42
Versla»' van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904.
Door burgemeester en wethouders is in hun antwoord
gezegd, dat spreker niet heeft in acht genomen de splitsing
der koopsom in wat voor het abattoir noodig is en wat
niet; en zij hebben ten opzichte van het productief ma
ken van dien grond verwezen naar bijlage 1(J van 1903,
hl. 15, 2e kolom. Daar wordt gezegd, dat de gemeente
„allicht", indien ze voor dat overschietende terrein
17,500— betaalde, nog eene rente van 3 a 4 pCt.
zou kunnen maken. Verder wordt daar gezegd, dat
het abattoir in rekening kan worden gebracht 1.50
per M^., welke prijs voor bouwterreinen daar ter plaatse
niet te hoog kan worden genoemd en de gemeente voor
het overschietende deel nog een behoorlijke rente zal
kunnen maken. Spreker kan zich daarmee niet ver-
cenigen. Het terrein wordt niet aangekocht voor exploi
tatie als weiland, maar voor een abattoir. Het is mo
gelijk, dat het overschietende gedeelte op productieve
wijze kan worden aangewend, maar het kan ook geheel
onbruikbaar zijn met het oog op de onmiddeljjke nabijheid
van het abattoir. Dit blijkt ook uit de redeneering van
burgemeester en wethouders zelf. Kerst zeggen ze, dat
het „allicht", later, dat het „ongetwijfeld" op productieve
wijze kan worden aangewend zonder dat er een grond
voor die zekerheid wordt opgegeven. In elk geval is de
berekening van burgemeester en wethouders geheel uit
de lucht gegrepen, zij heeft hoegenaamd geen waarde,
wanneer zij vergeleken wordt met de tegenwoordige op
brengst.
De splitsing in twee declen is dus onjuist, het volle bedrag
van den aankoop behoort als stichtingskosten te worden
berekend.
Volgens de oorspronkelijke opgave zou het terrein
kunnen worden aangekocht voor 40,000.thans voor
ƒ35,000.—. Er is langs veel goedkooperen weg grond
te krijgen. Thans is reeds drie maal uitstel verleend, en
de vraagprijs verminderd. Duurde het nog wat langer,
eer eene beslissing werd genomen, dan kon bet zjju, dat
de familie Upey daalde tot de werkelijke waarde van
ƒ12,000.— a i5,000.—Desgelijks is het gesteld met
de kosten van aankoop.
Spreker wil 2 jaren salaris voor een directeur be
rekenen, burgemeester en wethouders 1 jaarzij achtten
de aanstelling vroeg genoeg, wanneer die plaats heeft
tegen den tijd, dat de plannen gereed zijn. Spreker
acht het volkomen onmogelijk, dat de gebouwen in
1 jaar gereed zijn. i 1 ij vindt sterk dat verwijzen
naar Groningen, waar eerst een directeur is benoemd,
toen de gebouwen gereed waren, doch vóór de werk
tuigen waren geplaatst. II ij vraagt, waartoe dun een
directeur aangesteld, waar er bij de stichting van
het gebouw reeds op is gerekend, waar de machines
zullen worden geplaatst. Daarom handhaaft spreker ook
de som voor 2 jaar salaris.
Een zeer belangrijk punt, dat weinig is ter sprake
gebracht, is de schadeloosstelling van de slagers. Door
burgemeester en wethouders wordt een betoog geleverd,
waarin mededeeling wordt gedaan van eenige bepalingen
der Hinderwet, doch deze waren spreker reeds bekend,
hij heeft er dan ook rekening mee gehouden in zijn
nota. Alle veranderingen, die kunnen gelast worden,
nadat de slachtplaatsen zijn ingericht, hebben steeds op
het oog verbcterinien niet, zooals hier, ophef/int/ van
de slachtplaats. De redeneering over de schadeloos
stelling is zeer eigenaardig; langs een omweg komen
burgemeester en wethouders daar toe. Als argument
wordt gebruikt, dat de vergunning, die de slagers heb
ben gekregen, niet geeft een volstrekte zekerheid van
bezit, niet schept een eigendomsrecht of vermogensrecht,
dat onaantastbaar zou zijn. Spreker wil dat wel aan
nemen. Hij merkt op, dat hier twee verschillende
begrippen op één lijn worden gesteld, doch zal maar
aannemen, dat het laatste bedoeld is en dan vraagt hij,
of het dagelijksch bestuur één eigendoms- of vermogens
recht kan noemen, dat in alle omstandigheden onaan
tastbaar is. De hoeren zwijgen dat zwijgen van nu is
verstandiger dan het vroegere spreken. Er bestaat geen
onaantastbaar recht en wanneer men daaraan eene conclusie
i verbindt, verbindt men die aan iets, dat niet bestaat. En
dat is eigenlijk de eenige grond, waarop de stelling, dat
j schadeloosstelling moet worden toegekend, wordt be-
streden.
