170 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 December 1903.
4. Idem tut wederverhuring van de linnenbleekerij c.a.
Hoekstersingel no. 17, aan T. Luhherts.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt be
sloten
met ingang van 12 Mei 1904 de linnenbleekerij met
bijbehoorende gebouwen, plaatselijk bekend Hoekster
singel no. 17, onderhands voor den tijd van één jaar te
verhuren aan Taeke Lubberts alhier, voor eene som van
ƒ450,en J 5.als vergoeding voor twee nieuwe in
het waschhuis geplaatste waschketels en verder op de
voorwaarden, in hoofdzaak overeenkomende met die,
vernield in het huurcontract van den 26 April 1899,
den 29sten dier maand geregistreerd.
5. Praeadvies van burgemeester en wethouders op het
verzoek van bewoners van huizen aan den Westersingel
om een pontveer te leggen in de gracht langs dien singel.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Baart de la Faille heeft met genoegen kennis
genomen van het gunstige praeadvies van burgemeester
en wethouders om het steeds toenemend getal bewoners
van den Westersingel liet verkeer met de binnenstad
gemakkelijker te maken, op de wenschelijkheid waarvan
spreker reeds bij de behandeling der begrooting heeft
gewezen.
Nu het denkbeeld van een pontveer in gunstige over
weging is genomen, rijst de vraag, of de daarvoor be
stemde plaats wel de geschiktste is.
De directeur der gemeentewerken wil dit pontveer
zien gelegd op de plaats, in rood op den overgelegden
plattegrond aangegeven, welk denkbeeld door burge
meester en wethouders is overgenomen en waarvan een
der voordeelen is, dat de pont geen belemmering zal
ondervinden van de passage onder de brug van het
Schavernek.
liet wil spreker voorkomen, dat er enkele bezwaren
bestaan, die maken, dat het oorspronkelijk traject, dat
spreker op liet oog had, de voorkeur blijft verdienen.
Dat is de verbinding van den Westersingel onmiddel
lijk met het Zaailand, waardoor de lijn wat zuidelijker
wordt verplaatst, maar waardoor men dan dadelijk in
het bewoonde gedeelte komt.
Volgens het plan van burgemeester en wethouders
komt men aan op een punt van de Westerplantage, dat
spreker minder geschikt wil voorkomen, terwijl men
dan ook niet onmiddellijk in de stad komt.
Het bezwaar voor de scheepvaart acht spreker niet
gewichtig, daar de veerman, wanneer er een schip na
dert, de lijn zal laten zakken, zoodat eigenlijk dan het
pontverkeer belemmering ondervindt. Maar dat bezwaar
is aan alle pontveren eigen, men denke b.v. aan dat
bij het Ziekenhuis op drukke marktdagen, wanneer daar
alle schepen passeeren, die van en naar de Tijnje gaan.
Wanneer de raad met het voorstel om daar een pont
veer te leggen kan medegaan, wil spreker aan burge
meester en wethouders, daar de plaatsing meer de uitvoe
ring betreft, in overweging geven, wanneer daartegen
geen andere technische bezwaren bestaan, het pontveer
te leggen tusschen Westersingel en Zaailand.
De heer Beekhuis zegt, dat zijn oorspronkelijk denk
beeld ook was de pont te leggen tusschen Westersingel
en Zaailand, maar dat de directeur der gemeentewerken
het andere plan in overweging gaf en spreker werd
getroffen door de voordeelen daarvan boven de andere
verbinding.
De scheepvaart daar ter plaatse is niet gering, vooral
van stoombooten, die hare ligplaats hebben in het Scha
vernek, terwijl daar alles passeert, wat door de Nieuwe-
stad komt, zoodat de lijn dikwijls zal moeten worden
losgemaakt, wat vertraging zal geven in het verkeer per
pontzooals dat het geval is met de pont bij het Zie
kenhuis.
