aan te nemen. A an diezelfde zijde
toch w:ordt altijd beweerd, dat de loonen in liet algemeen
te laag zijn, eene kwestie, waarover hij nu niet zal spreken.
Indien dit evenwel zoo is, dan zal er van die loonen
niet veel beschikbaar zijn voor liet bijwonen van allerlei
voorstellingen, maar dan kan immers eene belasting hierop,
den minderen man ook niet drukken.
De heer Middelkoop sluit zich geheel aan bij hetgeen
door de heeren Duparc en van Mossel is in het midden
gebracht. Spreker had liever gezien, dat de cijfers, dooi
den heer Troelstra medegedeeld, bij de stukken waren
ter visie gelegd, omdat de raad dan beter gelegenheid
had gehad zich er in te werken en die te bestudeeren,
wat nu te midden der discussiën niet mogelijk is, ook
daar de cijfers niet gedetailleerd zijn.
De bezwaren, door spreker bij de algemeene beschou
wingen geopperd, zijn niet weerlegd en daarom zal hij
die handhaven.
In verband met de opmerking van den lieer Duparc,
bij de vorige behandeling gemaakt, dat de Harmonie
slechts haar reglement behoefde te wijzigen om de be
lasting te ontloopen, weet spreker niet, of dit geheel waar
is. Zoo ja, dan wordt daardoor eene bevoorrechting op
het stuk van belastingen in het leven geroepen, die in
strijd is met artikel 175 der grondwet.
Maar ook indien dat niet zoo is en do Harmonie wel
in de belasting valt, dan is de bepaling toch nog sterk in
het voordeel der Harmonie.
Bij de behandeling, nu vier weken geleden, werd den