34
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Maart 1903.
plaats no. 1 aan den heer Van Messel.
2 Middelkoop.
3 Van Ketwich Verschuur.
4 Jansen.
5 Beucker Andreae.
6 Tromp.
7 Tigler Wijbrandi.
8 Menalda.
9 Wilhelmij.
10 Schoondermark.
11 Konter.
12 Baart de la Faille.
13 Feddema.
14 Duparc.
15 Laulenbach.
16 Oosterhoff.
17 Haverschmidt.
18 Feitz.
19 Kuipers.
20 Wolff.
3. Verdeeling van den Raad in sectiën.
De uitslag der gehouden loting is, dat worden aange
wezen
a. tot leden der eerste sectie, waarvan de burgemeester
voorzitter is, de heeren Tromp, Feddema, Schoondermark,
Tigler Wijbrandi, Konter, Van Ketwich Verschuur en
Troelstra
b. tot leden der tweede sectie de heeren Wilhelmij,
Oosterhoff, Menalda, Middelkoop, Lautenbach, Duparc, Van
Messel en tot voorzitter de wethouder Beekhuis.
c. tot leden der derde sectie de heerenBeucker
Andre®, Jansen, Wolff, Feitz, Baart de la Faille, Kuipers
Haverschmidt en tot voorzitter de wethouder Hijlketnai
4. Rapport der Commissiebelast geweest met het
onderzoek van een verzoek der voogden van de Stads-
Armenkamer tot af- en overschrijving op de beqrooting,
dienst 1902.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt de ge
vraagde machtiging verleend.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan
H. Drijfhout alhier een gedeelte grond te ver koop en aan
het Zwitserswaltje.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt besloten
I. de op de situatieteekening met roode arceering aan
geduide strook grond, ter grootte van 20 centiaren, deel
uitmakende van het kadastrale perceel gemeente Leeu
warden in sectie B. no. 3235, gelegen tusschen de rooi
lijn langs de Noordzijde van het Zwitserswaltje en het
perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden in sectie
B, no. 3176, te onttrekken aan den publieken dienst;
II. den sub I bedoelden grond onderhands te verkoopen
aan H. Drijfhout alhier voor eene som van 2.50 onder
voorwaardedat de strook worde bebouwd volgens eene
door burgemeester en wethouders goed te keuren teekening.
6. Idem om. de bestaande verlichting der raadszaal
voorloopig te behouden.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt besloten
de tegenwoordige verlichting der raadszaal met vier gas
kronen met gloeikousjes voorloopig te behouden en de
beslissing over eene verlichting van die zaal, in overeen
stemming met den stijl daarvan, tot nader aan te houden.
7. Idem in zake de reorganisatie der burgeravond
school naar aanleiding van den brief van den Minister
van Binnenlandsche Zaken dd. 23 Juli 1902, betref
fende de ontheffing van de verplichting tot het in stand
houden van eene burgerdagschool. (Bijlage no. 5 van 1903).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Duparc wijst er op, dat er nu ruim een jaar
is verloopen, sedert de raad met algemeene stemmen be
sloot tot reorganisatie van het vakonderwijs. Thans echter
is men nog geen stap verder gekomen. Nu zou men
mogen zeggen, dat de verloren tijd zoo spoedig mogelijk
moet worden ingehaald, er staat tegenover, dat, nu het
zoolang heeft geduurd, een paar weken uitstel niet zullen
schaden. Dit laatste is sprekers opinie.
De commissie van toezicht op het lager onderwijs en
die op het middelbaar onderwijs zijn, evenals burgemeester
en wethouders, in staat geweest zich geheel in de zaak
in te werken. Aan den raad werd thans slechts ruim
één week hiervoor tijd gelaten.
Spreker heeft zich afgevraagd, wat nu te doen?
Zijn mederapporteurs over de voorstellen van burge
meester en wethouders van verleden jaar, de heeren
Jansen en Baart de la Faille, zijn er evenmin tegen de be
handeling der zaak tot de volgende vergadering te verdagen.
