i I "V fm 44 Verslag van de handelingen van den genieenter afschrijving of aflossing inhoudt, af te keuren, maar spreker weet niet, of ze liet ook inderdaad zullen doen. Gedeputeerde Staten hebben ook de begrooting van de gasfabriek telkens goedgekeurdhoêwel deze een samenraapsel was van onwaarheid. Men heeft er zicii op beroepen, dat in Duitschland de abattoirs zich zelf kunnen bedruipende heer van Ketwich Verschuur heeft reeds opgemerkt, hoe daar de inkomsten honger zijn dan hier, daar komt nog bij een andere factor n.l. dat de bouwkosten daar veel geringer zijn. De abattoirs iu Duitschland kunnen zicli trouwens niet alle zelf bedruipen, zooals spreker aantoont, dat het geval is, door eene aanhaling uit de Fleischer Zeitung van 25 Januari 1004, met die te Altenburg Volgens dat blad leverde de exploitatie aldaar over 1903 een te kort op van 27000 Mark. Altenburg is eene plaats van p.m. 35,000 inwoners, dus van ongeveer gelijke grootte als Leeuwarden. De exploitatierekening. Eigenlijk zijn er 2 exploi tatierekeningen want in het eerste voorstel komt een andere exploitatierekening voor, dan we later hebben gekregen, in de eerste tot een bedrag van /'30,000 in de tweede 35,000. „De exploitatierekening laat te wenschen over", is reeds door den heer Van Ketwich Verschuur opge merkt, „de ijsverkoop zal niets opleveren, de stalling van vee ook niet." Door burgemeester en wethouders wordt gerekend op eene jaarlijksche slachting van 2500 runderen ouder dan twee jaren, 500 runderen van 2 jaren en jonger, 1000 kalveren en 200 nuchtercn kalveren, geiten en lammeren, samen 4800 stuks. Vat het aantal slachtingen van geiten en lammeren betreft, dat zal slechts luttel zijn. Doordat geiten en lammeren in de opgave zijn opgenomen is dooreen ge mengd: vee dat wel en vee dat niet aan accijns is onder worpen. Voor vee, dat wel aan accijns is onderworpen, heeft spreker eene verklaring van den ontvanger der directe belastingen, dat over 1903 zijn geslacht 4404 stuks. Dan hebben burgemeester en wethouders gerekend op eene toename van bevolking van 10 pOt. Spreker heeft de vermeerdering der bevolking nagegaan over de laatste 7 a 8 jaren, deze bedroeg in 1897 340, in 1898 198, in 1899 01, in 1900 849, in 1901 107, in 1902 408, in 1903 300. Spreker wil dit nog opmerken, zooals ook door den voorzitter in zijne rede van Januari is gedaan dat de vermeerdering door geboorten geen gelijken tred houdt met de totale vermeerdering, wat bewijst, dat het aantal personen, dat hier van buiten inkomt geringer is dan het aantal, dat van hier vertrekt. Er is dus een rela tieve vermindering van bevolking en er behoeft weinig te gebeuren, of we staan hier voor eene absolute ver mindering. liet is dus zeer onvoorzichtig te rekenen op eene bevolkingstoename van 1U pCt. Óp die manier kan elke rekening sluitend gemaakt worden De heer Troelstra: mag ik den geachten spreker even doen opmerkendat niet gezegd is 1U pCt. van de be volking De heer Middelkoop zal de betrekkelijke zinsnede uit het voorstel voorlezen, luidende: „Hierbij is niet gere- „kend op toeneming der bevolking en mitsdien van „vleeschvcrbruik. Het zal dus wel niet te gewaagd zijn „de ontvangsten nagenoeg 10 pCt. hooger te stellen en „alzoo uit te trekken op ƒ30,000.