Ku zal niemand het wraken, wanneer hij een beroep
doet op de vreemde wetgeving. In bijlage 1(J van 1903
wordt onophoudelijk gewezen op Duitschland, daar zouden
de abattoirs zich zelf kunnen bedruipen enz. enz.
Wij hebben een Hinderwet, gewijzigd ten gevolge
van een vonnis van de rechtbank te Groningen, bevestigd
door een arrest van den hoogen raad, waardoor het recht
bestaat een abattoir op te richten met verbod om elders
te slachten.
Deze materie is geregeld voor I'missen bij de wetten
van 18 Maart 1861 en 9 Maart 1881. 1 luidt: „In
denjenigen Gemeinden, in welchcn cine Gemeinde-
anstalt zum Slachten von Yieli (öffentliches Slachthaus)
errichtet ist, kann durch Gomeindebeschluss angeordnet
werden, dass innerhalb des ganzen Gcmeinde-bezirks
oder eines Theils desselben das Schlachten siimmtlieher oder
einzelner Gattungen von Yieli, so wie gewisse mit dem
Schlachten in unmittelbarem Zusamenhange stehende,
bestimmt zu bczeichnende Verrichtungen, aussehliesslioh
in dem öffentlichen Schlachthause, resp. den öffentli-
clien Sclilachthausern, vorgenommen werden diirfen."
Met deze verbodsbepaling houdt verband 7 dier
wetten, luidende: „Den Eigenthümern und Kutzuugs-
berechtigten der in dem Gemeindebezirke vorhandencn
Privatschlachtantstalten ist fïir den erweislichen wirk-
lichen Schaden, welchen sie dadurch erleiden, dass die
zum Sehlachtbetriebe dienenden Geblinde und Einrich-
tungen in Folge der nach 1 getroffenen Anordenungen
ihrer Bestimmung ontzogen werden, von der Gemeinde
Ersatz zu leisten."
Hier is alzoo het recht op schadeloosstelling in ronde
woorden uitgesproken.
De vraag wordt gesteld, op welke manier zullen wij
die schadeloosstelling begrooten en welke factoren moeten
worden in aanmerking genomen.
Hierop is reeds een antwoord te vinden in sprekers
nota, waarin wordt gezegd, dat bij de beoordeeling
daarvan rekening moet worden gehouden met de waarde,
welke de slachtplaatsen voor andere doeleinden hebben.
En nu zegt de Üuitsche wet precies hetzelfde ten
opzichte van de factoren, die in acht genomen moeten
worden bij de begrooting der schadeloosstelling. Daar
omtrent is het volgende bepaald„Bei Berechnung
„des Schadens is namentlich zu berücksichtigen, dass
„der Ertrag, welcher von den Grundstüeken und Ein-
„richtungen bei anderweiter Benutzung erzielt werden
„kann, von dem bisherigen Ertrage in Abzug zu brin-
gen ist.
„Eine Entschadigung fiir Nachtheile, welche aus Er-
„schwerungen oder Störungen des Geschiiftsbetriebes hcr-
„geleiteit werden mochten, findet nicht statt".
Wat betreft de practijk in Duitschland, spreker doet
eene aanhaling uit do Fleischer Zeitung van 17 Novem
ber 1903, waaruit blijkt, dat te Langeubielau voor sla
gerijen schadeloosstellingen betaald zijn van 2100 tot
600 Mark. Aan twintig slagers werd schadeloosstelling
gegeven tot een gezamenlijk bedrag van 26050 Mark of
gemiddeld 1302.50 Mark is ƒ781.50 per slachtplaats.
Paste men dezen grondslag op Leeuwarden toe, dan zou
dat voor 71 slagerijen ƒ55486.50 bedragen. Spreker
bracht in zijne nota slechts in rekening 24850.
W anneer nu door burgemeester en wethouders wordt
beweerd, dat hij bij zijne kapitaal- en exploitatierekening
de bezwaren breed heeft uitgemeten, dan blijkt hieruit
juist het tegendeel. Hij is te sober geweest.
Burgemeester en wethouders zeggen verder, in hunne
memorie van antwoord, dat het niet ter zake doet of
schadeloosstelling wordt gegeven of niet„wordt geeii
„schadevergoeding gegeven," zeggen ze, „dan zal het
„daardoor te lijden nadeel worden verhaald op de
i „consumenten, doen we het wel dan zullen de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904.
