68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1904. b. indien zij de hoofdacte bezitten bij een diensttijd van minder dan vijf jarenƒ700. van vijf en meer, doch minder dan tien jaren 750. van tien en meer, doch minder dan vijftien jaren800. van vijftien en meer, doch minder dan twin tig jaren900. van twintig en meer jaren1000. aan de school der vierde klasse bij een diensttijd van minder dan vijf jaren 900. van vijf en meer, docli minder dan tien jaren 1000. van tien en meer, doch minder dan vijftien jaren1100. van vijftien en meer jaren1200. Als diensttijd komt in aanmerking de tijd zoowel aan openbare als aan bijzondere scholen, hetzij binnen of buiten de gemeente, als onderwijzer en als hoofd eener school doorgebracht. Tijdelijke diensten blijven voor de berekening der dienstjaren buiten aanmerking. Art. 4. Elk der mannelijke onderwijzers, bedoeld in artikel 3, geniet, indien hij gehuwd, of weduwnaar met minderjarige kinderen is en den leeftijd van acht en twintig jaren bereikt heeft, eene tegemoetkoming in de huishuur ten bedrage van 75. Art. 5. Aan de onderwijzers wordt, boven de jaarwedden en de tegemoetkoming, in de beide vorige artikelen bepaald, eene jaarlijksche toelage toegekend a. van 100.als eerste onderwijzer b. van ƒ100.— voor het geven van onderwijs in ééne vreemde taal, van 150.voor het geven van onderwijs in elke vreemde taal meer c. van 100.voor het geven van onderwijs aan de school der vierde klasse, in cén of meer der vlakken be ginselen van de kennis der natuur, die der wiskunde en het handteekenen. Deze toelagen kunnen gelijktijdig worden genoten. Art. 6. Voor het geven van onderwijs in de gymnastiek wordt, boven de in art. 3 bepaalde jaarwedden, jaarlijks voor elk lesuur per week ƒ30.toegekend, voor zoover de onderwijzer niet is in het bezit eener vaste jaarwedde als gemeentelijk gymnastiek-onderwijzer. Art. 7. Alle verhoogingen van jaarwedden, ingevolge de arti kelen 1 of 3, geschieden door burgemeester en wet houders. Dit college is bevoegd, mits met inachtneming van de minima bij artikel 26 der Wet tot regeling van het Lager Onderwijs bepaald en behoudens beroep van den betrokkene op den Raad, eene verhooging niet toe te kennen, hetzij ambtshalve, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, hetzij op voorstel van genoemde Commissie. In beide gevallen hoort deze, waar het een onderwijzer van bij stand geldt, het hoofd der betrokken school. Dehoudens het bepaalde bij het voorgaande lid, gaat elke verhooging van jaarwedde, zoowel wegens volbrach ten diensttijd als wegens het verkrijgen der hoofdacte, in met den eersten dag der maand, volgende op die, waarin daarop aanspraak is verkregen. De toelagen volgens artikel 5 gaan in met den dag, waarop de belanghebbende als eerste onderwijzer optreedt of met het geven van het onderwijs, waarvoor zij worden toegekend, aanvangt. Art. 8. De jaarwedden van de onderwijzeressen in de handwcr- ken bedragen por wekelijksch lesuur aan de school der eerste klasse voor meisjes 25.— aan de school der tweede klasse 20.— aan de scholen der tweede klasse b en der derde klasse 17.50 aan de school der vierde klasse 25.— Art. 9. De jaarwedde van den onderwijzer in het teekenen aan de school der eerste klasse voor meisjes bedraagt ƒ200. Art. 10. De belooning voor een onderwijzer, belast met de lei ding eener herhalingsschool, bedraagt ƒ175, voor de andere onderwijzers 125 per cursus van ten hoogste honderd twee en negentig lesuren. Art. 11. De belooning van hen, die krachtens artikel 32 dei- Wet tot regeling van het Lager Onderwijs de betrekking van onderwijzer van bijstand tijdelijk waarnemen, wordt berekend aan de scholen der eerste, der tweede en der derde klasse, naar ƒ500.per jaar voor hen die minder, en ƒ600.per jaar voor hen, die meer dan twee jaren practiseh bij het Lager Onderwijs zijn werkzaam geweest, aan de school der vierde klasse, naar ƒ900.per jaar. Art. 12. De uitbetaling van alle inkomsten, krachtens de voor afgaande artikelen, geschiedt per maand, telkens voor een twaalfde gedeelte. Ilij overlijden wordt de loopende maand voluit