Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Maart 1903.
duidelijk geworden, waarom burgemeester en wethouders
in hun voorstel spreken van eene burgeravondschool met
meer dan tweejarigen cursusterwijl in het bericht van
den minister uitdrukkelijk de wenschelijkbeid van een
vierjarigen cursus wordt uitgesproken, zooals trouwens
ook is geschied in de adviezen van den inspecteur en van de
commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs. Wenscht
men nu dezerzijds aannemelijke voorstellen te doen, die de
zaak tot het bedoelde einde zullen brengen, dan komt het
spreker voordat die voorstellen overeenkomstig dien
wensch dienen te worden geformuleerd.
In antwoord aan den heer Baart de la Faille verwijst
de Voorzitter naar het ontwerp-antwoord op den brief
van den minister, waarin de bereidverklaring wordt uit
gesproken tot reorganisatie der burgeravondschool in den
bij dien brief bedoelden zin, dat is dus met een vier-
jarigen cursus. Wordt in voorwaarde a gesproken van
eene school met meer dan tweejarigen cursus, dan is dit,
omdat twee jaren door de wet kunnen worden gevorderd
en het gevraagde subsidie dus het meerdere geldt.
Spreker heeft overigens met genoegen uit de debatten
vernomendat het voorstel van burgemeester en wet
houders met instemming is ontvangen. Allen zijn het er
over eens, dat het voorstel een vergelijk inhoudt en dat men
wel zal doen zich naar de wenschen der regeering te
voegen.
Waar de kans van aanneming van het voorstel zoo
gunstig staat, behoeft spreker dit niet in den breede te
verdedigen. Ook zal hij het protest van den heer Duparc
tegen de handelwijze van regeering en inspecteur onbe
sproken laten, evenals een aantal opmerkingen van den
heer van Ketwich Verschuur, die details betreffen, welke
een punt van nadere regeling zullen uitmaken. Ook
spreker is met hem van meening, dat de raad op de
samenstelling van het leerplan een overwegenden invloed,
kan uitoefenen. De ontheffing der verplichting tot het
instandhouden der burgerdagschool is gevraagd op grond
van artikel 14, 2e alinea der wet op het middelbaar
onderwijs, omdat door de nieuwe school op andere wijze
in de behoefte zal worden voorzien. Alleen indien men
het alléén met de burgeravondschool wilde stellen, zou
het 3e lid van genoemd artikel van toepassing zijn en
zou de Kroon, den raad gehoord, de vakken bepalen.
Nu zal dit z.i. op grond van artikel 13, laatste lid, door
den raad kunnen geschieden.
Intusschen wordt nu subsidie aangevraagd en het is
dus waarschijnlijk, dat de regeering als voorwaarde voor
het verleenen daarvanook wel eenigen invloed op het
leerplan zal bedingen. Wat dit, door verschillende leden
besproken, leerplan betreft, spreker is van oordeel, dat
het door den inspecteur aangegeven leerplan niet anders
is dan een schetsplan. Bij het onderhoud van burge
meester en wethouders met den inspecteur bleek genoeg
zaam dat de verdere inwerking daarvan een punt van
gemeenschappelijk overleg zou kunnen uitmaken.
Komende tot de beide amendementen, wil spreker er
kennen, dat er veel voor te zeggen is, als het bedrag van
het subsidie duidelijk kan worden uitgedrukt. Spreker
meent echter van den inspecteur begrepen te hebben, dat
in andere plaatsen subsidie werd verleend in den vorm
van een zeker percentage (30, 40 of 50 °/0) der totale
kosten van de inrichting, maar nu zal het lastig zijn
bij voorbaat uit te maken, welk gedeelte de onverplichte
kosten der burgeravondschool vormen van de totale.
Spreker is daarom huiverig het amendement van den
heer Konter ongewijzigd over te nemen. Veiliger acht
hij het dit te lezen als volgt
»dat aan de gemeente een nader te bepalen subsidie
»van rijkswege worde verzekerd, overeenkomende met de
»hoogere kosten."
