72 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1904. Ten behoeve van kinderen, die van elders in de ge meente komen wonen, kan door de commissie van de in het 2e lid van dit artikel vermelde tijdsbepalingen wor den afgeweken. Indien de kinderen de school zullen verlaten, moet daarvan ten minste acht dagen te voren door hea, die ze ter school hebben gezonden, aan het hoofd der school schriftelijk kennis worden gegeven. uy geeft hun van de ontvangst dier kennisgeving een schriftelijk bewijs. Art. 3. Op de scholen der derde klasse worden geen kinderen toegelaten dan met goedkeuring van burgemeester en wethouders. Art. 4. I)e toelating op de herhalingsscholen geschiedt op den len October. Zij, die kinderen verlangen te hebben toegelaten, doen daartoe ten minste acht dagen te voren bij het hoofd der school aangifte, met opgave, of de kinderen den volledigen curcus, of wel slechts de aanvangsuren zullen volgen. Art. 5. Aan iedere school, genoemd in art. 1, is eene school bibliotheek verbonden. Daarvoor wordt jaarlijks eene som op de gemeente- begrooting gebracht. Art. 6. De leermiddelen worden door de gemeente verstrekt, met uitzondering van die, welke door de leerlingen ook te huis worden gebruikt. Boeken, bestemd om te huis te worden gebruikt, kun nen evenwel aan on- en minvermogenden, op voordracht van het hoofd der school, door de commissie van toe zicht op het lager onderwijs kosteloos in gebruik worden gegeven. Art. 7. Onverminderd het bepaalde bjj den algemeenen maat regel van bestuur, bedoeld bij art. 4 der wet tot rege ling van het lager onderwijs, worden de inrichting der lokalen en de verdere regeling van het onderwijs door burgemeester en wethouders vastgesteld, den arrondisse- ments-schoolopziener en de commissie van toezicht op het lager onderwijs gehoord. Hierbij geldt als beginsel, dat, in gewone omstandig heden, geen lokaal van de scholen der tweede en der derde klasse meer dan veertig, van de scholen der eerste en der vierde klasse meer dan dertig leerlingen zal be vatten. Art. 8. Het aan de onderwijzers, op verzoek, te verleenen eervol ontslag gaat niet eerder in dan twee maanden na den dag. waarop het verzoek om ontslag is ingekomen. Onder onderwijzers zijn de onderwijzeressen begrepen. Art. 9. Het is den onderwijzers der openbare lagere scholen verboden, privaat onderwijs te geven aan leerlingen van de scholen, waaraan zij zijn verbonden, tenzij in bij zondere gevallen met vergunning van burgemeester en wethouders, de commissie van toezicht op het lager onderwijs gehoord. Art. 10. Aan de leerlingen van de scholen der tweede en dei- derde klasse, die de school doorloopcn en zich goed ge dragen hebben, wordt door de commissie van toezicht op het lager onderwijs, op voordracht van het hoofd dei- school, een getuigschrift uitgereikt. Op de getuigschriften van de leerlingen, die bekwaam worden geacht tot het volgen van de lessen aan de school der vierde klasse, wordt eene aanteekening ge steld, die hun den toegang vorleeut tot genoemde school. Een zoodanig getuigschrift met aanteekening kan aan de leerlingen van de school der tweede klasse a reeds worden verleend, na het doorloopen van het zesde leerjaar. Kinderen, niet afkomstig van eene der in het eerste lid bedoelde scholen, worden op de school der vierde klasse alléén toegelaten, als zy, bij een door bet hoofd dezer school in te stellen onderzoek, blijken hebben ge geven aldaar het onderwijs met vrucht te kunnen volgen, en een bewijs overleggen van het hoofd der school, waarvan zij afkomstig zijn, dat zij zich aldaar goed hebben gedragen. Art. 11. Aan de leerlingen, die liet hoogste leerjaar van de school der vierde klasse met vrucht hebben doorloopen, wordt door de commissie van toezicht op liet lager onder wijs, op voordracht van het hoofd der school, een diploma uitgereikt. Aan de leerlingen, die deze school tusschentjjds verlaten, kan op hun verzoek, door het hoofd der school eene verklaring worden afgegeven, vermeldende