—." Ook de meerderheid der commissie van rapporteurs heeft zich over den invloed van bevolkingstoename uit gelaten, doch liet is niet duidelijk, hoe zij er over denkt. Op blz. 5, 2e kolom van haar verslag onderaan, zegt zij„Immers, de oprichtingskosten van een abattoir „staan in verband met de grootte der bevolking. Met „de exploitatiekosten is dat eveneens het geval," en twee alinea's vroeger: „liet getal vleeschverbruikers houdt aad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904. „geen gelijken tred met het grootere bevolkingscijfer". Deze aanhalingen zijn met elkander in strijd. We komen aan de paarden. Er is oorspronkelijk ge raamd, dat hier jaarlijks geslacht worden 500 paarden; later is dat getnj -vermeerderd op aanraden der gezond heidscommissie tot 750; dit getal verschijnt ook in de tweede exploitatierekening. In de gemeente is maar één paardenslachterij n.l. die van Rienstra, vroeger is er nog een geweest nl. van Zwaan, maar die is 1 Mei 1903 opgeheven, liienstra verklaart in 1903 307 paarden te hebben geslacht, waarvan 22 in Leeuwarderadeel. Zwaan bericht mij het volgende: „in antwoord op uw schrijven „diene, dat ik gemiddeld 3 geslachte paarden per week „verkocht buiten het gerookte vleesch, dat ik van Gro ningen kreeg". In 1903 zijn dus geslacht 400 paarden, terwijl burgemeester en wethouders het getal 750 noemen. „De inkomsten", zeggen burgemeester en wethouders, in hunne tweede berekening, „kunnen dus op goede gronden „worden begroot op 35,010.Wanneer dit goede gronden zijn, weet spreker het niet, en eindelijk neemt men nog zijn toevlucht tot een tariefverhooging en komt zoo tot een tarief veel hooger dan op andere plaatsen. Spreker heeft in zijn nota de exportslagerij ter loops behandeld, omdat hij het niet noodig achtte er verder op in te gaan, na hetgeen in dat opzicht in eene vroe gere vergadering is medegedeeld door den heer Dupare en andere leden. Maar nu burgemeester en wethouders in hun antwoord daarop weder terug komen, heeft hij nog ecnige information ingewonnen. Hij heeft dat ge daan bij slagersvereenigingen of slagers. Hem wordt daaromtrent bericht, dat te Groningen de exportslagerij is afgenomen, te .Maastricht, dat zoo gunstig gelegen is. wordt voor export niet geslacht. Uit Amsterdam wordt bericht: slachting voor export heeft bijna niet plaats en zal geen toekomst hebben tenzij directe verzending naar het buitenland plaats kan hebben. Uit Utrecht wordt geschreven, dat geen slachting voor export plaats heeft, dat zelfs van alle plaatsen vleesch wordt ingevoerd en zelfs raadsleden, die vóór de stichting van het abattoir hebben gestemd, hun vleesch betrekken van buiten. liet tarief van Müller Co. aan den Ifoek van Hol land bedraagt 35 cent, d. w. z. dat varkens gratis ge slacht worden en voor het afval met de tong 35 cent wordt vergoed, terwijl kous wordt gegeven om van de keuring gebruik te maken. Spreker gelooft te hebben aangetoond, dat het kapitaal en do kosten door burgemeester en wethouders te laag, de inkomsten te hoog zijn geraamd. Spreker blijft de totstandkoming van het abattoir als een ramp be schouwen voor de gemeente. Door verschillende heeren is er op attent gemaakt, dat de financiëele draagkracht der gemeente eer vermin derd dan vermeerderd is, terwijl de lasten hooger wor den. De hoofdelijke omslag is dit jaar weer verhoogd van 3.4055 pCt. tot 3.50 pCt., een verschil van 0.0945 pct.r e moeten hebben een verbeterde keuring, desnoods een station van keuring. Voor den invoer doet een abattoir eigenlijk niets. De heer Tromp zegt het volgende: liet zal niet ver wonderen, dat ik deze quaostie hoofdzakelijk ga beschou wen uit een hygiënisch oogpunt. Wat wil men? Men wil de keuring van vleesch van gemeentewege doen geschieden aan eene centrale inrichting. Volkomen analoog aan de keuring van gemeentewege van prostituées in een bordeel. liet is dus niet do eerste schrede op een ongebaanden weg En hoewel ik mij in December 1902 hevig verzet heb tegen de verordening gemeenteblad 10, Ao. 1870, die in mijne oogen onverantwoordelijken niet onvoldoende is (zooals de heer Dupare, zoo onjuist, geliefde te zeggen) Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904. 