betaald; bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag der aftreding. Art. 13. Deze verordening verstaat onder „onderwijzers" ook „onderwijzeressen", tenzij het tegendeel uitdrukkelijk is bepaald. Art. 14. Deze verordening treedt in werking met den lsten Augustus 1904. Het benoemde hoofd van de school der vierde klasse blijft evenwel zijne tegenwoordige jaarwedde behouden tot den lsten Mei 1905. Zij, wier gezamenlijke inkomsten krachtens vroegere regelingen het bedrag, dat hun volgens deze verordening zou toekomen, overschrijden of later mochten overschrijden, blijven hunne aanspraken behouden. Art. 15. Met het in werking treden dezer verordening vervalt de verordening tot regeling der jaarwedden en der verdere inkomsten van het onderwijzend personeel aan de scholen van Openbaar Lager Onderwijs te Leeuwarden, vastge steld bij raadsbesluit van 12 November 1901, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland dd, 12 December d. a. v. no. 49. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1904. 6. Idem tot vaststelling eener verordening ter uitvoering van de verordening tol regeling van het openbaar lager onderwijs in de gemeente. (Bijlage no. 9). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 9 worden ongewijzigd vastgesteld. Art. 10. Aan de leerlingen van de scholen der tweede en dei- derde klasse, die de school doorloopen en zich goed gedragen hebben, wordt door de commissie van toezicht op liet lager onderwijs, op voordracht van het hoofd dei- school, een getuigschrift uitgereikt. Op de getuigschriften van de leerlingen, die bekwaam worden geacht tot bet volgen van de lessen aan de school der vierde klasse, wordt eene aanteckening gesteld, die hun de toegang verleent tot genoemde school. Een zoodanig getuigschrift met aanteekening kan aan de leerlingen van de school der tweede klasse a reeds worden verleend, na het doorloopen van het zesde leer jaar. Kinderen, niet afkomstig van eene der in het eerste lid bedoelde scholen, worden op de school der vierde klasse alléén toegelaten, als zjj, bij een door het hoofd dezer school in te stellen onderzoek, blijken hebben ge geven aldaar het onderwijs met vrucht te kunnen volgen. De heer Dupai'C wijst er op, dat, volgens het eerste lid van art. 10, aan de leerlingen der scholen 2e en 3e klasse, die de school doorloopen en zich goed gedragen hebben, evenals tot nu toe steeds is geschied, een getuig schrift wordt uitgereikt. Goed gedrag is daartoe dus mede een vereischte. Leerlingen, die Hink geleerd, maar zich misschien in den laatste maanden slecht of minder goed gedragen hebben, zullen mitsdien het bewijs niet kunnen krij gen. Up deze wijze is dan ook in voorkomende gevallen steeds gehandeld. Maar nu staat er in het 2e lid„Up de getuigschriften van de leerlingen, die bekwaam worden geacht tot het volgen van de lessen aan de school dei- vierde klasse, wordt eene aanteekening gesteld, die hem den toegang verleent tot genoemde school." Voor de leerlingen aan wie het getuigschrift niet is uit gereikt, kan er derhalve geen sprake zijn van „aantee kening op het getuigschrift", zoudat de school voor voort gezet onderwijs voor hen is gesloten. Intnsschen komt in het laatste lid een bepaling voor ten behoeve van kinderen van andere scholen, op wie het eerste lid niet van toepassing is. Deze kunnen zich echter ook minder goed hebben gedragen, toch zullen zjj op de genoemde school kunnen worden toegelaten, als het hoofd hunner school van oordeel is, dat zij bekwaam ziju om het onderwijs met vrucht te volgenzij verkeeren dus in betere positie dan diegenen, voor wie in het bijzonder deze school is bestemd. Spreker wenscht derhalve daartoe een verbetering aan te brengen. In plaats van het voor gestelde 2e lid zou hij willen lezen „Aan de leerlingen, die bekwaam worden geacht tot „het volgen van de lessen aan de school der vierde „klasse, wordt een bewijs afgegeven, dat hun den toegang „verleent tot genoemde school". Dus volgens sprekers voorstel zullen kinderen, zonder dat er op wordt gelet, of zij wel brave llendrikken zijn geweest, als zij slechts bekwaam zijn, op een bewijs van