Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Mei 1904. tevredenheid heeft uitgevoerd. Tot zijn werkkring be hoorde, zoowel het dagelijksch toezicht op de werkzaam heden en den gang van zaken in de fabriek als het toezicht op en de leiding van het fitterspcrsoneel hij het leggen van leidingen ten behoeve van het gasbuizennet of wel bij het maken en installeeren Aan huisleidingen. Bij alle werkzaamheden heeft de heer van llhijn veel ambitie en zaakkennis betoond en bleek tevens zijn tact om zoowel met het personeel als met het publiek om te gaan. Het bovenstaande, zoomede zijne nauwgezette plichts betrachting en zijn solied karakter, gevoegd bij liet feit dat de heer van llhijn, vóór zijne benoeming alhier eene voor het gasvak zeer grondige theoretische opleiding ge noot, zijn redenen, die hem bij de sollicitatie naar de betrekking van opzichter aan de gasfabriek en hoogdruk waterleiding te Zutphcn mot recht zeer tot aanbeveling strekken." Spreker vindt dit heel anders, veel uitvoerigerwij hebben er veel meer aan dan aan het rapport, hetwelk dateert van Maart j.l. aan burgemeeeter en wethouders uitgebracht. Spreker wil gaarne weten van den wethou der, die met de zaken der gasfabriek is belast, hoe de directeur kort na elkander tweeërlei zoo verschillend oordeel kan uitspreken. De heer Schoondermark meent, na kennis te hebben genomen van de betrekkelijke stukken, dat dit artikel veel te flauw is. Spreker kreeg den indruk, dat dit een voorschrift is slechts op papier, dat het niet voor uitvoering vatbaar is. Hij meent, dat de puntjes wel op de i's mogen worden gezet. Waarom de bepaling van de eerste alinea, dat de directeur bij ontstentenis enz. wordt vervangen door den opzichter, is opgenomen, begrijpt spreker niet, omdat in de instructie van den opzichter dezelfde bepaling voorkomt. Spreker venscht deze alinea te vervangen door de volgende bepaling „Wanneer de directeur niet aanwezig kan zijn, geeft hij daarvau onverwijld schriftelijk kennis aan Burgemeester en Wethouders en aan den opzichter". Hij vindt het wat gevaarlijk om den directeur deze verplichting niet op te leggen. Wat de 2e alinea betreft, spreker heeft meer den in druk gekregen, dat we te doen hebben met een onwilligen directeur dan met een onbekwainen opzichter. Ook de gascommissie komt in haar rapport tot die oonclusie. Spreker zou den Wethouder Hijlkema willen vragen, op welke wijze de 2e alinea zal worden uitgevoerd. De heer Duparc had eigenlijk geen plan, over deze zaak te spreken. Nu echter een debat er over is geopend, wenscht hij een enkel woord in het midden te brengen. Tegen het eerste lid heeft spreker geen bezwaar. Hij acht het goed gezien van Burgemeester en Wethouders om, waar een instructie door hen is vastgesteld voor den opzichter, deze te laten beheerschcn door een door den raad vastgestelde instructie. Spreker zal zich niet mengen in do woordenwisseling, die is uitgelokt door den geachten eersten spreker. Daarop heeft de wethouder, voorzitter van de commissie voor de gemeentelijke gasfabriek, te antwoorden. Over het 2e lid nog een enkel woord. Spreker heeft bezwaar tegen de woordeu „met het oog op deze ver vanging." In een wet of verordening, behoeft niet het motief voor het voorschrift te worden opgenomen. De wet is stellig, do toelichting zegt, waarom ze noodig wordt geacht. Spreker wenscht daarom het 2e lid aldus te doen luiden „De directeur is verplicht, den opzichter op de hoogte „te stellen van den gang van zaken aan de fabriek en „van het bedrijf in zijn vollen omvang". Terugkomende op het eerste lid, wil spreker een beroep doen op de oudere raadsleden. Deze zullen zich weten te herinneren, dat in 1881 toen de toenmalige directeur was overleden, een ernstig conflict was ontstaan tusschen de gascommissie en Burgemeester en Wethouders. Ten