van welk leerjaar zij de lessen tot het einde toe met vrucht heb ben gevolgd. Art. 12. De uitreiking van de getuigschriften bedoeld in artikel, 10 en van de diploma's, bedoeld in art. 11, geschiedt in tegenwoordigheid van eene commissie uit den gemeente raad, de commissie van toezicht en belangstellenden, bij monde van het hoofd der school, aan het einde van elk schooljaar, op door de commissie van toezicht, door mid del van een of meer dagbladen, tijdig bekend te maken dagen en uren. Art. 13. Aan de leerlingen, die liet hoogste leerjaar van de school der eerste klasse voor meisjes doorloopen hebben, wordt eene verklaring van bekwaamheid tot liet volgen der lessen aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes uitgereikt. Deze verklaring is voorwaardelijk, indien de bekwaam heid in niet meer dan twee der leervakken te wenschen overlaat. Laat deze in meer dan twee vakken te wenschen over, dan wordt de verklaring niet uitgereikt. De beoordcoling van een en ander geschiedt door de commissie van toezicht op het lager onderwijs of door één of meer harer leden, daartoe aan te wijzen, gehoord het hoofd der school en de onderwijzeressen in het hoogste leerjaar. Artf 14. Deze verordening treedt in werking den len Augustus 1904. Met dat tijdstip vervalt de verordening tot uitvoering van de nieuwe regeling van het openbaar lager onderwijs in de gemeente, opnieuw vastgesteld by raadsbesluit van 10 Maart 1889 (Gemeenteblad no. 5) en gewijzigd bjj raadsbesluiten van 4 September 1894 (Gemeenteblad no. 10), 23 Januari 1890 (Gemeenteblad no 3), 20 Januari Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1904. 73 1897 (Gemeenteblad no 5), 20 April 1898 (Gemeente blad no 8), 23 Mei 1899 (Gemeenteblad no 10) en 22 Juli 1902 (Gemeenteblad no 13). Art. 15. De bepalingen omtrent de schooltucht en hetgeen tot nadere regeling van het in deze verordening voorge- schrevene mocht noodig zijn, worden by het inwerking treden daarvan door burgemeester en wethouders herzien en opnieuw vastgesteld. 7. Idem tot het verleenen van pensioen aan den eervol ontslapen politiedienaar der 3de klasse M. F. Langendijk. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten aan M. F. Langendijk voornoemd, met ingang van den len April 1904, een jaarlijksch pensioen toe te kennen van 176, 8. Idem idem aan den eervol ontslapen concierge van het gemeentehuis, li. Borinpa. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt be sloten aan R. Boringa voornoemd, met ingang van 1 Juni 1904, een jaarlijksch pensioen te verleenen, groot f 259,-. De heer Baart de la Faille wenscht, nu aan Boringa eervol ontslag is verleend, de goede gewoonte, die hier heerscht, om een enkel woord te spreken, wanneer verdien stelijke ambtenaren of beambten heengaan, te volgen. De persoon van Boringa verdient werkelijk niet met stille trom te verhuizen. Hij is 19 jaren werkzaam geweest als con cierge, een bescheiden betrekking, maar juist achter de schermen heeft bjj getoond zijn plicht getrouw en met ijver en toewyding te vervullen. Wanneer hij niet zjjn plicht had gedaan, zou het niet altijd zoo ordelijk hier geweest zijn, als thans steeds het geval was. Spreker gelooft, dat burgemeester en wethouders door hun voor stel om hem eervol ontslag te verleenen, getoond hebben, dat zij tevreden over hem waren en dat ook de leden van den raad, die meer van naby met den bescheiden man in aanraking kwamen, hem hebben loeren waar- deeren. Spreker wil den wensch uiten, dat het Boringa wel moge gaan aan den avond van zijn leven en dat hy met genoegen op het verleden moge terug zien. (Toe juiching.) 9. Idem idem aan den eervol ontslapen concierpe van het gymnasium F. Funke. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten aan P. Funcke voornoemd, met ingang van den 1 April 1904, een jaarlijksch pensioen te verleenen, groot 220,-. 