Daarbij komt nog de omstandigheid, dat, wanneer de
pont zuidelijker gelegd wordt, de veerman door de bocht,
die het vaarwater bij het Schavernek maakt, niet tijdig
zien kan, wat er aankomt, zoodat hij niet tijdig de lijn
zal kunnen losgooien, wat nogal gevaar oplevert.
Bovendien moet men niet over het hoofd zien, dat
aan die zijde van het Zaailand nog al schepen hunne
ligplaats hebben en dat hier ter stede groot gebrek aan
ligruimte bestaat.
Wanneer daar nu eene aanlegplaats voor de pont moet
worden gemaakt, wordt de ligplaats daar kleiner.
Al deze bezwaren worden ondervangen door de ver
binding, zooals die door burgemeester en wethouders
wordt voorgesteld.
De heer van Ketwich Verschuur wenscht er nog nader op
aan te dringen, dat het pontveer worde gelegd op de
plaats, die de heer Baart de la Faille aanwees.
Wanneer de pont gelegd wordt, waar burgemeester
en wethouders dit voorstellen, dan zal de opgang komen
nabij de Schaverneksbrug in de nabijheid van eene
localiteit en eene omgeving, die hoogst ongeschikt is om
dagelijks en vooral des avonds door vrouwen en kinderen
te worden gepasseerd dit punt van aankomst aan die
stadszijde is uit dat oogpunt zeer ongeschikt.
Dit bezwaar acht spreker zoo groot, dat het oorzaak
zal zijn, dat slechts zelden door vrouwen en kinderen
van dat veer zal worden gebruikt gemaakt, totdat de
door hem bedoelde localiteit zal zijn verdwenen.
Daar hierop voorloopig nog geen kans bestaat en
omdat Gedeputeerde Staten ontheffing moeten verleenen
van de betrekkelijke verbodsbepaling, ten einde aldaar
een pontveer te kunnen leggen, stelt spreker er prijs op,
dat dit college door burgemeester en wethouders zal
worden ingelicht omtrent de alhier geopperde bezwaren
tegen de verbinding van den Westersingel met het ter
rein benoorden de Schaverneksjbrug.
Wat bij meer zuidelijke plaatsing van het veer de
ruimte voor de ligplaats van schepen betreft, meent
spreker, dat het openhouden van twee scheepslengten
voor de beide aanlegplaatsen voldoende isdit is bij de
pont bij het Stadsziekenhuis hetzelfde geval.
Daarom beveelt ook spreker aan, de pont te leggen
op de wijze, als de heer Baart de la Faille betoogde.
De heer Duparc wijst er op, dat, indien de pont wordt
gelegd overeenkomstig de bedoeling van den heer Baart
de la Faille, zij dan zeer dicht wordt gelegd bij de
bestaande pont aan de Willemskade.
Spreker wil vragen, of die pont dan zal komen te
vervallen
De scheepvaart, vooral van stoombooten, is Vrijdags
wel allermeest veel drukker in dat gedeelte dan in het
vaarwater langs den Wcstcrsingel.
De Voorzitter bemerkt, dat de plaats, waar de pont
zal landen, bij den raad bezwaren ontmoet en men wenscht
deze zuidelijker te zien aangebracht, b.v. ongeveer
tegenover de zuidzijde van de Harmonie.
De directeur der gemeentewerken adviseerde tot de
door burgemeester en wethouders voorgestelde plaats,
die door de gesteldheid der oevers van de stadsgracht
wordt aanbevolen, en de bezwaren, die tegen de dooi
den heer Baart de la Faille gedachte richting bestaan,
zijn door den heer Beekhuis nader uiteengezet.
Daarbij komt dan nog een bezwaar, dat, wanneer de
pont ten zuiden van de Harmonie zal aanleggen, er
trappen in den walmuur zullen moeten worden gemaakt
op de wijze, als bij het Ziekenhuis is geschied, waar
door de straat ter plaatse ongeveer 3 meter in breedte
zal verliezen.
