40
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904.
men een vak heeft, en daarin veel werk moet verrichten,
wat zeker bij de slagers het geval is, dan krijgt men dat
vak lief en dan is het niet als bij de verplaatsing van
de veemarkt, of de beurs, waaaop straks door den heer
Troelstra is gewezen, wat alleen een verplaatsing van de
affaire van het eene gedeelte naar het andere gedeelte
der stad met zich brengt, maar is het om het vak
zelve te doen; dat is dan weg. Daarom kan hij zich
best voorstellen, dat de slagers moeite doen om den raad
tot inkeer te brengen.
In 1881 is door den raad besloten in verband met
flnantieele en andere bezwaren niet over te gaan tot
oprichting van een abattoir. Spreker heeft geen andere
bezwaren kunnen opdiepen h ij wil nu vragen: is in die
20 jaren de financieele toestand zooveel verbeterd, dat
men thans wel kan overgaan tot oprichting van een
abbattoir, dat duizenden guldens zal kosten Als men
dan weet dat sedert 1881 de schuldenlast is vergroot
met 600,000.de heer Duparc „het Nieuwe ka
naal", de heer Koopmans „daar vischt men meeen
dat hem bij de behandeling der begrooting over 1904
in de sectie is gebleken dat de gewone uitgaven de gewone
inkomsten verre overtreffen, dan staat lijj bij aanneming
van het abattoir voor een raadsel, hij kan zich dat niet
voorstellen. Ilij hoopt dan ook, dat hem heden nog zal
worden bewezen, dat liet zooeven beweerde omtrent de
financieele toestand der gemeente niet juist is. Spreker
houdt zich aanbevolen voor nadere toelichting.
„Het abattoir moet zich zelf bedruipen" zegt men. De
gezondheidscommissie verklaart het financieele vraagstuk
niet onder de oogon te hebben gezien. Had zij het
gedaan, zij had zeker wel iets van dien toestand in haar
rapport vermeld.
Spreker heeft getwijfeld aan den ernst voor de zaak
van het dagelijksch bestuur, dat zoo'n voorstel kon aan
bieden, waarbij ten slotte wordt gekomen tot eene aflos
sing van 2,500.jaarlijks, op een bedrag van
900,0UU.— Daardoor betwijfelt hij of toen wel de
noodige ernst hij dat college heeft voorgezeten Thans
wordt de exportslagerij er bij gehaald om tot eenig goed
resultaat te komen. Spreker betwijfelt of de exploitatie
rekening goed is opgezet, liet is alsof het geen geld
kost, terwijl het jaarlijks duizenden zal kosten. Neemt
men dat aan dan kan spreker niet anders zeggen dan
dit„als de raad het voorstel aanneemt, is het onbe
dachtzaam."
BÜ een veemarkt behoort een abattoir, ja, als men zoo
denkt en doet, dan zal het de gemeente misschien gaan
als de man, die bij oen paar nieuwe pantoffels een nieuw
pak kleeren, daarbij een nieuw meubilair daarom een
nieuw huis en daardoor weer een nieuwe equipage moest
hebben tot de deurwaarder kwam en alles in beslag
nam.
Onze gemeentefinanciën kan men het best vergelijken
bij „'n jongfaem mei oplein read in n wangen en de
kanker in 'n maege."
In Amsterdam, door den heer Troelstra, in zijn reeds
veel besproken financieele nota, aangehaald, geeft men
ook de schuld, net als hier, aan ouderwijs en armenzorg
als reden van achteruitgang en op het tooneel had men
te Amsterdam echter nog een andere represeutante, en
wel de juffer onbedachtzaamheid, welke daar van het po
dium werd geleid met de woorden„van u juffrouw
onbedachtzaamheid, nemen wij voor altijd afscheid.' Hij
hoopt, dat de raad van Leeuwarden nimmer aan die juffer
zulk een uitgeleide behoeft te geven.
Spreker verzoekt zijne medeleden, voor zjj overgaan
tot stemming, nog eens ernstig de financieele toestand der
gemeente te overwegen.
De heer Van Ketwich Verschuur is het eens met hen,
die de oprichting van een abattoir alhier wenschelijk
achten, maar is ze ook noodzakelijk Y
In de memorie van toelichting tot het voorstel van
Burgemeester en Wethouders wordt gezegd
„Naar onze meening moet als algemeene regel gelden
„dat de uitgaven van het abattoir gedekt moeten worden
„door de inkomsten; het abattoir moet zich zelf kunnen be
druipen." Hetzelfde leest spreker ook in het rapport
van de Yereeniging ter bevordering van Volksgezondheid
van October 1899: „de uitgaven moeten door de inkom
sten volkomen gedekt worden", en in 's raads secties
was dat ook schering en inslag.