43
slacht- en keurloonen moeten worden verhoogddit komt
„bij slot van rekening op hetzelfde neer. De slagers
zullen het in beide gevallen weten te verhalen." Maar
op welke manier zal dat verhaal plaats hebben Spreker
zou geen andere manier weten dan de verhooging der
vleesehprijzen. Verhooging echter komt er niet volgens
burgemeester en wethouders, blijkens hetgeen zij met
instemming aanhalen op bl. 8 kol. 1 van de memorie
van toelichting bij hunne voorstellen, waar o.a. voorkomt
lo. de abattoirs maken het vleesch niet duurder;
2o. de vleesehprijzen regelen zich naar de verhouding
tusschen vraag en aanbod en in het bijzonder naar de
veeprijzen
3o. de vleesehprijzen zijn in steden met een abattoir
niet hooger dan in naburige steden zonder een dergelijke
inrichting.
Dus volgens de memorie van toelichting bij de voor
stellen van 1903 worden de vleesehprijzen niet hooger,
maar volgens de memorie van antwoord wel.
Thans komt spreker tot de kwestie van aflossing en
afschrijving, die de hoofden zoo warm heeft gemaakt.
Burgemeester en wethouders zien in deze verschillende
zaken hetzelfde. Dit wordt verdedigd uit een koopmans-
en uit een wettelijk standpunt. Van koopmans-standpunt
I springt deze commercieele ketterij dadelijk in het oog,
I wanneer men slechts denkt aan de bestemming der som,
I die van het bruto-winstcijfer wordt afgetrokken om tot
I do zuivere winst te komen. Afschrijving strekt tot
I dekking van een reeds geleden, doch nog niet voelbaar
verlies (waardevermindering), aflossing tot delging van
bestaande schuld.
liet is eigenaardig, dat burgemeester en wethouders
ten opzichte van de afschrijving en aflossing weer geheel
geraakt zijn in het vaarwater van de sociaal-democraten.
Hij zal niet spreken over den heer Tak, hij heeft van
gedachten gewisseld met dezen, die ten slotte verklaarde,
van do zaak niets te begrijpen, maar 'een ander heeft
er zich over uitgelaten in de Volksstrijd. Spreker haalt
daaruit eenige zinsneden aan teil bewijze van zijn stel
ling. De schrijver wil jaarlijks een zeker bedrag aflossen
b.v. 2j pCt.„waarvoor dus na 40 jaar (40 keer 21
„is 100) de schuld verdwenen is. De toestand is
1 „dan deze: na 40 jaar is het abattoir waardeloos, doch
I „de schuld is ook weg, het nageslacht kan op nieuw leenen
„en bouwen. Zoo is de zaak zuiver, en hetzelfde wil ook
„de heer Middelkoop, maar nu komt het vreemde, hij wil
„meer."
Dit is een van de mogelijkheden. Een andere bestaat
I hierin, dat bij aflossing op deze wijze, telkens, wanneer
vernieuwingen noodig zijn, daarvoor geld wordt geleend.
In dat geval is de aflossing geen blijvende geweest, geene
J werkelijke schulddelging, doch een voorschot op later aan
I te gane leeningen. De inrichting is blijven bestaan,
maar de schuld evenzeer. Er heeft geen amortisatie
plaats.
Men heeft een beroep gedaan op Kreukniet. Spreker
beeft diens handleiding voor het practisch boekhouden
eens nageslagen en daar onder 106, handelende over
afschrijvingen, gevonden, dat men bij de waardeering van
zaken, die in het bedrijf gebruikt worden, met de vol
gende factoren moet worden rekening gehouden:
a. den aanschaffingsprijs;
h. den vermoedelijken duur;
r. de residuuinwaarde, d.i. de waarde, die de zaak na
afschaffing nog hebben zal.
De aanschaffingsprijs moet worden verminderd met de
residuuinwaarde. liet verkregen verschil moet over den
duur worden verdeeld.
Door den beer Kom ter wordt geen afschrijving noodig
geacht over het volle bedrag der stichtingskosten. In
de nota heeft spreker uitdrukkelijk gezegd, dat het hem
onverschillig is, welk bedrag en welk percent men
voor afschrijving neemt, mits de som, die men krijgt,
voldoende is om de vernieuwingen te dekken. En nu
is hem gebleken, gelijk hij dan ook reeds in de nota
heeft medegedeeld, dat 2 pCt. van het oprichtingskapitaal
nog minder is dan 8 pCt. der waarde van de machines,
terwijl in de industrie wordt afgeschreven 10 pCt. van
de machines. In sprekers berekening schiet er alzoo
voor afschrijvin'g op de gebouwen niets over, zoodat hij
ook in dit opzicht zeer sober is geweest.