10. Idem om afwijzend te beschikken op het verzoek van L. Bjkersm t en L. Edema om vergunning tot het maken en hebben van uitpanpen aan de Noord- en West zijde van de Wester planlap eten behoeve van een ten 11 csten van de Oldenhove te stichten pebouw. De beraadslaging wordt geopend. „Wanneer men de stad omwandelt" zegt de heer Koopmans, „dan treft men enkele punten aan, waar men „wel gaarne eens een oogje dicht sluit, en wanneer men „achter den Prinsentuin omgaat en bij de „Oldehove" „de bedoelde oude schuur ziet, dan is zulk een moment „aangebroken." Spreker dacht, dat dit lag aan den onwil der eige naars, om het te restaureerennu hy echter weet, dat dit niet het geval is, heeft hy trachten op te diepen, waarom het verzoek niet zou worden toegestaan; hy heeft daarvoor de verschillende raadsverslagen, in de toe lichting gemeld, nagegaan en geen ander motief kunnen vinden dan den welstand en de te verkrijgen rooilijn daar ter plaatse. Wat den welstand betreft, zou er iets vóór zyn om de oude schuur te laten staan en wel hot „antieke" van het gebouw, hetwelk in de omgeving van de „Oldehove" te huis behoort. Spreker ziet er geen nut in, om dat oude krot te laten bestaan, en wat aangaat de rooilijn, deze kan telkens worden aangegeven. Wanneer men mee gaat met het voorstel van B. en W. dan krygt men tiooit verandering. Spreker wenscht voor te stellen, aan L. Bijkersma en L. Edema de gevraagde uitgangen aan de Westerplantage toe te staan onder nader door burgemeester en wet houders te bepalen voorwaarden en door adressanten te geven vergoeding. Dit amendement, ondersteund wordende, komt in be handeling. De heer Beekhuis denkt, dat de consequentie, waartoe de geachte vorige spreker had moeten komen, deze had moeten zijn, dat het perceel moest worden afgebroken. Deze heeft te kennen gegeven, dat het krot dit alleen gemeen heeft met de Oldehove, dat het in ouden toe stand verkeert. Maar daarmee houdt ook de vergelijking op, het eene gebouw is afzichtelijk, het andere mooi. Wanneer men direct het krot kon gaan opruimen, dan zou zeer zeker de buurt zeer worden verfraaid en de Oldehove zou mooi voor het licht komen. Maar zoo lang we nog leven onder de oude bouwverordening kan daaraan niet worden begonnen, maar is eerst de nieuw- ontworpen verordening in werking getreden, dan zijn er termen om het gebouw op te ruimen, het onbewoonbaar te verklaren. Het komt den heer Feddema voor, dat uit de woorden van den heer Beekhuis blijkt, althans dat er in door straalt, dat het gemeentebestuur dit gebouw in eigendom wenscht te bezitten, om het op te ruimen ten einde de Oldehove beter te doen uitkomen. Spreker oordeelt, dat dergelijke uitgaven voor luxe voor het oogenblik niet te pas komen. Wat betreft de kwestie van het onbewoonbaar ver klaren, dit kan niet gebeuren, want het gebouw dient alleen tot pakhuis en het is spreker niet duidelijk, hoe een pakhuis onbewoonbaar kan worden verklaard. Bouw- vallip kan natuurlijk zoo noodig elk gebouw worden verklaard. Spreker meent, dat er in den gedachtcngang van den heer Koopmans veel voor is te zeggen, bij de gevraagde vergunning eene geldelijke vergoeding te vragen. Wanneer aan een particulieren bouwondernemer de ge legenheid wordt gegeven, een simpel stuk weiland pro ductief te maken in den vorm van bouwterrein, heeft spreker vrede daarmede, maar van hem wordt ook ver goeding gcëischt. Kunnen nu deze eigenaren tot verbetering van eigen dom en mitsdien tot verhooging van waarde overgaan, dan is het consequent, dat ieder ander dit recht ook moet worden toegestaan, temeer als, zooals in casu, eene belangrijke verbetering van een armzalige wijk daarmee samenhangt. En dat de toestand hier slecht is, daarover zijn wij liet zeker allen eens. Er lioerschen allerakeligste misstanden. En juist omdat dit perceel is een hoekhuis, lean met de verbeterde toestanden zeer geschikt een begin worden gemaakt. De vergoeding moge zijnentwege hoog gesteld worden, maar een begin van uitvoering voor eene ver beterden toestand mag niet in den weg worden gestaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 5