einde zoodanig contiict te voorkomen, moet nog te meer in de instructie worden aangewezen, wie den directeur bij ontstentenis heeft te vervangen. Volgens den heer Koopmans is de 2e alinea van het artikel onuitvoerbaar. Het is toch onmogelijk aan iemand op te dragen om zijn technische en praktische kennis over te dragen, te leeren aan een inferieur ambtenaar. Spreker meent, dat de directeur wel zal lachen om de naïveteit van den raad, en denken „dat is heel best, maar ik ga gewoon mijn gang." Men kan hem niet dwingen te doen, wat hein volgens het voorgestelde artikel wordt voorgeschreven. Aan den anderen kant voelt spreker eenige leegte, hij voelt dat er iets moet wezen, wat niet goed is, en is dat zoo, dan zegt hij op zijn beurt„wanneer de directeur „niet is, dien hij moet wezen, wanneer hij niet doet, wat „hem wordt opgedragen, of niet kan doen, wat men van „hem vraagt, dan moet men daarmee openbaar voorden „dag komen." Spreker ziet niet in, dat liet artikel eenige wijziging in de zaak zal brengen. De heer Hijlkema merkt op, dat de heer Koopmans zegt eenige leegte te voelen. Spreker meent dat ook te j hebben vernomen uit hetgeen de heeren Menalda en Schoondermark hebben medegedeeld, lfij gelooft, dat waar liet voorstel van burgemeester en wethouders steunt op het advies van de gascommissie, de leden van den raad recht hebben van de gascommissie te hooren, hoe de vork in den steel zit. Daarom wenscht spreker de korte geschiedenis van de opzichterskwestie mede te dee- len, opdat de raad kan oordeelen. De opzichter van llhijn is 1 Januari 1903 in dienst getreden. Het werk van den vorigen opzichter was van zoo weinig belang rijken en eenzijdigen aard, dat de gascommissie, wanneer er een nieuwe opzichter kwam, daarin verandering wilde hebben, in dien zin, dat deze ingewijd zal worden in alle geheimen van de fabriek, opdat hij bij voorkomende ge legenheid 3en directeur zou kunnen vervangen. Met het oog daarop is aan den directeur de vraag gesteld, hoe de opzichter voldeed, en is hem opgedragen eene instruc tie voor dezen te maken, opdat de commissie en hij zelf ook kon weten, wat hij had te doen. Na eenigen tijd heeft de directeur een ontwerp-instructie aan de commis sie ingezonden, deze heeft het door gezonden aan burge meester en wethouders, nadat ze daarin eene zinsnede had geschrapt en wel deze „voorzoover de technische werkzaamheden betreft," omdat zij meende, dat de op zichter den directeur in ieder opzicht zou moeten kunnen vervangen. In dien geest is de instructie vastgesteld. Toen de opzichter eenigen tijd in dienst was geweest, hebben we den directeur gevraagd of hij geschikt was voor zijn werk. Het antwoord luidde, dat deze te kort in dienst was geweest om die vraag te beantwoorden. In ieder geval bleek hieruit, dat de commissie er op ge steld was te weten omtrent de geschiktheid en capaci teiten van den opzichter te worden ingelicht. De directeur liet niets van zich hooren, de commissie heeft 9 maanden gewacht, zonder dat antwoord kwam, toen heeft zij zich hij brief van 1 Oct. 1903 tot den directeur gewend met verzoek om rapport in te zenden, geen antwoord, weer 4 maanden gewacht, toen heeft ze de hulp ingeroepen van Burgemeester en Wethouders. Zij heeft dit college medegedeeld, dat zjj zich tot den directeur had gewend om rapport, omtrent de geschikt heid van den opzichter en aangezien dit niet was inge komen, verzocht ze het college deze vraag aan den directeur over te brengen. Geen antwoord, weer eene maand gewacht. Den 27en Eebruari j.l. heeft de com missie aan Burgemeester en Wethouders medegedeeld, dat nog geen antwoord was ingekomen. Den 9 Maart j.l. is eindelijk het rapport van den directeur gekomen, dat bij de stukken is overgelegd, maar dit bevatte geen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Mei 1904. 