22
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1903.
leden eene nota van wijzigingen voorgelegd, waarover
spreker toen niet in staat was te oordeelen.
Thans is hem gebleken, dat ook de gewijzigde bepaling
sterk in het voordeel is van inrichtingen als de Harmonie,
die tegelijk ook sociëteit zijn, daar dan de entreeprijs
geacht wordt '/a> te zijn van de volle contributie. Nu
weten allen, dat de sociëteit voor de Harmonie bijzaak is,
het overgroot deel der leden bezoekt alleen 'de ver
makelijkheden.
Behalve door die samenkoppeling van inrichting, als in
deze belasting bedoeld wordt en sociëteit is de Harmonie
ook door het niet-uitkeeren van dividend in eene gun
stigere conditie. Dit komt hier ook in aanmerking, daar
anders ondernemers moeten zorgen, dat het in de zaak
gestoken kapitaal rente opbrengt.
De heer Oosterhoff heeft gevraagd, hoe men kan zeggen,
dat in deze aangelegenheid de mindere man onevenredig
gedrukt wordt. Spreker wil ten opzichte van dit punt
opmerken, dat deze bewering niet van hen is uitgegaan,
doch dit wil niet zeggen, dat het niet waar zou zijn.
Een feit is het, dat van de Harmonie alleen de meest
gegoedo ingezetenen lid kunnen zijn. De minder gegoeden
moeten zich tevreden stellen met inrichtingen daar
buiten en wanneer de Harmonie nu geen belasting be
taalt, dan valt de volle druk op die minder gegoeden,
die zich de weelde van het lidmaatschap der Harmonie
niet kunnen veroorloven.
Het is eigenaardig, dat alle sprekers, vooral de heer
Oosterhoff, op den voorgrond stellen, dat deze belasting
geheven wordt op het genot, alsof liet tooneel alleen de
roeping heeft genot te verschaffen en niets anders. Ter
bestrijding van die meening meent spreker te moeten
wijzen op de uitspraak van iemand, die geacht kan worden
op dit gebied recht van meespreken te hebbenop
Shakespeare. Waar hij Hamlet in relatie brengt met
de tooneelspelers, legt hij hem deze woorden in den
mond„Alle overdrijving toch is tegen de roeping van
„het schouwtooneel, waarvan het doel, beide in den aanvang
„en nu, niet anders was en is, dan als 't ware de
„natuur een spiegel voor te houden, om de deugd haar
„eigen trekken te toonen, de boosheid haar eigen beeld,
„en den waren loop en vorm der tijden hun beeltenis
„en afdruk."
Daaruit blijkt, dat het tooneel nog heel wat anders
dan genot beoogt en dat het groote heteekenis heeft als
leerschool voor het leven.
Spreker meent, dat zoovelen, die geacht mogen worden
voorstanders van het tooneel te zijn, dit te veel voorbij
zien, dat het tooneel grooten steun kan verleenen aan de
opvoeding en ontwikkeling van het volk. Deze toch
houdt niet op bij het verlaten der school, doch moet het
geheele leven voortduren. Waar hier groote sommen
voor onderwijs worden uitgegeven, behoort datgene, wat
de beschaving kan in de hand werken, niet door belasting
te worden getroffen. Daarom verdient het tooneel eer
steun dan dat het belemmering ondervindt.
Spreker voegt dit bij de andere door hem reeds aan
gevoerde motieven. Hij is tegen elke belasting op tooneel-
vertooningen.
De heer Duparc meent naar aanleiding van de op
merking van den heer Middelkoop, dat de vereeniging
„de Harmonie door eene wijziging harer statuten de
belasting zou kunnen ontduiken, er op te moeten wijzen, dat
dit niet geheel juist is voorgesteld. Ieder weet toch, dat de
de tooneelvoorstellingen en muziekuitvoeringen in de
Harmonie alléén voor de leden en hun huisgenooten en
voor vreemdelingen toegankelijk zijn. Men behoeft dus
slechts de vreemdelingen, die niet veel geld inbrengen,
uit te sluiten, om een besloten gezelschap te krijgen
en alzoo niet in de verordening te vallen.
Spreker zal over de waarde van het tooneel in onze
dagen geen principieel debat uitlokken. Hij wil er echter
op wijzen, dat er op dat gebied, sedert Shakespeare de
aangehaalde woorden schreef, vrij wat is veranderd.