Nu komt het spreker voor, dat burgemeester en wet
houders in hunne beschouwingen ten deze te optimistisch
zijn, de heer .Middelkoop echter te pessimistisch en ook
gedeeltelijk onjuist. Spreker vreest voor een belangrijk
financieel deficit. Is die vrees ongegrond Burgemeester
en wethouders nemen bij hunne berekeningen o.a. de
abattoirs te Nijmegen en Maastricht tot vergelijkings
punten. Te Nijmegen nu was het deficit in 1902 ƒ1,000.—,
over 19015 ongeveer ƒ3,800.te Maastricht in 1902
ƒ1,300.maar Leiden gaf in 1903 een tekort ongeveer
van ƒ9,000.waarvan afgaat ƒ3.000.die o.a. thans
verkregen is door verhooging van de huursom der koel
cellen maar ook dan is er toch nog een deficit van ƒ6,000.
Wanneer men met burgemeester en wethouders van
Leeuwarden een bedrag van 17,000.voor exploitatie
kosten als vaststaande aanneemt, en J 10,500.— voor3|
pCt. rente der ƒ380,000 stichtingskosten, dan komt nog
daarbij twee procent voor aflossing ad 6,000.De
uitgaven zouden dan jaarlijks ƒ33,500.bedragen. In
het voorstel wordt slechts 2,500.voor aflossing be
stemd, doch dit is kennelijk veel te weinig twee
procent wordt daarvoor ook overal gerekend, indien niet
tevens afschrijving op de gebouwen en machines plaats
heeft.
De inkomsten nu worden door burgemeester en wet
houders geraamd op 30,000; derhalve zou men krijgen
een deficit van /'3500 's jaars.
Spreker meentdat ook aanmerking is te maken op
de exploitatierekening van burgemeester en wethouders.
Deze beroepen zich ook daarvoor op Nijmegen en Maas
tricht, twee plaatsen gelegen aan groote rivieren, waarin
al liet afval zonder kosten wordt geloosd; hier zal echter
volgens de biologische methode alle afval moeten gezui
verd worden daarvoor zal noodig zijn een septic-tank,
die volgens een deskundige ongeveer 25,0üü.zal
moeten kosten en daarop is niet gerekend.
Burgemeester en wethouders rekenen op eene groote
ijsleoerantieevenals te Nijmegen, waar die ongeveer
ƒ1700.'s jaars bedraagt. Maar Leeuwarden is in dit
opzicht met die stad niet te vergelijken waar 47,000
menschen wonen, des zomers tienduizenden vreemdelingen
komen, en eene groote chocoladefabriek en de zeer talrijke
hotels en restauraties de groote afnemers zijn, terwijl daar
ook de particulieren veel ijs aan huis laten bezorgen
daarvan zal hier weinig of niets plaats hebben.
Wat de exportslagerij betreft, spreker gelooft dat dit
niet veel zal geven; maar wordt daartoe gelegenheid
gegeven, dan is de inrichting, zooals ze wordt voorge
steld te klein, en zal onder meer noodig zijn de bouw
van eene zouterjj voor spekzijden.
Door den heer Haverschmidt is gezegd, dat in Duitsch-
laud de abattoirs zich zelf bedruipen; men moet echter
niet uit het oog verliezen, dat daar het vee veel kleiner
en schraler is en dus veel meer slachtingen moeten
plaats hebben om dezelfde hoeveelheid vleesch te ver
krijgen, 't geen de exploitatie ten goede komt daar de
slacht- en keurloonen per stuk vee moeten worden be
taald.
Spreker vreest dus, dat wij zullen komen te staan voor
een belangrijk deficit. Op het oogenblik, nu men elders,
blijkens de financieele resultaten, nog in de periode van
proefnemingen verkeert, moeten wij nog niet tot stichting
van een abattoir overgaan, ten einde gelegenheid te heb
ben mot de ondervinding, elders opgedaan, ons voordeel
te doen; een mogelijk jaarljjksch verlies van oenigc
duizenden guldens is van te veel belang.