Spreker heeft daarvoor nog een bijzondere reden. Hij
heeft namelijk, nadat het tegenwoordige voorstel van bur
gemeester en wethouders was ingekuruen, informaties
j gevraagd uit eenige plaatsen, waar in het laatst het vak
onderwijs is gereorganiseerd, die nog niet zijn ingekomen.
Daar nu de nieuwe organisatie eventueel toch niet eerder
dan in Mei 1904 in werking zal kunnen treden, meent
spreker, dat een uitstel van 14 dagen de zaak niet zal
schaden.
Hoezeer hij ook vroeger op spoed heeft aangedrongen,
thans wenscht hij het voorstel te doen, de behandeling uit
te stellen tot de eerstvolgende vergadering.
Dit voorstel ondersteund wordende komt in behandeling.
Het verbaast den Voorzitter, dat juist de heer Duparc
thans aandringt op uitstel, die tweemaal burgemeester en
wethouders geïnterpelleerd heeft en steeds op spoed heeft
aangedrongen.
Burgemeester en wethouders zijn thans gereed, het
voorstel is rond gezonden en de leden hebben 9 dagen
tijd gehad dat te bestudeeren. Het komt spreker voor,
dat de zaak heden kan worden afgedaan; hij voor zich is
volkomen bereid de discussiën te aanvaarden.
De heer Duparc had deze opmerking van den voor
zitter voorzien, omdat hij vroeger altijd op spoed heeft
aangedrongen, doch, naar hij meent, haar reeds te voren
weerlegd. Zijn vroegere aandrang kwam, omdat de raad
van den loop, dien de zaak had genomen, letterlijk niets
wist; thans wordt de raad gesteld voor een voorstel met
vér-strekkende gevolgen. Spreker wil gaarne gelooven,
dat de voorzitter bereid is, de discussiën te aanvaarden,
evenals de raadsleden, die leden van de commissie van
toezicht op het lager onderwijs zijn. Zij allen hebben
echter maanden lang zich in de zaak kunnen inwerken,
maar de raadsleden hebben in de jongste week ook nog
wel wat anders te doen gehad hij wijst o. a. op de langdurige
sectievergaderingen ter behandeling van het kohier. Mochten
de raadsleden op sprekers voorstel niet ingaan, dan wil
hij reeds dadelijk verklaren, toch ook volkomen bereid te
zijn, het debat te aanvaarden.
De heer van Ketwich Verschuur meent, dat de reden
door den heer Duparc voor uitstel aangevoerd, niet opgaat.
Ook de commissie van toezicht op het lager onderwijs
heeft informaties ingewonnen in andere gemeenten, maar
zoo min als zij, zal de heer Duparc op dit punt van daar
opheldering ontvangen.
Het onderwerpelijke voorstel hangt nauw samen met
de schoolreorganisatie, waartoe de raad 25 Februari 1902
besloot, en waar nu eene dagschool voor herbalings- en
voortgezet lager onderwijs als hier wordt opgericht, niet
bestaat, daar faalt elke vergelijking, wat de inrichting der
burgeravondschool betreft. De informaties, door de com
missie van toezicht op het lager onderwijs ten deze
ingewonnen, zijn opgenomen in bijlage no. 22 van 's Raads
Handelingen over 1901. De vorige spreker is als voor
zitter van de commissie van rapporteurs over deze ont
"Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Maart 1903.
35
werpen reeds maanden lang daarmede van nabij bekend.
Spieker acht dus uitstel van behandeling niet gemotiveerd.
De raad is heden op één lid na voltalligafdoening in
deze vergadering is gewenscht.
De heer Baart de la Faille meent, dat de opmerking
van den heer van Ketwich Verschuur alleen den heer
Duparc geldt.
Voor de bestudeering van het voorstel met de bijlagen,
die elk een afzonderlijk standpunt innemen, is de tijd on
tegenzeggelijk kort geweest. Daar is uitstel tot de eerstvol
gende vergadering gemotiveerd.
