3 120 Verslag van de handelingen van den gemee: straatklinkers van gelijke soort als die, welke van ge meentewege in het omgevende trottoir worden gebruikt en als zoodanig worde onderhouden; 2. dat de helling van dezen inrit, welke noodig is voor de verbinding der bovenkanten van de straat en het voetpad, eene lengte van ten hoogste 1 Meter hebbe 3. dat in geval de gemeente de omliggende bestrating eventueel wijzigt, tegelijk door en op kosten van adres sant of zijne rechtverkrijgenden gelijke wijziging in de bestrating worde gemaakt, doch steeds straatwerk ten genoegen van burgemeester en wethouders; 4. dat als erkenning van het eigendomsrecht van de gemeente op den grond, waarin de inrit gemaakt wordt, door adressant of zijne rechtverkrijgenden, jaarlijks vóór of op den 12 Mei, voor het eerst vóór of op 12 Mei 1904, ten kantore van den gemeente-ontvanger eene re cognitie worde betaald van 0.50. 3. Idem om aan G. G. van der Wal alhier vergun ning te verleenen tot het maken van een inrit in het trot toir vóór zijn pakhuisZwitserswaltje no. 14. Heeft ter visie gelegen om heden te worden afgedaan. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt be sloten aan G. G. van der Wal, kaashandelaar alhier, ver gunning te verleenen tot het maken van een inrit in gemeentegrond vóór zijn pakhuis, plaatselijk bekend Zwitserswaltje no. 14, onder voorwaarde: 1. dat de inrit ten genoegen van burgemeester en wethouders door en op kosten van adressant zal worden aangelegd van regelmatig gebogen hardsteenen trottoir bandjes, in de hoeken voorzien en bestraat in keper- verband met eerste soort nieuwe straatklinkers van gelijke soort als de aanwezige en als zoodanig worde onderhouden 2. dat de helling van dezen inrit, welke noodig is voor de verbinding der bovenkanten van de straat en het voetpad eene lengte van ten hoogste 1 Meter hebbe 3. dat in geval de gemeente de omliggende bestrating eventueel wijzigt, tegelijk door en op kosten van adres sant gelijke wijziging in de bestrating enz. worde ge maakt, doch steeds in straatwerk enz. ten genoegen van burgemeester en wethouders 4. dat de uitkomende oude materialen alle het eigen dom blijven van de gemeente en op aan te wijzen plaats moeten worden bezorgd 5. dat als erkenning van het eigendomsrecht der ge meente op den grond, waarin de inrit wordt gemaakt, door adressant en zijne rechtverkrijgenden jaarlijks vóór of op 12 Mei, voor het eerst vóór of op 12 Mei 1904 ten kantore van den gemeente-ontvanger eene recognitie worde betaald van 0.50. 4. Idem tot wijziging der instructie voor de ambtenaren en beambten der Stads-Bank van Leeninggem. blad no. van 1886. (Bijlage no. 25). De beraadslaging wordt geopend. De heer Duparc stelt ter verbetering van de redactie voor, de eerste zinsnede van artikel 2 te lezen als volgt „Indien eene der ambtenaren of beambten wegens ziekte of andere oorzaken gedurende eenigen tijd afwezig zal blijven, wordt door aanstelling van een tijdelijk beambte in den dienst voorzien, indien de commissie van admini stratie dit noodig oordeelt." Daar de heer Duparc geen ander bezwaar tegen het voorstel heeft dan de redactie, verklaart de Voorzitter, dat burgemeester en wethouders de voorgestelde wijzi ging overnemen. van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1903. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofde lijke stemming wordt aldus besloten: Artikel 29 der instructie voor de ambtenaren en be ambten der Stads-Bank van Leening te Leeuwarden (gemeenteblad no. 9 van 1886), gewijzigd bij raadsbesluit van 11 Mei 1897 (gemeenteblad no. 15 van 1897) te wijzigen door de eerste zinsnede van dat artikel te doen luiden als volgt: Indien een dier ambtenaren of beambten wegens ziekte of andere oorzaken gedurende eenigen tijd afwezig zal blijven, wordt door aanstelling van een tijdelijk beambte in den dienst voorzien, indien de commissie van admi nistratie dit noodzakelijk oordeelt. 5. Nader voorstel van burgemeester en wethouders in zake de reorganisatie der burgeravondschool in verband met de opheffing der burgerdagschool (Bijlage no. 24). De Voorzitter herinnert er aan, dat in eene vorige vergadering werd besloten op voorstel van den heer Komter deze zaak aan te houden, totdat het door de regeering ingediende wetsontwerp tot wijziging der wet op het middelbaar onderwijs volledig zou zijn bekend ge worden. Dit is thans in druk verschenen en daaruit blijkt, dat in verband daarmede dit voorstel niet behoeft te worden gewijzigd, zoodat thans niets meer aan de afdoening in den weg staat. De heer Duparc wil allereerst een woord van dank uitspreken, mede namens den heer van Ketwich Ver schuur, voor het in de vorige vergadering, op voorstel van den heer Komter, genomen besluit, om deze zaak aan te houden, ten einde hen