Maar ook spreker gevoelt veel voor de geopperde
bedenkingen en heeft daarom den directeur nog eens
8T
Verslag van
de handelingen van den
gemeenteraad
van Leeuwarden
van
Dinsdag 22
December 1903. 171
geraadpleegd, die verzekert, dat uit een technisch oogpunt
het bezwaar tegen de meer zuidelijke richting niet onover
komelijk is. De beslissing, waar de pont precies zal
komen, berust echter bij Gedeputeerde Staten.
Want als de raad besluit tot het leggen van de pont,
dan zullen burgemeester en wethouders ter uitvoering
van dat besluit ontheffing moeten vragen van de be
trekkelijke verbodsbepaling in het provinciaal reglement.
Bij zijne beschikking zal dit college natuurlijk tevens
overwegen de belangen der scheepvaart en in de aan de
eventueele ontheffing te verbinden voorwaarden zullen
omtrent de juiste plaats zeker ook bepalingen worden
gemaakt.
Daar de heer Baart de la Faille geen amendement
heeft ingediend en dit ook niet van andere zijde is
geschied, meent spreker, dat het algemeen de wensch van
den raad is, dat het pontveer in elk geval] tot stand
komt.
Wanneer de raad nu in zijn te nemen besluit eenige
ruimte laat betreffende de plaats, waar het veer zal
worden gelogd, dan kan in liet verzoek aan Gedepu
teerde Staten met de gemaakte opmerkingen en wenschcn
rekening worden gehouden, en zal dit college die zeker
bij zijne beslissing in overweging nemen.
De heer Beekhuis meent, dat er een klein misverstand s
bestaat. Hij sprak zelf van Zaailand, maar bedoelde
Ruiterskwartier.
De bestrating is aan den zuidkant van de Harmonie
niet mooi, zoodat hij liet pontveer liever zou zien gelegd
bij het Ruiterskwartier dan bij het Zaailand. Het komt
spreker voor, dat ook langs de door burgemeester en
wethouders voorgestelde verbinding de communicatie met
de binnenstad zeer gemakkelijk is.
De heer van Ketwich Verschuur acht het idee van
den heer Beekhuis over het gevaar voor de pont door
de schepen, die van het Schavernek komen, onjuist. Hoe I
dichter bij de Schaverneksbrug in noordelijke richting de I
pont zal worden gelegd en dus hoe korter de afstand
tusschen die brug en het veer is, hoe meer last de pont t
zal ondervinden van de scheepvaart van uit het Schavernek. j
Daarom willen de heer Baart de la Faille en spreker het
pontveer zoo mogelijk meer zuidelijk gelegd zien en liefst I
bij de zuidzijde van het Zaailand of wel bij het Ruiters
kwartier; beide wegen toch voeren langs een voor een j
ieder te passeeren wijk onmiddellijk naar alle stadsgedeelten.
De Voorzitter meent, dat het zoooven gesprokene het
geen hij aanvoerde komt versterken.
Het schijnt, dat niet de belangen van de scheepvaart,
maar de eerst aangeduide bezwaren van den vorigen I
spreker bij den raad het zwaarste wegen. Toch zal deze
in elk geval tot het leggen van het pontveer willen over
gaan en daarom zal voor de aanwijzing van de juiste
plaats, met het oog op de eindbeslissing van Gedepu
teerde Staten, aan burgemeester en wethouders de noodige
ruimte moeten worden overgelaten.
Spreker stelt daarom voor in de conclusie van het i
voorstel de woorden „op de plaats, in rood aangeduid
op den bij bovengenoemde missive van den directeur der
gemeentewerken overgelegden plattegrond" te vervangen
door„ongeveer tegenover de nieuw aangelegde wijk." j
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Alzoo wordt besloten
I. een nontveer te leggen in de gracht langs den
Westersingel ongeveer tegenover de nieuw aangelegde
stadswijk, waarvan de kosten zijn geraamd op ƒ1000.