Burgemeester en wethouders nemen noch het standpunt
in van de commissie van toezicht op het lager onderwijs,
noch van die op het middelbaar onderwijs, maar zeilen
tusschen beide door. Daarom moet er gelegenheid worden
gegeven, dat de raad een en ander nog eens kan nagaan
en behoorlijk kan overwegen temeer daar er in uitstel
geen nadeel is gelegen.
Het voorstel-Duparc, hierop in stemming gebracht, wordt
verworpen met 12 tegen 9 stemmen, die der heeren Baart
de la Faille, Beekhuis, Feitz, Jansen, Lautenbach, Duparc,
Middelkoop, Wolff en Menalda.
De beraadslagingen over het voorstel worden dus voort
gezet.
De heer Duparc wijst er op, dat, als ooit van eene
lijdensgeschiedenis in later tijden zal kunnen worden
gesproken dit dan ten volle van toepassing zal zijn op
de pogingendie gedurende p. m. 25 jaren zijn gedaan,
om te komen tot opheffing der burgerdagschool, zooals
reeds lang tevoren is geschied in andere plaatsen, zoodat
die te Leeuwarden nog de eenig overgeblevene is.
Het laatst, in 1885, deed spreker het voorstel om de
burgerdagschool op te heffen en daarvoor in de plaats te
stellen eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus.
Algemeen was men het toen met het beginsel van spreker
eens, maar de raad schrikte terug voor de enkele-duizenden
guldens, die jaarlijks meer zouden moeten worden uitge
geven ten behoeve van de kinderen uit den kleinen
burger- en den arbeidersstand.
Eindelijk in 1902, den 25 Februari, besloot de raad met
algemeene stemmen, overeenkomstig de conclusie van de
commissie waarvan, spreker algemeen rapporteur was, tot
de reorganisatie volgens de voorstellen van burgemeester
en wethouders. Men had mogen verwachten, dat de re
geering met beide handen deze gelegenheid zou hebben
aangegrepen, om te komen tot de opheffing der burger
dagschool, die nooit aan hare bestemming, opleiding van
ambachtslieden en landbouwers, heeft voldaan, ook niet
heeft kunnen voldoen.
Het is anders uitgekomen. Zonder eenigen minsten
wettelijken grond stelde de regeering, op advies van den
inspecteur van het middelbaar onderwijs, den heer de
Groot, de uitdrukkelijke voorwaarde, dat gelijktijdig met de
oprichting van eene nieuwe dagschool voor herhalings- en
voortgezet lager onderwijs voor jongens en meisjes en den
avondcursus voor handel en administratie, mede voor
jongens en meisjes, aansluitende aan de nieuwe dagschool,
ook de burgeravondschool gereorganiseerd en de cursus
van een tweejarigen tot een vierjarigen gebracht zal worden.
Deze eisch nu is ten eenenmale onwettigdaar de wet
op het middelbaar onderwijs slechts vordert een ^vee-
jarigen cursus, zoowel voor de dag-, als voor de avond
school. Te meer daar burgemeester en wethouders duidelijk
hadden doen uitkomen, dat „het allerminst in de bedoe
ling lag om de burgeravondschool in haar tegenwoordigen
staat te bestendigen".
Daaruit blijkt dus de bedoeling van het gemeentebe
stuur zoo duidelijk mogelijk.
Met het oog hierop wenscht spreker op de meest krach
tige wijze te protesteeren tegen dezen ongeoorloofden dwang,
door de regeering uitgeoefend op den raad van Leeuwarden.
Deze handelwijze verraadt gebrek aan vertrouwen, hier
allerminst verdiendwaar deze gemeente tientallen en
tientallen van jaren op de meest onbekrompen wijze heeft
gezorgd voor uitstekend onderwijs, niet alleen voor de
kinderen uit de meer gegoede standen, maar ook voor
die uit de mindere standen der maatschappij, en door het
besluit van 25 Februari 1902 opnieuw heeft getoond, niet
te schromen voor het doen van uitgaven èn voor de kin
deren uit de kleine burgerij èn voor die uit den arbeiders
stand.