45 gevoel ik van hygiënisch standpunt véél voor de keuring van vleesch aan een abattoir. Vanwaar dat verschil? Dat zit hem vooral hierin le. dat de keuring vóór het gebruik in het ééne ge val bij het leven plaats heeft en in 't andere geval tevens na den dood. En omdat vivisectie bij menschen zeer zeker ongeoorloofd is en autopsie slechts éénmalig gebruik vóóronderstelt, is een nauwkeurig onderzoek van prosti tuées onmogelijk. 2c. niet alle vee is ziek of verdacht van ziektemaar wel ten allen tijde en overal elke prostituee. 3o. de gemeentelijke vleeschkeuring zal in het eene geval geen meerder gebruik ten gevolge hebben, omdat de gegoede mensch reeds thans zooveel neemt als hij noodig heeft en de arme zooveel hij verkrijgen kan. Hier dus geen quantitatieve toename van het gevaar, terwijl in liet andere geval we te doen hebben met eene „luxe", waarvan de bemiddelde na keuring meer gebruik maakt en de onbemiddelde na keuring even weinig als zonder keuring. Hier dus wèl quantitatieve toename van liet gevaar. Ik zal de parallel niet verder doortrekken. Ik meende alleen te moeten motiveeren dat men vóór do ééne en tegen de andere gemeentelijke vleeschkeu ring kan zijn op hygiënische gronden. Eu nu bon ik van dit standpunt niet vóór een abat toir, omdat er zooveel parelziekte bij het vee voorkomt. Infectie door parclziek vee, dat bij den mensch tuber culose zou veroorzaken, is iets, wat bij mij niet zeker bewezen is en moeilijk bewezen kan worden. Infectie van echtgenooten onderling komt zeer zelden voor. En trichinose bij varkens. Och we hebben maar te bedenkendat het onderzoek daarnaar wegens prakti sche bezwaren nog aan geen abattoir hier te lande wordt gedaan. Als men nagaat hoeveel, moeite het kost een trichine voor den dag te brengen uit een stuk spek, waarin men zeker weet, dat zo in grooten getale aan wezig zijnen als men overweegt, dat men pl. m. 200 doorsneden moet maken, zal men met eenige zeker heid kunnen constateeren dat in een bepaald varken trichinen niet aanwezig zijn, dan zal men wèl doen met zich te dezen opzichte geene te groote illusies te maken. Blijven over echter de groote rubrieken van o. a. septische ziektendie wel niet altijd de dood behoeven te veroorzaken na gebruik, maar die toch talrijke malen ziektegevallen te voorschijn roepen maar allermeest gevoel ik voor abattoirs, omdat zij uit algemeen hygiënisch oogpunt verbetering aanbrengen lo. door het overbodig worden van private slacht huizen bevorderen ze de openbare reinheid ten zeerste; 2o. door de onmisbare koel/corners wordt bewerkt, dat het vleesch zeer lang conserveerbaar blijft; 3o. beperken ze de circulatie van ziek vleesch. Zal echter de keuring van vleesch aan een abattoir niet denkbeeldige voordeelen aanbrengen, dan is aller eerste eiscli dat èn directeur èn keurmeesters niet alleen wetenschappelijk ontwikkeld zijn, maar een hoog gevoel van plicht bezitten, aangezien geen eigenbelang hen prikkelen mag bij hun werk, doch alleen het gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap! Eveneens zal in meerdere mate dan tot heden streng toezicht moeten worden gehouden op den clandestienen invoer van ziek vleesch van buiten. Gegeven de treurige toestanden, die hier en daar op het platteland heerschen bij het afgeven van attesten voor vervoer van slachtvee naar deze gemeente, zal het toezicht moeten worden uitgebreid, opdat vooral de mindere man niet, verlokt door lagere prijzen, verleid worde tot het gebruik van binnen gesmokkeld ziek vleesch. Ook in financieel opzicht dient hiermee rekening ge houden te worden Summa summarum kan ik mij in 't algemeen aan sluiten bij het gevoelen der gezondheidscommissie, zooals die is uitgedrukt in bijlage No. 26, Ao. 1903. Speciaal