83 antwoord on onze vraag, tenminste het was geheel onvoldoende. De vraag toch was gesteld, of de opzichter den directeur zoo noodig zou kunnen vervangen. Toch is nog aan den directeur gelegenheid gegeven zich te verklaren, in de commissievergadering van 31 Maart is de zaak met hom besproken, en hem gezegd, dat het rapport geen antwoord bevatte op de hem gedane vraag. Nog eens is hem de vraag gedaan, of de opzichter hom zoo noodig zou kunnen vervangen. Hij heeft geen ant woord willen geven, zoodat ten slotte de voorzitter van de commissie heeft moeten constateeren dat de directeur onwillig was eene afdoende verklaring te geven, monde ling of schriftelijk. De gascommissie kon de zaak niet laten loopen, om dat zij moreel verantwoordelijk was. Gesteld eens, de directeur werd ziek en moest worden vervangen, en de commissie wees daarvoor den opzichter aan, terwijl onverhoopt zou blijken, dat deze daarvoor niet bekwaam was, dan zou de raad kunnen vragen, waarom hebt ge een man in dienst gesteld van wien ge geen offieicele zekerheid had of hij capabel was tot het verrichten van alle werkzaamheden. Toen bleek, dat de directeur geen antwoord wou geven, heeft de commissie bij brief van 6 April 1994 aan Burgemeester en Wethouders kennis gegeven van de ontvangst van het rapport, en dat de directeur geen afdoend antwoord had gegeven op hare vraag. Uit de missive van den directeur bleek bovendien duidelijk, dat hij niet genegen was den opzichter in alles in te lichten en capabel te maken voor hot bedrijf in zijn gcheelen omvang, zoodat een opzichter nooit geheel op de hoogte kan komen, want do directeur zegt, „dat het nooit zijne gewoonte is geweest zijne werkzaamheden door een ander te doen verrichten." Dit een en ander is de reden geweest, waarom werd voorgesteld de instructie vau den directeur te wijzigen in dien zin dat daarin de verplichting wordt opgenomen, dat hij den opzichter op de hoogte brengt van den gc heelen gang van zaken. Wanneer men nu nog eens de zaak nagaat, dan blijkt in de eerste plaats, dat bij de commissie de vaste wil bestond om van den directeur te weten te komen, of hij den opzichter bekwaam acht om hem bij ontstentenis te vervangen en in de tweede plaats de onwil van den di recteur. Het resultaat van een en ander is, dat de commissie nu nog niet officieel weet, of ze bij ontstentenis van den directeur kan adviseeren, den opzichter gerust met diens werkzaamheden te belasten. En nu meent spreker, dat den directeur zijn plicht wel degelijk moet worden voor geschreven. Want, wanneer we een opzichter hebben, die niet van alle werkzaamheden op de hoogte is, dan mag worden gevraagd, of de raad hem wel een salaris van ƒ9001200 zou willen geven. Wij moeten weten, of een opzichter capabel is bij ontstentenis van den direc teur dezen te vervangen. Dit heeft de directeur gewei gerd te zeggenen dat is de aanleiding geweest om bedoelde verplichting in het nieuwe artikel op te nemen. Wat betreft de vraag van den heer Menalda, de in houd van het getuigschrift wijkt verbazend af van het povere rapport aan burgemeester en wethoudershij kan hiervoor geene oplossing geven, daar staat zijn ver stand bij stil. De heer Schoondermark zou de 2de alinea willen zien gewijzigd in dien zin, dat de directeur bij verhin dering zou kennis geven aan burgemeester en wethou ders en aap den opzichter, maar gesteld, dat hij de mogelijkheid is toch niet uitgesloten eene beroerte kreeg, hoe zou hij dan kennis kunnen geven, spreker gelooft niet, dat dit doeltreffend is. Wat betreft de opmerking van den heer Duparc be treffende het 2de lid van het voorgestelde artikel, spreker gelooft ook, dat de eerste woorden daarvan gerust kun nen vervallen, en dat burgemeester en wethouders dus met dat voorstel zullen kunnen meegaan. Dit is de geschiedenis van de zaak, Spreker