De handelwijze tegenover den raad doet denken aan
wat men wel eens in de kinderwereld ziet gebeuren, n.l.
aan het „tegelijk overgeven".
Terecht wordt door burgemeester en wethouders in de
stukken gewezen op de leemte in het technisch onderwijs;
dit is overal ingezien en daarom werd elders de burger
dagschool opgeheven, alleen hier mag dat niet.
Spreker gelooft niet te ver te gaan, als hij zegt, dat
eigenlijk de geheele actie is uitgegaan van den inspecteur
de Groot. Volkomen terecht is door burgemeester en
wethouders den inspecteur er op gewezen, dat zijn wet
telijk bezwaar in de woorden der wet geen steun vindt
en dat het toch ondenkbaar was, dat te Leeuwarden ge
durende de ruim 35 jaren, dat de burgeravondschool er
bestaat een onwettige toestand zou hebben geheerscht,
zonder dat daartegen ooit bezwaar was gemaakt. Spreker
meent zijnerzijds hieraan te moeten toevoegendat het
dan toch wel vreemd is, dat de inspecteur de Groot, die
nu vier jaren in functie is, nooit dit bezwaar heeft opge
worpen en dit misschien nog niet zou hebben gedaan,
indien hij niet door het raadsbesluit van 25 Febr. 1902
ware wakker geschud en toen de kans schoon had gezien
om zijne meening door te drijven.
Vreemd mag ook worden genoemd de opmerking der
regeering, dat, bij behoud van de burgeravondschool voor
loopig op den bestaanden voet, in de behoefte der ge
meente aan technisch onderwijs niet in voldoende mate
zal worden voorzien. Alsof het aan de op te heften bur
gerdagschool gegeven technisch onderwijs ooit dezen naam
heeft verdiend
De inspecteur grondt zijne bezwaren op den geest en de
geschiedenis der wet op het middelbaar onderwijs. Spreker
gelooft echter, dat de inspecteur met een beroep déarop
evenmin als bij de rechterlijke macht, bij de administratieve
macht heel ver zou komen. Reeds sedert lang toch
I is het bij beide machten eene vaste jurisprudentie geworden,
de wet toe te passen volgens haar letter, vooral indien
deze zoo duidelijk is, als hier het geval is.
Wat staat den raad thans te doen, vraagt spreker?
Het meest rationeele zou zijn, vast te houden aan het
eenmaal na rijpen rade genomen besluit van 25 Februari
1902 en het voorstel van burgemeester en wethouders te
verwerpen. Maar dan zal de raad alweer bij de regeering
moeten aankomenen wat zullen dan de gevolgen zijn
Veel geschrijf en gewrijf en dientengevolge wederom uit
stel van deze zaak, die nu reeds van 1897 af op de agenda
van den raad staat en waarvan de beëindiging inderdaad
geen langer uitstel duldt.
Spreker meent, dat hier een offer moet worden gebracht,
omdat het is in het belang der gemeente. De raad is
met gebonden handen en voeten overgeleverd en moet
toegeven maar anders zou spreker aanradenhoudt vol,
want op grond der wet kan de gemeente niet worden
gedwongen, aan den gestelden eisch te voldoen.
Gelijk spreker in den aanvang reeds zeide, hij zal
daarom stemmen vóór het voorstel van burgemeester en
wethouders, doch slechts onder herhaald protest tegen
den op den raad uitgeoefenden dwang.
De heer van Ketwich Verschuur gevoelt thans te
minder wroeging, dat hij gesproken heeft voor behandeling
op heden van dit voorstel, nu de heer Duparc zijne rede
eindigt met te verklaren, dat er toch niets aan te doen
j is en verzet tegen 's ministers plannen niets zou uit
werken dan tijdverlies.