118 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2G Juli 1904. hof. Indien de kleilaag zich tot de bewoonde omgeving uitstrekt, is men nooit voor de infectie door een kerk hof volkomen beveiligd. Wordt het gevaar door zorg vuldige bereiding van den bovengrond verminderd, dan zullen daarmee groote kosten gepaard gaan, waardoor de begrooting waarschijnlijk ver zal worden overschreden. Spreker zou dan vreezen, dat de zuinigheid de wijsheid zou bedriegen. Als er eene nieuwe school noodig is, dan dient zij te komen daar, waar de bevolking en dus de gebouwen de meeste uitbreiding ondergaan, zooals door den lieer Beucker Andreae is uiteengezet. Spreker heeft zich eenigszins verwonderd over het antwoord van den heer Feddema, dat de leerlingen dei- school van Middelbaar Onderwijs voor Meisjes het ver keer daar ter plaatse niet zouden vermeerderen. Dat zal zeker wel niet het geval zijn, maar wel bestaat er waarschijnlijkheid, dat de leerlingen dier school overlast zullen lijden van de talrijke schoolbevolking in den omtrek. liet amendement van den heer Feddema wordt hierop in stemming gebracht en verworpen met 11 tegen 3 stemmen, die van den voorsteller en de heeren Koop- mans en Lautenbach. liet voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders om de verordeningregelende de samenstelling inrichting en be voegdheid van de commissie van toezicht <g> het lager onderwijs opnieuw gewijzigd vast te stellen. (Bijlage no. 22 tot het verslag van 's Raads handelingen 1904). De gewijzigde verordening wordt overeenkomstig het voorstel zonder discussie of hoofdelijke stemming vast gesteld. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ver nieuwing van de reglementen betreffende de Burgeravond school (bijlage 21 tot het verslag van 's llaads handelingen). De algemeenc beschouwingen over het ontwerp wor den geopend. De heer Duparc zegt, dat hij vóór het thans aan de orde zijnde voorstel kennis had genomen van het door een vriendelijke hand hem verstrekt rapport van de com missie van toezicht op het middelbaar onderwijs, dat later ook bij de stukken werd neergelegd, en dat dit rapport, waarvan de conclusie was, een burgeravondschool met driejarigen cursus op te richten, wel eenigen indruk op hem had gemaakt, doch dat hij na de lezing van het voorstel van Burgemeester en Wethouders spoedig tot andere gedachten was gekomen. De vraag komt in het kort hierop neer: Is de bepa ling van Itegeeringswege, dat de cursus van de burger avondschool zal zijn een tweejarige, een fix urn of een minimum? Met andere woorden, is de raad thans wel be voegd te besluiten tot het oprichten van een school met drie jarigen cursus, zooals de Commissie van Toezicht verlangt? Volgens spreker is de raad daartoe niet bevoegd. In het Koninklijk besluit, waarbij ontheffing is verleend van de wettelijke verplichting tot het instandhouden van de burgeravondschool, wordt uitdrukkelijk gesproken van een voorwaardedat de bestaande burgeravondschool worde gereorganiseerd tot een inrichting met tweejarigen cursus met het leerplan, zooals dit in het voorstel van Burge meester en Wethouders is opgenomen, trouwens geheel in overeenstemming met het slot van art. 14 der wet op liet middelbaar onderwijs, waarbij uitdrukkelijk is be paald, dat bij opheffing eener burgerdagschool het onder wijs der avondschool over een tweejarigen cursus wordt verdeeld. Waar nu het Koninklijk besluit zich geheel aan de wet houdt en ook moest houden, kan de raad geenszins hierin verandering brengen en besluiten tot oprichting van een avondschool met driejarigen cursus. Deed de raad het, aan zou zeer zeker nader overleg met de Regeering moeten worden gepleegd en de afdoening dezer reeds zooveel jaren gehangen hebbende zaak, liet laatst op nieuw twee jaren, opnieuw worden vertraagd, met het vooruit zicht, dat de reorganisatie met den eersten Dinsdag in September nog niet zal zjjn tot stand gekomen en de dan beginnende nieuwe curcus op den ouden voet zal blijven bestaan. Spreker zal wel niet behoeven te betoogen, dat dit niet moet kunnen gebeuren. Er moet thans een einde worden gemaakt aan de lijdensgeschiedenis dezer zaak. Bovendien moet volgens spreker niet worden vergeten, dat do reorganisatie eigenlijk slechts zal zijn een voorloo- pige maatregel. Reeds in de vergadering van 13 October 1903 werd door spreker er op gewezen, dat bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aanhangig gemaakt een wetsontwerp tot wijziging der wet op het middelbaar onderwijs, waarbij nieuwe voorschriften worden gegeven voor de inrichting der burgeravondscholen o.a., dat deze