Met het amendenent-Middelkoop verklaart spreker niet
te kunnen medegaan. Door aanneming daarvan zou de
grondslag der op 25 Februari 1902 getroffen regeling
worden aangetast, omdat dan voor aanstaande ambachts
lieden de gelegenheid zou worden afgesneden om de
nieuwe school voor voortgezet onderwijs te bezoeken.
Het ligt immers in de bedoeling, om de aanstaande am
bachtslieden, die twee jaarcursussen dezer school hebben
doorloopenin de 3e klasse de gereorganiseerde burger
avondschool te doen overgaan.
Wordt nu in de beide onderste klassen der burgeravond
school de nadruk gelegd op vakonderwijs, dan zouden bij
het intreden van het 3e leerjaar de jongens der burger
avondschool een voorsprong hebben op die der nieuwe
school, wat het vakonderwijs betreft. Het gevolg hiervan
zou zijn, dat aanstaande ambachtslieden de nieuwe school
vermeden en zóó zouden de kinderen, die nog wel eene
dagschool kunnen bezoeken na de gewone school en voor
wie voortgezet onderwijs van het meeste belang is, worden
opgeofferd aan de groep, die dit niet meer kan en ten
wier behoeve men thans de burgeravondschool met twee
lagere klassen wil uitbreiden.
Heeft de heer Haverschmidt er reeds op gewezen, dat de
commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs zou zor
gen, dat het vakonderwijs tot zijn recht zou komen ook in deze
beide laagste klassen, spreker citeert uit haar advies de
zinsnede, waarin ook zij de wenschelijkheid uitspreekt, dat
in die klassen meer aan Nederlandse!), dus ontwikkelend
onderwijs, zal worden gedaan, dan door den inspecteur
in zijn schetsplan wordt aangegeven.
Op deze zinsnede gronden burgemeester en wethouders de
verwachting, dat ook genoemde commissie zich bij de door
hen gevonden oplossing zal kunnen nederleggen. Dat de
commissie van toezicht op het lager onderwijs dat doen zal
bewijst de steun, dien het voorstel van de zijde der heeren
van Ketwich Verschuur en Haverschmidt ondervond en
wordt bevestigd door haar heden ingekomen verslag over
1902 waar zij zegt:
„Mocht ondanks onze vertoogen worden besloten, tot de
„reorganisatie der thans bestaande burgeravondschool in
„een vierjarigen cursus, aansluitende aan het zesde leer
jaar der gewone lagere school, dan hopen wij, dat het
„leerplan dier school moge worden ingericht, dat in de
„eerste twee leerjaren algemeen ontwikkelend onderwijs
„hoofdzaak zij."
Spreker blijft dus ten slotte de ongewijzigde aanneming
van het voorstel, behoudens het door den heer Konter
voorgestelde amendement, aanbevelen.
De heer Middelkoop heeft tegen zijn amendement het
bezwaar hooren aanvoerendat de kinderendie
de nieuwe school kunnen bezoeken, worden opgeofferd aan
de kinderen, ten wier behoeve het nieuwe gedeelte der
burgeravondschool wordt ingericht. Dat zal ook zoo zijn,
omdat zij nog niet zoo ver zijn als die altijd deze school
hebben bezocht. Doch er zal ook opoffering zijn, wanneer
men de door burgemeester en wethouders voorgestelde
conclusie sub b aanneemt.
Wat toch is het geval? De kinderen, die de burger
avondschool bezoeken en niet den volledigen cursus kun
nen afloopen doch na 2 jaren vertrekken, hebben wel
gedurende dien tijd algemeen ontwikkelend onderwijs geno
ten, doch geen vakonderwijs, zij treden dus, wat dat betreft,
geheel onvoorbereid in het practische leven. Zij missen
elke vakonderlegging en wel ter wille van de kinderen,
die van de nieuwe dagschool afkomstig zijn. Aan deze
worden zij opgeofferd.
De Voorzitter herneemt, dat het offer, dat bij aanne
ming van het amendement wordt gebracht, in elk geval
veel grooter is dan dat, waarop de heer Middelkoop wijst.