Men behoeft daartoe maar zijn aandacht te vestigen op
het groot getal tooneelstukken, die uit het buitenland
tot ons komen. Men zal dan moeten erkennen, dat er
van „liet tooneel is de school der zeden" al heel weinig
is overgebleven. Er hebben in dit opzicht in den loop
der jaren groote veranderingen plaats gehad. De meeste
menschen, die tegenwoordig den schouwburg bezoeken,
doen liet om genoegen te smaken, niet om zich in de
zedenleer te laten onderwijzen.
In antwoord op de opmerking van den heer Middelkoop
zegt de heer Oosterhoff, dat hij niet durft uitmaken, of
de Harmonie buiten de belasting kan vallen, maar al
ware dit zoo, is dan daarmede bewezen, dat de voorge
stelde belasting in de eerste plaats door den minderen
man zal worden betaald Men komt dan alleen tot de
gevolgtrekking, dat noch de Harmonie, noch de mindere
man er door getroffen zal worden.
De heer Troelstra heeft tot dusver nog geen stem
vernomen ten voordeele van het in behandeling zijnde
voorstel. Dit ontmoedigt hem echter niet om het met
overtuiging te verdedigen.
De heer Duparc had drieërlei bezwaren. In de eerste
plaats is hij een principieel tegenstander van dergelijke
belasting. Ilij is van oordeel, dat men eerder tooneel
voorstellingen en dergelijke zou moeten subsidieeren dan
belasten. Spreker denkt daar anders over. Het betreft
hier uitgaven voor vermaak en genot, uitgaven, die ieder
zich vrijwillig oplegt. En daar er nu belastingen moeten
geheven worden, acht hij eene belasting op dergelijke
zaken al eene van de minst drukkende.
Een tweede bezwaar van dien geachten spreker was,
dat de voorgestelde heffing weinig zou opbrengen. De
belasting bestaat reedszij wordt eenvoudig uitgebreid
thans brengt zij ruim 300 op; wordt het voorstel aan
genomen dan kan op eene opbrengst van ongeveer 1000
worden gerekend. Nu mag dit geen groot bedrag zijn,
maar, spreker heeft het vroeger reeds opgemerkt, men
heelt toeh o.a. ook ingevoerd eene helling voor tijdelijk
straatgebruik, die nog veel minder opbrengt. En nu
moge de heer Duparc ten aanzien onzer gemeentefinan-
ciön niet bijzonder zwaartillend zijn, zoo wil spreker toch
even herinneren, dat de voorzitter in zijne nieuwjaarsrede
heelt laten doorschemeren, dat verhooging van belasting
in de naaste toekomst, wanneer er geen grootere rijks-
subsidiën worden verleend, volstrekt niet tot de onmo
gelijkheden behoort. En ook spreker, die in den laatsten
tijd nog al eenige studie van onze financiën heeft ge
maakt, is van diezelfde meening. Daarom moet elke
versterking van inkomsten welkom zijn.
Spreker schaart zich niet aan de zijde van hen, die
meenen, dat alles moet voortkomen uit den hoofdelijken
omslag. Om theoretische en praktische redenen moet
daaraan ook eene grens worden gesteld, die niet kan
worden overschreden zonder het welbegrepen belang der
gemeente te schaden.
En wat nu die weinige opbrengst betreftGroningen
o.a. versmaadt die inkomst niet. Daar brengt deze be
lasting jaarlijks ongeveer zuiver op 2500 en nu heeft
deze stad dubbel zooveel inwoners als Leeuwarden en
een veel hooger budget.
Een derde bezwaar van den heer Duparc, dat ook door
den heer Mossel wordt gedeeld, bestaat hierindat
de belasting zou drukken op de ondernemers en niet
op lien, die de vermakelijkheden bijwonen.
In zake van belasting dient men echter het afwente
lingssysteem niet uit het oog te verliezen. Het is in
vele gevallen vaak moeielijk na te gaan, op wie eene
belasting eigenlijk drukt. Spreker stelt zich voor, dat de
ondernemers de entrees met 5 pCt. zullen verhoogen; dat
zullen zij kunnen doen, omdat, ofschoon wordt voorgesteld
1 pCt. van de opbrengst te heffen, steeds op volle zalen
wordt gerekend. Zijn die nu slechts voor '/s bezet en
dat zal in den regel wel het geval zijn, dan is de
belasting feitelijk ook 5 pCt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1903.