beiden in de gelegenheid te stellen, aan haar behandeling deel te nemen. Indien de raad echter mocht meenen, en spreker zegt dit eveneens namens den heer van Ketwich Verschuur, dat zij eenig nieuw licht over deze zaak zullen ontsteken, dan moeten zij den raad teleurstellendaar het debat er over mag worden gezegd te zijn uitgeput. Toch meent spreker niet geheel het stilzwijgen te moe ten bewaren. Het is in de eerste plaats om er op te wijzen, dat, terwijl de minister eerst een vierjarigen cursus voor de burgeravondschool eischte, hij thans slechts een ree- jarigen cursus stelt. De zaak is daardoor voor den raad gebracht in eene betere conditie dan liij zelfs nog slechts kort geleden ooit had gedacht, het geval te zullen worden. De minister vraagt thans zelfs minder dan de raad aanbood, met het oog op het leerplan. Deze wending mag inderdaad onbegrijpelijk worden genoemd. Spreker zegt het dan ook burgemeester en wethouders geheel en al na: „Hoe de minister kan meenen, dat met eene reorganisatie van de burgeravondschool, zooals hij die thans voor zijne medewerking tot opheffing van de I burgerdagschool als voorwaarde stelt, in meer voldoende mate zal worden voorzien in de behoefte der gemeente aan technisch onderwijs, dan bij behoud van de burger avondschool voorloopig op den bestaanden voetis ons college een raadsel". Zeer zeker zullen ook de overige raadsleden het hier met burgemeester en wethouders eens zijn. Spreker gewaagde daar van het leerplan. Wat toch is het geval Op voorstel van de commissie van rapporteurs over de bekende onderwijsvoorstellen besloot de raad in Fe- bruari 1902 de burgeravondschool voorshands op den be staanden voet te behouden met een tweejarigen cursus volgens het bestaande leerplan. Dit leerplan omvat na- tuurkunde, Nederlandsche taal, boekhouden, rechtlijnig teekenen, handteekenen, meetkunde en staathuishoudkunde. En wat vraagt nu de minister, die eerst zulke hooge j eischen stelde? Alleenrechtlijnig teekenen, handteekenen, rekenen, wiskunde en Neder landsche taal. Het niveau zal alzoo Verslag van de handelingen van den g lager worden. Spreker herhaaltde zaak is en blijft hem een raadsel. Spreker drukte zoo even op de woorden rmrjarigen cursus, dien de minister aanvankelijk als eisch stelde voor de opheffing der burgerdagschool. Spreker deed dit, omdat eenige dagen geleden bjj hem is ontvangen, en waarschijnlijk ook bij de andere raadsleden, een exemplaar van het „Maandblad voor vakopleiding", aflevering October, waarin voorkomt een stuk over de Leeuwarder burgeravondschool, dat begint met de woor den: „Men schrijft ons uit Leeuwarden". Of dat stuk ook door een Leeuwarder is geschreven? Spreker zou meenen, er een vraagteeken achter te mogen plaatsen. In dat stuk nu wordt beweerd, dat er niets van waar is, dat de minister als eisch stelde een vierjarigen cursus voor de burgeravondschool, maar alleen de wenschelijk- heid daarvan had uitgesproken. Spreker wenscht echter zijn medeleden af te vragen, of het hier in den beginne niet inderdaad was een „scherpe resolutie" van den Minister, op advies van den inspecteur de Groot Of in de stukken uit den Haag voor de op heffing der burgerdagschool niet als voorwaarde was gesteld gelijktijdige reorganisatie van de burgeravondschool tot een cursus van vier jaren? Met zoovele woorden blijkt dit reeds uit de eerste missive van den Minister, die van 23 Juli 1902, waarin te lezen staat: „mits" tegen dien datum, (het door den raad nader te bepalen tijdstip), behalve de oprichting van de in dat adres bedoelde dag school voor herhalings- en voortgezet lager onderwijs met daaraan aansluitenden avondcursus voor handel en admi nistratie, eene reorganisatie van de bestaande burger avondschool worde tot stand gebracht". Later in den brief moge nu wel het woord wenschelijk- heid zijn te lezen; het was echter allereerst eene uitdruk kelijk gestelde voorwaardezooals het woord mits trouwens geheel aanduidt. Spreker heeft gemeend een en ander te moeten doen uit komen, omdat, indien van het begin af deze concessie ware verkregen, de reorganisatie reeds in Mei van dit jaar in werking had kunnen treden. Met de gereorga niseerde burgeravondschool zal dit nu eerst met Sep tember 1904 kunnen geschieden. Er zal echter veel moeten gebeuren, eer de opheffing der burgeravondschool en het in werking treden van de in het raadsbesluit van Februari 1902 genoemde nieuwe inrichting met Mei 1904 kan plaats hebben, zoodat twee generaties van den on- en minvermogenden en van den kleinen burgerstand, in elk geval één generatie, er do dupe van zullen zijn. Het voorstel, door burgemeester en wethouders aange boden, wordt intussclien door spreker met beide handen aangegrepen, en zeker zullen de andere leden van den raad eveneens doen. De heer Komter