II. burgemeester en wethouders uit te noodigen ter
zijner tijd de noodige financieele voorstellen te doen
ter bestrijding van de daaruit voortvloeiende kosten.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging en aanvulling van de bepalingen omtrent overname
van particuliere straten in de verordening tot wijziging
enz. van de verordening op het bouwen en inrichten van
woningen, gemeenteblad no. 7 van l&llS. (Bijlagen nos.
32 en 32bis.)
De Voorzitter herinnert er aan, dat dit voorstel in de
vergadering van 24 November j.l. werd aangehouden,
ten einde daarover eerst ingevolge artikel 6 der gezond
heidswet het advies in te winnen van de gezondheids
commissie.
Dit advies heeft de commissie voor de strafverorde
ningen geleid tot het doen van een gewijzigd voorstel,
dat opgenomen is in bijlage no. 32bis, waarover spreker
thans de beraadslagingen opent.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Artikel 3bis wordt goedgekeurd.
Artikel 6.
De heer Komter zal zeker wel niet behoeven te zeggen,
dat het advies der gezondheidscommissie voor hem eene
aangename lectuur was.
Daarin toch vond hij de hoofdgedachte terug, door
hem voorgestaan en verdedigd in de vergaderingen van
2 September 1902 en 14 Juli 11.
Zijne opinie werd toen niet gedeeld door deze verga
dering en hij heeft niet liet recht zich daarover te ver
wonderen, maar toch is bij hem de vraag gerezen, of,
wanneer destijds de gezondheidscommissie had bestaan,
de raad voor een goed deel niet met haar advies zou
zijn medegegaan.
En nu de raad het voordeel heeft de gezondheids
commissie te kunnen raadplegen, is het de vraag, of niet
eene wijziging zijner inzichten mogelijk zou zijn.
Spreker wil niet het geheelc advies memoreeren, maar
slechts letterlijk weergeven, wat de gezondheidscommissie
zegt van het artikel, dat nu in behandeling is
„Artikel 6 werd door de meerderheid der vergadering
afgekeurddie het zou toejuichen, wanneer de raad
terugkwam op zijn den 2 September 1902 aangenomen
beginsel. Men was van oordeel, dat de geheele „bij
drage" in de kosten van het voortdurend onderhoud als
onbillijk moest vervallen, omdat de bouwondernemer ge
noeg had gedaan, wanneer hij de straat op eigen kosten
volgens de door den raad te stellen eischen had aange
legd en opgeleverd aan do gemeente: dan stond die straat
verder gelijk met andere straten, die door het publiek
gebruikt worden en welke de gemeente onderhoudt".
Dit klemmende betoog, waarbij artikel 6 onbillijk
wordt genoemd, spreker noemde het daarin neerge
legd beginsel indertijd ook onbillijk, dit klemmende
betoog heeft blijkbaar op burgemeester en wethouders
weinig indruk gemaakt, want, ofschoon na inwinning van
het advies der gezondheidscommissie een nieuw voorstel
aan den raad is ingediend, is de redactie van artikel 6
onveranderd gebleven, wat de hoofdzaak betreft.
't Is de vraag, of het in den raad ook zoo gaan zal,
of dat nu eene andere strooming is ontstaan in den geest
vau liet advies der gezondheidscommissie.
In verband met de woningwet is binnenkort eene
algeheele wijziging van deze verordening noodigen deze
wil spreker afwachten, anders zou hij een amendement
willen indienen en eene stemming uitlokken, zoodat de
raad zich over deze aangelegenheid reeds nu opnieuw
zou kunnen uitspreken.
Spreker wil nog wijzen op de zijns inziens weinig doel
matige bepaling, die nu als laatste alinea aan artikel 6
is toegevoegd. Hij veronderstelt, dat men bij het ont
werpen daarvan het oog heeft geliai op de vereenigin-
gen, bedoeld in artikel 30 der woningwet en hij hoopt,