Spreker doet eenige mededeelingen omtrent den tinan-
tiëelen toestand der gemeente, waaruit blijkt dat deze
wel eenige reden tot voorzichtigheid geeft.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904. 41
In 1885 kwamen op het Kohier der inkomstenbelas
ting voor 4346 personen met 4.626.920 belastbaar in
komen; in 1902 zijn die cijfers gedaald tot 3980 personen
met een inkomen van ƒ4.008,575.
De Wethouder Troelstra publiceerde onlangs een
financieel overzicht dezer gemeente over 1881 1901;
uit staat G daaraan toegevoegd blijkt, dat, sedert 1881
het getal aangcslagenen in den hoofdelijken omslag met
méér dan ƒ4000.inkomen, van 255 tot 226 is gedaald,
terwijl staat I) aantoont, dat de kosten der gemeentehuis-
houding in 1881 bedroegen f 450.000 en in 1901
ƒ571.000. De schuld der gemeente steeg in die jaren
van ƒ1,716,000 tot ƒ2,469,000.
De draagkracht is dus verminderd, terwijl de lasten zijn
gestegen. Die financiëele achteruitgang is voor een groot
deel toe te schrijven aan het overlijden van vermogende
inwoners en aan de attractie, die het centrum van het
land uitoefentwelke verplaatsing van groote kapita-
talcn ten gevolge heeft. Wicht is het dus groote be
hoedzaamheid in acht te nemen bij het besluiten tot
uitgaven, die niet bepaald noodzakelijk zijn, en waar thans
nog niet met eenige zekerheid te zeggen is, hoeveel een
abattoir jaarlijks aan de gemeente zal kosten, acht spre
ker het besluit tot oprichting daarvan een financieele
luchtsprong, dien hij niet mede mag maken.
l)e heer Oosterhoff wcnscht een paar vragen te doen.
De heer Schoondermark heeft gevraagd, wat men
nu eigenlijk wilde, oprichting van een abattoir of van
een exportslagerij.
Spreker heeft zich voorgesteld, dat het zou zijn eene
inrichting voor de gemeente, waar ook gelegenheid zou
zijn om te slachten voor export. Nu heeft de heer
Troelstra zich uitgelaten in dien geest, dat hij nog al
wat verwachting had van het slachthuis voor export.
Maar, wanneer dat het geval wordt, zal daarvan niet
het gevolg zijn, dat de inrichting veel meer omvang
krijgt, dan wanneer ze eenvoudig beperkt blijft tot een
slachtplaats voor de gemeente. Zullen er niet meer werk
krachten en meer ruimte noodig zijn Y Voor zoover
spreker kan oordeelen, komt het hem voor, dat de ex
portslagerij zich gemakkelijk kan verplaatsen en in dat
geval zou men dan overtollige ruimte hebben welke
geen inkomsten opleverde.
Spreker wenscht een tweede opmerking te maken,
naar aanleiding van de mededeeliiig van den heer Troel
stra, dat, wanneer er geen abattoir komt, de keuring
moet worden verscherpt, waarvoor dan ook een zeker
bedrag beschikbaar moet worden gesteld.
Spreker wil vragen, of verscherping toch niet in elk
geval moet plaats hebben, en wel naar aanleiding van
het debat tussclien de hecren Dr. Kapteyn en Dr. Pijn-
t appel.
Toen de heer Biiper van Amsterdam hier in het be
lang van de slagers is opgetreden, beriep lijj zich op Dr.
Kapteijn, die zich dus ongunstig over de abattoirs schijnt
te hebben uitgelaten.
Dit gaf Dr. Pijnappel aanleiding, zich bij open brief
tot Dr. Kapteijn te wenden (zie Handelsblad van 8 No
vember 1.1.) waarin eerstgenoemde schrijft:
„nu ik onze later gevoerde correspondentie nog eens
„inzie, blijkt het mij, dat gij niet noodig hebt U nader te
„verklaren. „Abattoirs zijn nuttige instellingen; het is
„te wensehen, dat er meer worden opgerichtzij zijn niet
„in staat het smokkelen en knoeien met verkeerd vleesch
„te voorkomenverscherpte keuring is noodzakelijk""; dit
„waren uwe eind-conclusies en daarmede kan ik mij wel
„vereenigen."
Hieruit blijkt dus, dat èn Dr. Pijnappel èn Dr. Kap
teijn van meening zijn, dat door de oprichting van een
slachthuis de invoer van minderwaardig vleesch niet
wordt te keer gegaan.