het hoofd der school worden toegelaten. Spreker stelt daarom voor, het eerste lid van het artikel, onveranderd te laten, het 2e lid te doen vervallen, waardoor het 3e lid 2e lid wordt, en een nieuw derde lid in te lasschen, luidende „Aan de leerlingen, die door het hoofd der school bekwaam worden geacht, om het onderwijs aan de school der vierde klasse te kunnen volgen, wordt daartoe door dat hoofd eeii bewijs afgegeven". Kinderen, niet afkomstig van een der in het eerste lid genoemde scholen, worden op de scholen der vierde klasse alléén toegelaten, als zij bij een door het hoofd der school in te stellen onderzoek blijken hebben gegeven het onderwijs aldaar te kunnen volgen." De Voorzitter begrijpt, dat het punt van verschil tusschen het voorstel van den heer Duparc en dat van burgemeester en wethouders isdat gene kinderendie de school oneervol hebben verlaten, ook wil toelaten tot de nieuwe school. Spreker zou gaarne vernemen van de leden der schoolcommissie, die hier aanwezig zijn, of het getuigschrift niet slechts bij hoogc uitzondering geweigerd wordt, maar in elk geval wanneer er een kind is, dat zoo slecht heeft opgepast, dat het geen getuigschrift krijgen kan, dan is het niet te rekenen tot de keurbende, die men op de nieuwe school wenscht bij een te brengen. Do heer Duparc is van oordeel, dat het door den voorzitter gebezigde woord „oneervol", wel wat te sterk uitgedrukt is. Op meer dan ééne school buiten Leeu warden toch is niet eens sprake vaii het al of niet geven van een getuigschrift. Iedere leerling, die de school heeft doorloopen, krijgt er een. De woorden „goed gedragen", zijn indertijd ge kozen, opdat de leerlingen er wat mee kouden pronken. Spreker kan zich niet voorstellen, dat een Hink ontwik kelde jongen, zelfs al zou hij een echte straatjongen kunuen worden genoemd, niet zou kunnen genieten van het onderwijs aan de nieuwe school. Een jongen van 12 jaar is waarlijk niet onverbeterlijk, misschien zal hij in de omgeving van de nieuwe school er juist beter op worden eii later onder de beste leerlingen worden geteld. at moeten, vraagt spreker ten slotte, de ouders met hun uitgesloten jongens beginnen Ook op andere scholen is het geen criterium voor toelating, dat de leerlingen zich goed hebbou gedragen. Hij blijft zijn amendement handhaven. De heer SchaondsiMiai'k is van oordeel dat beide heeren overdrijven eu dat er wel iets op is te vinden om het bezwaar op te lossen, n.l. dit, dat achter de eerste alinea wordt ingevoegd, dat, ingeval van slecht gedrag, dit op het getuigschrift wordt vermeld. Dit zal misschien wel iets tegen hebben, maar op de meeste scholen krijgen de kinderen een getuigschrift, waarop staat vermeld, hoe het staat met vorderingen, ijver en gedrag. Wanneer nu het kind van de eene school overgaat naar de andere, is het niet onbillijk, dat de onderwijzer, die het kind krijgt, kan zien, hoe het staat met zijn gedrag. Men zou b.v. cijfers kunnen geven even goed als een diploma. Ook de onderwijzers, die van de Rijkskweekschool komen, krijgen bij het verlaten der school een lijstje met cijfers van 1 1U. Wanneer de zaak op deze wijze wordt ingericht en men voegt achter het eerste lid de bepaling in, dat, ingeval van slecht gedrag, dit op het getuigschrift wordt vermeld, dan kan de schoolcommissie nog handelen, zooals zij wil. De Voorzitter moet zich de opmerking veroorloven, dat moeielijk op een getuigschrift van goed gedrag kan worden vermeld, dat dit slecht geweest is. Do hoer Van Ketwich Verschuur kan zich op't oogenblik geen geval herinneren, dat aan een jongen een getuigschrift is geweigerd. De hoofden der scholen weten te goed, dat het getuigschrift toegang geeft tot allerlei kleine betrekkingen en welke dus de gevolgen van zulk eene weigering voor het kind zijn; slechts dan als het onmogelijk anders kan, zullen zij daartoe adviseeren. Men kan het gerust aan de hoofden overlaten; de heer Duparc behoeft zich over eene mogelijke verkeerde werking dezer bepaling niet ongerust te maken. Spreker is het eens met den voorzitter, waar deze zegt,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 3