23
Het wil spreker voorkomen, dat op den duur de
ondernemers eerder voordeel dan nadeel van de heffing
zullen hebben. Dat gebeurt meer in belastingzaken.
De heer Oosterhoff heeft reeds opgemerkt, dat hij niet
kan begrijpen, dat door deze belasting weer een druk
zou worden gelegd op den minderen man, zooals in het
ingediende adres en ook door den heer Middelkoop wordt
beweerd.
Eene enkele maal wordt tegen een zeer gering entree
eene tooneel voorstelling of andere vermakelijkheid gegeven
in de „Ontwikkeling." Nu heeft spreker reeds in de
vorige vergadering voorgerekend, dat wanneer „voor den
minderen man" eene voorstelling wordt gegeven in den
schouwburg, waar veel meer ruimte is en dus de be
lasting hooger zou zijn dan in de „Ontwikkeling", eene
belasting van 70 a 80 cent verschuldigd zou zijn, waarvan
nog moet worden afgetrokken 25 cent, die betaald wordt
voor de vergunning, maar die dan niet meer verschuldigd
zal wezen. Hoe kan men nu in ernst beweren, dat de
voorgestelde heffing den minderen man zou drukken
De heer Middelkoop heeft ons een citaat voorgelezen
uit de Hamlet, waarin van overdrijving sprake is. "\Velnu,
die spreker overdrijft hier in erge mate
Vroeger werd gezegd, dat het tooneel was de school
der zeden. Maar de vraag is gerechtvaardigd, of over
het geheel tegenwoordig het tooneel wel is de school
voor goede zeden. Hierop is reeds door den heer Duparc
gewezen; maar dan heeft men te minder schroomvallig
te zijn om dergelijke vermakelijkheden te belasten.
De vrees is geuit, dat het bestuur der Harmonie,
zoo noodig door reglementswijziging, de verordening zou
weten te ontduiken of illusoir te maken. Spreker acht
het bestuur daartoe te hoog, doch hij kan ook niet inzien,
dat dit zoo gemakkelijk zou gaan. Wie als „huisgenoot"
in den zin der verordening moet worden aangemerkt,
zou niet ter beslissing staan aan het Harmonie-bestuur,
maar aan burgemeester en wethouders en daarover zou
misschien alleen verschil kunnen bestaan.
De heer Middelkoop wees nog op het onbillijke, dat
er in gelegen was, dat voor eene inrichting als de
Harmonie het entree berekend wordt naar '/j,. van de
contributie. Dit punt wordt beter behandeld bij bet
betrekkelijk artikel, maar nu het hier gememoreerd wordt,
wil spreker er op wijzen, dat de Harmonie heft contri
butie en een bijslag en dat alles strekt tot onderhoud
der sociëteit, terwijl verder enkele tooneelvoorstellingen
aan de leden worden aangeboden, zonder dat daarvoor
entree wordt geheven.
Het komt spreker voor, dat het billijk is, wanneer
daarmede rekening wordt gehouden.
De heer van Messel heeft reeds bij het door hem
eerst gesprokene te kennen gegeven zeer kort te zullen
zijn, ten einde een lang debat te vermijden. Hij wil niet
'ontkennen, dat hij in zijne verwachting is teleurgesteld
en had niet kunnen denken, dat de debatten zulk een
grooten omvang zouden nemen; spreker zal derhalve
slechts alleen eene korte opmerking maken naar aanleiding
van het gesprokene door den heer Troelstra.
Het was spreker niet bekend, dat gedurende de kermis
deze belasting ook geheven werd van de ingezetenen, doel.
was van meening, dat daardoor alléén de vreemdelingen
die in die dagen onze gemeente bezoeken, getroffen
werden. Het ware zeker raadzaam de verordening ooi.
op dat punt te wijzigen, maar in geen geval is het noodig
de eene onbillijkheid op de andere te stapelen.
Door den heer Troelstra wordt nog beweerddat het
niet noodzakelijk is, de ingezetenen alleen door inkomsten-
en bedrijfsbelasting te treffen. Spreker zou de laatste
zijn dit tegen te spreken, maar meent, dat indien de
financiën der gemeente versterkt moeten worden, er
eventueel belastingen dienen geheven te worden over
alle ingezetenen en niet over sommigen.