zou ik echter gaarne wenschen, dat burge meester en wethouders handhaven c.q. de vroegtijdige aanstelling van een directeur, ook al staan wij in het teeken der bezuiniging. In principe kan ik mij dus wel vereenigen met het oprichten van een abattoiraan de discussiën, en vooral die, welke de financieele zijde raken, zal het liggen, of ik mijn stem vóór of tegen de practische tenuitvoer legging zal kunnen geven. De heer van Messel stelt voor de vergadering te ver dagen. Na eenige discussie hierover wordt een voorstel van den heer Troelstra, om de vergadering te verdagen tot des avonds te 8 uur, aangenomen met 13 tegen 10 stem men. Tegen de heeren Wolff, Menalda, Koopmans, Baart de la Faille, Beucker Andreae, Schoonderinark, Beekhuis, Hjjlkema, Tigler Wijbrandi en van .Messel. De vergadering wordt hierna verdaagd en de beraad slagingen worden weder geopend des avonds te 8 uur wanneer alle leden tegenwoordig zijn. De heer Wolff zal, in aanmerking genomen de omstan digheid, dat de Algemeene Rapporteur en de wethouder van Financiën nog het woord zullen voeren en de debatten in den namiddag reeds een grooten omvang hebben ge nomen, slechts enkele punten aanroeren. De heer Oosterhoff is bevreesd, dat, indien een export slagerij aan het abattoir wordt verbonden, dit een schade post zal worden, omdat de kans bestaat dat zelfs een export-slagerij na eenigen tijd verplaatst wordt en wij dan met een te groote en kostbare inrichting zullen blijven zitten. Doch dit slachten voor export zal zulk een grooten omvang niet nemen. Groningen kan tot voorbeeld dienen, waar onder de ruim 35000 dieren slechts 6000 voor export worden geslacht. De heer Schoondermark zegt, dat Schott verklaard heeft bij het tot stand komen van een abattoir zijne export-slagerij te zullen opheffen en wijst er opdat de firma Noack te Groningen haar inrichting aldaar zal verplaatsen naar Helpman. Hij make zich echter niet ongerust. Schott zal zich wel bij het feit neerleggen. En indien de firma Noack haar inrichting verplaatst omdat te Groningen een abbattoir is opgericht, dan pleit dit naar sprekers oordeel niet voor die worstfabriek. Aan den heer van Ketwich Verschuur antwoordt hij, dat een septic-tank, naar hij meent, geen ƒ25.000 behoeft te kosten. Naar hij van den Inspecteur voor den arbeid in de provincie Groningen heeft vernomen, zou een tank op zich zelf niet meer dan f 2000 behoeven te kosten, doch hoe dit ook zij, deze is niet noodzakelijk voor een abattoir; te Groningen bestaat die tank ook niet. Daar geschiedt de zuivering langs mechanischen weg. Nog heeft de heer van Ketwich Verschuur er op ge wezen, dat het ijsverbruik te Leeuwarden zeer gering zal blijken te zijndoch in Groningen wordt toch nog voor 1800 verkocht. De Maatschappij tot E. v. Staats spoorwegen is daar een goede afneeinster en zou dit ook hier kunnen worden waar het abattoir, in tegenstelling van Groningen, met de spoorwagens te bereiken is. Een derde punt, door den heer van Ketwich Verschuur aangeroerd, wil spreker nog even rencontreeren nl. het verlies, dat het abattoir te Leiden heeft opgeleverd en waarvoor door hem een cijfer van f 9000 werd genoemd. Spreker meent, dat de wethouder van financiën in die plaats van f 7000 heeft gesproken, doch hij zou willen vragen of men, zonder van de nadere omstandigheden, hoe dit verlies is ontstaan, op de hoogte te zijnop dit cijfer een beroep mag doen. Twee punten, door de minderheid van rapporteurs aangevoerd en door dezen vooral van gewicht geacht, wenscht spreker nog te behandelen. Het eerste betreft de vraag, of aan de slagers schadevergoeding moet worden toegekend wegens opheffing hunner slachtplaatsen. Naar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 7