Immers vast staat, dat voortgezet onderwijs voor alle jon
gens hoogst gewenscht is. Voor hen, die dit niet meer
kunnen volgen, althans niet over dag, wordt thans de bur
geravondschool uitgebreid. Maar als deze nu zóó zal
worden ingericht, dat het voor aanstaande ambachtslieden
meer gewenscht is om deze dan de nieuwe dagschool te
bezoeken, dan wordt en spreker moet hiertegen ernstig
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Maart 1903.
39
waarschuwen het voortgezet onderwijs voor deze jongens
feitelijk afgesneden, en worden dus de kinderen van hen,
die nog wel eene dagschool kunnen bezoeken achtergesteld
bij die van de categorie, die zich dit niet veroorloven kan.
De heer Middelkoop verklaart hierop, hoewel niet geheel
door den voorzitter overtuigd, ter wille van de zaak zijn
amendement in te trekken.
De heer Wolff doet de vraag, of het amendement-Konter
ook bij den door den voorzitter aangegeven redactie niet
tot bezwaren zal aanleiding geven.
De kosten van inrichting zijn nog onbekend en het is
niet onwaarschijnlijk, dat de avondschool gehuisvest wordt
in de nieuwe ambachtsschool, zoodat dan ook gebruik
gemaakt kan worden zoowel van de lokalen als van de
leerkrachten, aan die school verbonden.
Waarschijnlijk zal het stichten van de nieuwe school
verbooging van het gemeente-subsidie noodig maken, mis
schien wel tot verdubbeling daarvan aanleiding geven.
Zal nu, waar dit subsidie ook komt ten goede aan de
avondschool, daaruit geen moeielijkheid kunnen geboren
worden voor de aanwijzing van betgeen daarin door het
rijk zal moeten worden vergoed
De Voorzitter meent te mogen opmaken, dat de beer
Wolff althans de voorkeur geeft aan zijne lezing van het
amendement-Konter. Juist omdat het nu nog niet uit
te maken is, hoe groot het subsidie zal moeten zijn, acht
spreker het gewenscht te doen uitkomendat het bedrag
nader zal worden bepaald. Ook acht hij de uitdrukking
„overeenkomende met" verkieselijker dan „gelijkstaande
met"; die uitdrukking is wat zachter, en laat bij het
overleg met de regeering omtrent het subsidie meerdere
ruimte.
De heer Konter neemt de door den voorzitter op zijn
amendement voorgestelde wijziging over.
Dit amendement, aldus gewijzigd, wordt zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
Stemming wordt besloten:
Burgemeester en wethouders te machtigen aan den
minister van binnenlandsche zaken, in antwoord op zijne
missive d.d. 23 Juli 1902 No. 4519 afd. O en onder
overlegging van een afdruk van dit voorstel en bijlagen,
te berichten, dat de raad bereid is met ingang van een
nader te bepalen datum in 1904, behalve de oprichting
van de in zijn adres d.d. 4 Maart 1902 bedoelde nieuwe
dagschool, de burgeravondschool te reorganiseeren in den
bij dat schrijven bedoelden zin, onder voorwaarde:
a. dat aan de gemeente een nader te bepalen subsidie
van rijkswege worde verzekerd, overeenkomende met de
hoogere kosten die voor baar uit de oprichting en in
standhouding eener burgeravondschool met meer dan
tweejarigen cursus zullen voortvloeien
b. dat bij het leerplan aan de gereorganiseerde bur
geravondschool rekening zal mogen worden gehouden met
de algemeen erkende behoefte, die alle jongens ook
aanstaande ambachtslieden althans tot hun veertiende
levensjaar aan voortgezet onderwijs hebben en mitsdien
in de beide laagste klassen van die school algemeen
ontwikkelend onderwijs zooveel mogelijk op den voorgrond
worde gesteld.
VI. De heer Middelkoop vraagt en verkrijgt het woord
voor een onderwerp, vreemd aan de orde van den dag.
Spreker herinnert er aan, dat volgens artikel 7 der
verordening, regelende den werkkring van de vaste raads
commissie voor de gemeentelijke gasfabriek ten minste
éénmaal in de drie maanden de kas van den boekhouder
moet worden opgenomen en de boeken moeten worden
geverifieerd.