Er is gezegd „het koopmansstandpunt is geen stand
punt, wij zijn geen kooplui." Dit standpunt echter hebben
wij ingenomen bij de gasfabriek, dus moeten wij daarvan
ook uitgaan bij het abattoir. Bij de behandeling der
financieele verhouding tusschen gemeente en gasfabriek
is liet gemengde karakter der laatste breedvoerig door
spreker uiteengezet. Bij een abattoir komt dit nog ster
ker uit. De gasfabriek levert winst op en al is dit
niet het doel, de nevengedachte om winst te maken be
staat toch. Hier is dat uitgesloten. In alle stukken en
bij de mondelinge behandeling is niet over winst gespro
ken, maar de vraag gesteld, of het abattoir zich al of
niet bedruipen kan.
Wat betreft het wettelijk standpunt vraagt spreker
„mag men uit een aanhangig wetsontwerp redeneeringen
putten, zoolang het niet door de Tweede Kamer is aan
genomen. Wanneer een wetsontwerp groote kans, ja bijna
zekerheid, van slagen heeft, dan kan men daaruit gerust
conclusies trekken of daaraan redeneeringen vastknoopen.
Dit zou b.v. het geval zijn met het ontwerp-Arbeidswet,
hetwelk voorschrijft, dat de veiligheid bij bouwwerken
bij plaatselijke verordening moet worden geregeld, om
dat het plaatselijk bestuur beter toezicht kan doen houden.
Werd nu eene verordening omtrent dit onderwerp den
Baad aangeboden, spreker zou er niet op tegen hebben
dat te behandelen. Maar dat het ontwerp tot wijziging
der Gemeentewet kans heeft 0111 ongewijzigd aangenomen
te worden, gelooft spreker niet, omdat prof. Treub het
aan zoo'n vernietigende critiek heeft onderworpen, zoo
wel principieel als in zijn onlerdeelen, dat aanneming
onwaarschijnlijk is, en dus speelt men een gevaarlijk spel,
wanneer men er conclusies uit gaat trekken. Spreker
zegt dit niet om den strijd te ontwijken integendeel
het wetsontwerp houdt in eene bepaling, die volkomen
strookt met sprekers opvatting omtrent de afschrijving.
De verordening op eene gemeentelijke inrichting moet
bevatten bepaling van het bedragdat wegens waarde
vermindering jaarlijks ten minste moet worden afge
schreven.
Ku zal niemand zeker kunnen wraken een beroep op
de Gemeentewet, en men behoeft zeker geen jurist te
zijn om te begrijpen, dat elk artikel moet worden be
schouwd in verband met andere artikelen art. 136 van
de Gemeentewet zegt„elk besluit tot het doen eener
geldleening wijst de middelen aan, waaruit de renten en
aflossing der leening zullen worden gevonden. Alzoo
stelt het nieuwe art. 213 B vast, dat afschrijving moet
plaats hebben en art. 136 dat aflossing moet geschieden.
V ij hebben niet meer de keus om het een óf het ander
te doen, maar de wet schrijft (bij aanneming van het ont
werp) beide voor, de Gemeentewet zegt hot uitdrukkelijk.
Men heeft getracht aan de Memorie van Toelichting
op bedoeld wetsontwerp argumenten te ontleenen om te
betoogeu dat men met een van beide volstaan kan. Maar
deze zegt het tegendeel. Hot slot er van luidt: „Het
„bedrag der minimum-afschrijving moet afhangen van
„liet vermoedelijk tijdsverloop, waarin de werktuigen enz.
„waardeloos worden of vernieuwing moeten ondergaan;
„dat der aflossing wordt bij het aangaan der leening of
„bij latere conversie geregeld in verband met de vorige
„door de gemeente aangegane verplichtingen."
De minister heeft alzoo in do memorie van toelichting
wel degelijk het onderscheid tusschen afschrijving en
aflossing in het oog gehouden, en wil beide. Duidelij
ker kon hij het niet uitdrukken. Zijne opvatting om
trent afschrijving stemt geheel overeen met wat spreker
straks uit het boek van Kreukniet citeerde.
Gedeputeerde Staten hebben het besluit tot oprichtiug
goed te keuren en te waken, dat de wet wordt toegepast.
Wanneer het ontwerp wet is geworden, zijn Gedepu
teerde Staten verplicht, eene begrooting, die alleen óf