vertrouwt, dat de leden van den raad hu geheel op de hoogte zijn van de toedracht van de zaak en van de redenen, die tot de indiening van hot voorstel hebben geleid. De heer Duparc wenscht in de eerste plaats zijn dank te brengen aan den geachten laatsten spreker, dat hij den aanhef van het 2e lid van het voorgestelde artikel onnoodig heeft geoordeeld. Na de- door dien spreker gedane mededeelingen acht spreker de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde wijziging zelfs volstrekt noodig. Spreker wenscht thans niet in een critiek te treden van de handelingen van den directeur der gas fabriek. Ieder lid van den raad zal dit wel voor zich zelf hebben gedaan. Intusschen moet eene vraag van spreker aan burge meester en wethouders van het hart. De instructie voor den opzichter is vastgesteld den 8 April 1903, dus vóór de commissie eenige inlichting omtrent hem had ont vangen, zelfs vóór ze had gevraagd, of de opzichter wel in staat zou zijn om te voldoen, aan wat hem bij art. 5 zijner instructie wordt voorgeschreven, n.l. dat hij bij ontstentenis van den directeur in diens plaats moet treden. Bij de vaststelling van die bepaling hebben Burgemeester en Wethouders aangenomen, dat dc opzichter daartoe geschikt was, in goed vertrouwen op dezen. Hoe zijn Burgemeester en Wethouders er nu toe gekomen om, eerst nadat die bepaling was vastgesteld, aan den direc teur te vragen ot hij den opzichter geschikt achtte om hem, zoo noodig, tc vervangen Spreker meent evenwel, dat na het voorgevallene, Burge meester en Wethouders gerust, zonder zich nog eens tot den directeur te wenden om advies, bij den raad hadden kunnen komen om te zeggen, dat dc voorgestelde bepaling volstrekt noodig was. Spreker wees er reeds op, dat dit de meest rationeele weg is om een conflict, zooals in 1881 hoeft plaats gehad, te voorkomen. Immers, het kan weinig geven, als in de instructie van een lageren ambtenaar iets staat, waarvan in de instructie van den hoogeren ambtenaar geen melding wordt gemaakt. De raad zal daarom, volgens spreker, goed doen met het voorstel aan te nemen. Wat dan verder noodig is, zullen Burge meester en Wethouders wel weteu te doen. De heer Schoondermark is versterkt in zijne meening, dat de door hem voorgestelde zinsnede dient te worden opgenomen, liet motief van den heer Hijlkema, dat de directeur, wanneer hij eene beroerte krijgt, niet aan dat voorschrift zal kunnen voldoen, is geen ernstig motief. Dan zou men in de instructie van een baanwachter bij het spoor ook niet moeten voorschrijven, dat liij 10 mi nuten voor de komst van een trein den boom moet slui ten aan dit voorschrift kan deze ook niet voldoen, wanneer hij eene beroerte krijgt. Den Directeur moet de ver plichting worden opgelegd om bij verhindering schriftelijke iuededeeling te doen aan burgemeester en wethouders en aan den opzichter. Door hem die verplichting niet op te leggenkomen we in gevaar, dat directeur en opzichter met elkander in conflict komen, doordat het onzeker kan zjjn, wanneer de opzichter ter vervanging van den directeur moet optreden, zonder dat dit conflict door do gascommissie of burgemeester en wethouders kan worden opgelost. De Voorzitter meent den geachten spreker te moeten wijzen op art. 24 van de instructie, waarin staat, dat de directeur verlof noodig heeft voor afwezigheid van den voorzitter van de raadscommissie, van burgemeester en wethouders of van den raad. Uit dat artikel volgt, dat elke afwezigheid van den directeur bij den voorzitter van de gascommissie bekend is, zoodat deze de maatregelen kan nemen, die noodig zijn. De door den heer Schoonder mark voorgestelde bepaling is dus overbodig. Immers, de directeur kan niet afwezig zijn zonder medeweten van den voorzitter der gascommissie.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 2