Ongeveer drie maanden geleden maakte spreker ook
deel uit van die commissie voor de naziening met de
heeren Feitz en Wilhelmij en het heeft hem toen ge
troffen dat de kasopneming zoo kort duurde: slechts
hier en daar wordt eene greep gedaan en na vergelijking
met de boeken wordt de kasstaat opgemaaktdie echter
al op papier staat, vóórdat de commissie verschijnt.
Aldus wordt overeenkomstig de gewoonte te werk ge
gaan de staat klopt natuurlijk met de kas en het pro
cesverbaal wordt geteekenddat gezonden wordt aan de
gascommissie en vandaar gaat naar burgemeester en
wethouders.
Toen spreker die kasopname had gedaan, heeft hij zijne
bezwaren blootgelegd tegen deze manier van doen.
Wanneer de opname goed geschiedt, dan behoort elke
post nauwkeurig te worden nagegaan en met de boeken
vergeleken te wordenin 't kortdan is al. de bekende
omslag noodig, die nu eenmaal voor eene degelijke con
trole vereischt wordt.
Spreker vernam toen, dat dit bij de kasopneming aan
de gasfabriek geen gewoonte was en de commissie zich
vergenoegde met eene summiere opname. Spreker heeft
dat procesverbaal toen wel geteekend als bewijs van ver
trouwen in de administratie, maar achtte zich door die
wijze van opneming niet verantwoord.
De leden der gascommissie deelden zijn gevoelen, ook
zij hadden hunne opmerkingen daarover gemaakt, maar
gingen voort in goed vertrouwen op de administratie.
Spreker is ook vol goed vertrouwenmaar acht dit
geen controle en heeft aangedrongen op verandering,
maar tot nog toe niets er van gehoord.
De laatste vergadering der gascommissie kon spreker
wegens ongesteldheid niet bijwonen, maar vernam, dat
hij weer was aangewezen voor de kasopneming en daar
tegen heeft hij thans bezwaar om dat op dezelfde wijze
te doen en daarom staakt hij.
Gevangenisstraf hangt hen) niet boven het hoofd, zijn
medeleden zullen geen «onderkruipers" zijn en voor hinder
of overlast bestaat geen gevaar.
Verandering in de controle is noodig.
Het zou reeds eene verbetering zijnwanneer voor de
commissie beschikbaar werd gesteld een apart lokaal,
waar zij hare bezigheden kan verrichten. Zooals dit thans
geschiedt op het kantoor, waar de klerken zitten en
het publiek af- en aanlooptis degelijk nagaan niet
mogelijk.
Wanneer dan de controle geschiedt, zooals spreker dit
verlangt, dan zal zij bovendien meer tijd in beslag nemen
dan nu en zelfs meer dan in billijkheid van de leden kan
worden gevorderd. Daarom verdient het denkbeeld aan
beveling daarvoor een specialen deskundige aan te wijzen
buiten den raad.
Dit denkbeeld wil spreker aan burgemeester en wethou
ders in overweging geven.
Bij de besprekingen in de gascommissie vernam spreker
van den voorzitter, dat de controle op den gemeente-ont
vanger evenzoo gaatsummiere opname en niet post
voor post, zooals geschiedt bij de comptabele rijksambte
naren, bij wie alle posten vergeleken worden en waar bijna
volkomen zekerheid verkregen wordt, dat de kas in orde is.
Wat de kasopneming bij den gemeente-ontvanger betreft,
betwijfelt spreker, of met het oog op artikel 116 der ge
meentewet, die opneming aan een specialen ambtenaar kan
opgedragen worden, maar voor de kasopneming aan de
gasfabriek bestaat dat bezwaar niet, wanneer de verant
woordelijkheid blijft rusten op de leden der gascommissie,
voor zoover hunne eigen naziening betreft.
Nu is het kwestieus door de weifelende jurisprudentie,
of de leden der commissie aansprakelijk zouden zijn, wan
neer de kas niet in orde was en dit volgens het proces
verbaal wel was verklaard. In dit opzicht staan wij voor
een moeielijk vraagstuk, n.l. de oude kwestie, in hoever
deze publiekrechtelijke aangelegenheid een civielrechtelijk
gevolg van schadevergoeding kan meebrengen.
Het komt spreker" voor, dat deze zaak moet geregeld
worden.