Nog wordt door dat geachte lid beweerd, dat niet be
wezen isdat de ondernemers deze belasting be
hoeven te betalen en in staat zijn dit op de entrees te
verhalen spreker wijst op art. 2 der verordening, waaruit
volkomen blijkt, dat de belasting is verschuldigd door
den ondernemer of bestuurder of die in zijne plaats op
treedt; ook meent spreker, dat, aangenomen dat iemand
eene localiteit van 1500 plaatsen a ƒ1.00 per plaats heeft
en door de gemeente ƒ30 belasting wordt opgelegd, het
zeer goed mogelijk kan zijn, dat die persoon maar 100
van de 1500 plaatsen verhuurt; hieruit blijkt alzoo
zonneklaar, dat die belastingschuldige niet in staat is de
van hem te heffen belasting op zijne entrees te leggen.
Bovendienzooals de heer Duparc aantoondezal de op
brengst der belasting miniem zijn en daarom blijft
spreker zich tegen het voorstel verklaren.
De heer Duparc heeft zich door den heer Troelstra hooren
toedichten, dat hij rooskleurig denkt over den financieelen
toestand der gemeente. Spreker meent juist bij onder
scheiden gelegenheden van het tegendeel te hebben doen
blijken. Hij behoeft daartoe slechts te wijzen op de
laatst vorige vergadering, toen hij stemde tegen den
voorgestelden aankoop van land en het bouwen van eene
stelphuizinge, waarvoor de gemeentekas met eene geza
menlijke uitgaaf van meer dan 50,000 zou zijn belast
geworden.
Het spijt den heer Troelstra, dat de heer van Messel
het niet met hem eens is. Waar de heer van Messel
wijst op het onbillijke de ondernemers te laten betalen,
als hun zalen niet bezet zijn, daar staat tegenover, dat er
ook wel propvolle zalen zijn, zoodat evenals altijd het
een door het ander moet worden geslagen. In plaats
van op 5 pCt. is de belasting dan ook op 1 pCt. gesteld,
waarbij dus in vergelijking met Amsterdam en Groningen
is gerekend, dat de lokaliteit gemiddeld voor 1/5 is bezet.
De beraadslaging wordt gesloten; artikel 1, in stem
ming gebrachtwordt verworpen met 16 tegen 4 stemmen,
die der heeren Beucker Andreae, Troelstra, Beekhuis
en Hijlkema.
Tengevolge van deze beslissing komt aan de orde het
voorstel-Schoondermarkdat ondersteund wordende in
behandeling wordt genomen.
De heer Schoondermarkzijn voorstel toelichtende,
verklaart te zijn een sterk voorstander van eene derge
lijke belasting, maar acht de door burgemeester en
wethouders voorgestelde regeling onbillijk, omdat alleen
de ondernemers worden belast. In het systeem, door
spreker voorgesteld, is dat niet het geval en drukt zij
op de bezoekers.
Ook andere bezwaren worden door zijn voorstel op
geheven, zooals dat van den heer Duparcdat de kunst
er onder zou lijden, want men zal toegeven, dat het
publiek om eene verhooging van 5 cent op een entree van
een gulden niet zal thuisblijven.
Evenmin als in de verworpen verordening wordt de
mindere man getroffenomdat er eene bepaling zou
kunnen worden opgenomen dat entrees van minder dan
0.25 niet belastbaar zijn.
Verder huldigt hij het Groningsche systeem, waarvan
de heer Oosterhoff voorstander is, zoodat door sprekers
motie verschillende bezwaren, tegen de verworpen ver
ordening geopperd, worden ondervangen en er kans be
staat eene meer billijke verordening te krijgen.
De Voorzitter meent te mogen betwijfelen of het voor
stel-Schoondermark eene meerderheid zal vinden. Zoo
even toch is artikel 1 van het ontwerp met groote
meerderheid verworpen en al wijkt nu het voorstel in
zooverre af van het zooeven verworpen ontwerp, dat het
blijkens de toelichting huldigt het systeem, te Amster
dam en te Groningen gevolgd, terwijl de heer Schoondermark
blijkbaar meer vrijstellingen wil en bepaaldelijk de voor-