had als motief voor het indienen van zijn voorstel mede de indiening van een wetsontwerp tot wijziging der wet op het middelbaar onderwijs. Van dat ontwerp nu hebben de leden kennis kunnen nemen dooi de welwillendheid van burgemeester en wethouders, die het bij de stukken hebben overgelegd. Het is hier aller minst de plaats, in eene beoordeeling te treden van genoemd ontwerp. Het menu, dat de Tweede Kamer thans vóór zich heeft, is echter zóó groot, dat in het gunstigste geval het ontwerp eerst in 1904 tot wet zal worden verheven. Maar nu zegt artikel 9„Het onderwijs aan be staande burgeravondscholen wordt binnen een termijn van uiterlijk drie jaren, te rekenen van het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, in overeenstemming gebracht met de voorschriften dezer wTet". De raad heeft alzoo na 1904 nog drie jaren tijd om de burgeravondschool in overeenstemming met de te ver wachten nieuwe wet te brengen. Het aangeboden wets ontwerp is daarom ook geen bezwaar tegen de aanneming van het vnoi'stel van burgemeester en wethouders. Dan zullen ook de andere nieuwe onderwijsinrichtingen er eindelijk kunnen komen in het belang van meer dan één stand in deze gemeente, die reeds te veel heeft geleden en van Leeuwarden van Dinsdag 13 October 1903. 121 nog lijdt onder het uitstel, dat de onderworpelijke zaak bui ten schuld van den raad heeft moeten ondervinden. De heer Haverschrmdt zegt, dat liij, zoo dit punt in de vorige vergadering ware behandeld, namens de commissie van toezicht op het lager onderwijs den raad tot aan neming van het voorstel zou hebben geadviseerd, niet omdat deze commissie eenige verwachting koesfort van de avondschool met een leerplan, als dat van den Minis ter, maar alleen om te verkrijgen opheffing van de bur gerdagschool en totstandkoming van eene school voor voortgezet onderwijs, zaken, die niet langer kunnen worden uitgesteld. In afwachting van een en ander beleeft het onder wijs moeilijke dagen. Door de schoolcommissie worden kinderen gedirigeerd naar scholen, waar ze niet thuis belmoren; sommige klissen van de schoolBoersma zijn zoo overbevolkt, dat het onderwijs niet vruchtdragend kan zijn; tijdelijke aanstellingen worden 2 en 3 jaren voortgezetgymnas tiek wordt ongeregeld of, zooals op school no. 10, inliet geheel niet meer gegeven, en nu het gezicht van den heer van der Heide zich begeeft, komt men nog eer lang tot de benoeming van een waarnemend tijdelijk hoofd van de burgerdag- en avondschool. Aanneming van het voorstel is dus zeer urgent. Spreker heeft nog eene opdracht van de schoolcom missie, waarvan hij zich gaarne kwijt, namelijk om een woord van dank en hulde te brengen voor de voortreffe lijke en zaakkundige wijze, waarop deze netelige kwestie werd behandeld door den Voorzitter, die als lid van het dagelijksch bestuur in het bijzonder met onderwjjsbe- langen is belast. De Voorzitter dankt namens burgemeester en wet houders voor de hulde, aan hun college gebracht. Per soonlijk doet het spreker genoegen, dat thans aan deze zaak een einde is gekomen. Wanneer dit besluit ter kennis van den Minister van Binnenlandsche Zaken zal zijn gebracht, dan stelt spreker zich voor, dat binnen korten tijd de verlangde ontheffing zal worden verleend en dan ziet hij de toekomst nog niet zoo donker in als de heer Duparc. Wanneer de handen worden ineengeslagen en do plan nen voor de nieuwe school ontworpen worden, dan zal zeker op 1 September 1904 liet gebouw, waarin de nieuwe school voor voortgezet onderwijs zal worden gevestigd, nog niet gereed zijn, maar is het misschien mogelijk reeds dan met het onderwijs, dat aan die inrichting zal worden gegeven, een aanvang te maken, al zal men zich voorloopig met hulplokalen moeten behelpen. Mocht dit zoo zijn, dan is er geen reden meer om den loop dezer zaak te betreuren, maar kan men van de reorga nisatie, die in den beginne met zooveel moed is aange pakt, eerlang de goede vruchten zien. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten burgemeester en wethouders te machtigen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, in antwoord op de missive dd. 14 Juli 1903 no. 6187, Afd. O. te berichten, dat de raad zich bereid heeft verklaard tot het reorgani- seeren, met ingang van 1 September 1904, van de be staande burgeravondschool tot eene inrichting met twee jarigen cursus en een leerplan, zooals werd aangegeven bij 's Ministers schrijven dd. 8 Mei 1903, no. 3507. Aid. O. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot voor ziening in de behoefte aan tijdelijk personeel aan de bur geravondschool voor het aanslaande winterhalfjaar 1903-04. De uitslag der gehouden stemmingen is a. dut de waarneming van twee wekelijksche lesuren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1903 | | pagina 2