En wat nu betreft de weuschclijkheid van de oprich
ting van een abattoir in het belang van de volksgezond
heid, spreker meent dat de gezondheidstoestand in deze
gemeente zonder abattoir zeer gunstig is. Waar rappor
teurs nu beweren, dat enorme hoeveelheden slecht vleesch
worden ingevoerd, daar moet één van beide waar zijn
of die hoeveelheden zijn niet zoo groot als beweerd
wordt, of het gebruik van dat vleesch oefent geen betee-
kenenden invloed op de gezondheid uit.
Waar spreker nu de oprichting van een abattoir niet
als noodzakelijk beschouwt, en hij vreest voor een jaar
ljjksch tekort, daar zal hij zijn stem niet aan het voor
stel kunnen geven.
De heer Schoondermark komt na de vraag van den
heer Oosterhoff en het daarop volgende knikje van den
wethouder tot de conclusiedat het abattoir tevens zal
dienen voor export-slagerij. En dan wenscht spreker
een paar opmerkingen te maken van hygiënisch en
economisch belang.
Wat het economisch belang betreftals argument is
aangevoerddat ook voor de lagere volksklasse het
slachten voor uitvoer niet zonder belang isomdat de
eetbare inwendige deelen hier blijven en voor lagen
prjjs van de hand worden gedaan. Wat echter de
export naar Diiitschland betreft, het hier geslachte vee
moet daarheen in zijn geheel worden vervoerdanders
wordt het niet gekeurd. Dat argument vervalt derhalve.
Door inlichtingen bij export-slagerselders ingewonnen,
is spreker tot de overtuiging gekomen, dat het eene
illusie is van den wethouder, dat hier door het abattoir
meer export-slagerijen zullen komen.
Wat betreft het hygiënisch belang van een abattoir,
dat is al te rooskleurig voorgesteld. Het abattoir moet
hoofdzakelijk dienen ter bestrijding van de tuberculose
maar, of deze ziekte kauworden veroorzaakt door gebruik
van tuberculeus vleesch, daarover zijn de geleerden het
nog niet eens. O.a. schreef prof. Fokker aan spreker, dat
de verspreiding van tuberculose door het gebruik van
parelziek vleesch niet alleen niet bewezen is, maar zelfs
zeer onwaarschijnlijk moet geacht worden. Ook prof.
Straub verklaart in zijn werk over bacteriologie, dat de
meeningen omtrent besmetting of erfelijkheid zeer uit-
eenloopen.
„Het gebruik van vleesch van zieke dieren," wordt
gezegd, „kan ook minder in het oog loopende ziekten
veroorzaken. Spreker meent dat dit wel zoo zijn zal,
b.v. hoofdpijn of buikpijn.
Dan wordt gezegd„hoe men het wende of keere,
een nauwkeurig onderzoek kan anders niet plaats hebben
dan in een abattoir." Spreker ziet dit niet in, omdat
ook practici zoo zeer van opinie verschillen. De lieer Schott
deelde hem mede, dat koeien, te Groningen goedgekeurd,
te Keulen zijn afgekeurdde lieer Noack, dat koeien,
te Groningen goedgekeurd, door hem zelf zijn afgekeurd,
omdat hij ze niet geschikt achtte voor export.
Waar de economische voordeden niet bekendde
hyginiësche zeer precair zijn, waar praktici tot verschil
lende resultaten komen, zal hij, gedachtig aan het woord
van den voorzitter„de financieele toestand stemt tot
bedachtzaamheid" zijne stem aan het voorstel niet geven.
De heer fViiddelkoop zal er aan gedachtig zijn, dat de
tijd ver gevorderd is. Hij zal dus veel, van wat hij van
plan was te zeggen, achterwege laten, en alleen ingaan
op bet antwoord op zijn nota en op liet antwoord dooi
den heer Troelstra gegeven ten opzichte van de finan
cieele aangelegenheid.
Ten eerste, wat betreft de vergelijking der kosten met
Maastricht, kan spreker kort zijn, omdat de heer Van
Ketwich Verschuur reeds het grootste deel heeft afge
daan door er op te wijzen, dat in Maastricht de afval
wordt geloosd iii de rivier. Ilier zou daarvoor een tank
moeten worden gemaakt. Door burgemeester en wet
houders is er op gewezen, dat de kosten hier minder
zouden zijn, omdat daar belangrijke fundeeringen en een
ringmuur zijn aangebracht. Wat de fundeering betreft,
spreker gelooft, dat de grond hier vast genoeg is, maar
waarom zou daar een ringmuur noodig zijn, hier niet.