scholen zullen hebben een ten minste driejarigen cursus en ook een nieuw leerplan voor deze scholen wordt vastgesteld. Waar wij dus staan aan den vóóravond van een geheel nieuwe organisatie, acht spreker het alleszins wenscheljjk, thans niet over te gaan tot een reorganisatie, die wel dra toch zou moeten worden gewijzigd. Spreker zou afgescheiden van alles toch niet het dooi de Commissie van Toezicht voorgestelde leerplan geheel willen volgen daar er te veel uren aan het teekenen worden gegeven, niet minder dan 9 uur van de 17 in de week, voor de derde klasse zelfs 10. Men versta mij wel, zegt spreker, goed teeken-onderwjjs moet een voor name plaats in het leerplan der burgeravondschool in nemen, doch voor de zooveelste maal zij het gezegd, dat een jongen van 12 jaar, die slechts de gewone lagere school hoeft doorloopenin de eerste plaats behoefte heeft aan voortgezet lager onderwijs. En dit geldt even zeer voor knapen van lateren leeftijd. En nu is spreker van meening, dat liet bijna onmogelijk is, voor knapen van genoemde leeftijden veel aan liet vakteekenen te doen om de eenvoudige reden dat zij dan nog nage noeg niets van hun ambacht zelf kennen. De burger avondschool mag daarom niet in de eerste plaats een teekenschool zjjn. liet beroep van de Commissie van Toezicht op vroegeren tijd, vóór de oprichting der bur geravondschool (1808), toen de bestaande teekenschool zoo gezocht was en zelfs door vele jongens buiten de stad werd bezocht, gaat volgens spreker niet op. Toen was de toestand een geheel andere dan nu, toen meenden velen nog dat een onderwijs tot den twaalf-, ja zelfs tot den elfjarigen leeftijd voldoende was 0111 in de maatschappij te kunnen treden. Gelukkig echter zjjn sedert de denkbeelden veranderd en wordt algemeen in gezien, dat het voor jongens, die de lagere school hebben doorloopen, een volstrekt vereischte is, om ook later nog zooveel mogelijk eenig lager onderwijs te ontvangen. Spreker vleit zich, te hebben aangetoond, dat de raad slechts kan besluiten tot onveranderde aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter dankt den heer Duparc voor den steun, dien hij aan het voorstel van burgemeester en wethou ders heeft verleend. De door hen gevolgde weg was onder de bestaande omstandigheden de éénig mogelijke. De Raad heeft zich bereid verklaard, aan de door den minister gestelde voorwaarden te voldoen en hierop is het koninklijk besluit gevolgd tot ontheffing van de burgerdagschool. Bij dit koninklijk besluit zijn de vakken aangegeven, welke moeten worden onderwezen en hieraan hebben burgemeester en wethouders zich eenvoudig gehouden. Do algemeene beschouwingen worden gesloten en tot de behandeling der artikelen overgegaan. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1904. 119 Art. 1. Aan de burgeravondschool wordt onderwijs gegeven in a. de wiskunde b. de beginselen dor Kcderlandschc taal; c. het hand- en rechtlijnig teckenen, mede in toe passing o]i het ambacht. De heer Troelstra vraagt of het niet wensehelijk zou zijn, dat in art. 1 wordt gesproken van rekenen en wis kunde, omdat o. a. in art. 5 beide zaken ook afzonder lijk worden genoemd. De Voorzitter wijst den vorigen spreker er op, dat de redactie letterlijk in overeenstemming is met de bij Ko ninklijk Besluit bepaalde vakken. De heer Baart tie la Faille heeft ook eenige beden king tegen het woord „wiskunde", al moge dit in over eenstemming zijn met de door den Minister gestelde eischen. Aan de avondschool zal zeker toch maar elementair onderwijs in dat vak worden gegeven, benevens het rekenen. Ten einde verwarring te voorkomen, acht spreker het wensehelijk, dat worde gesproken van de beginselen der wiskunde. De Voorzitter wijst den heer de la Faille er op, dat de Burgeravondschool is eene inrichting van Middelbaar Onderwijs, en hier dus terecht wordt gesproken van de wiskunde. De heer Baart tie la Faille meent, dat toch slechts elementair onderwijs wordt gegeven, en liet dus rationeel zou zjjn, van de beginselen te spreken. De Voorzitter geeft lecture van art. 14 der wet op het M. U. waaruit blijkt, dat bij ontheffing van de verplich ting tot het oprichten eener burgerdagschool de Koningin bepaalt, den gemeenteraad gehoord, welke der in art. 13 genoemde vakken het onderwijs zal omvatten. liet reke nen wordtin art. 13 niet genoemd en is dus ten opzichte van liet M. (J. geen afzonderlijk vak. Bij de samenstelling van het programma der lessen kan rekening worden gehouden met het gesprokene. De heer Baart de la Failie dankt voor de bekomen inlichtingen en zal zich bij de voorgestelde redactie neerleggen. Artt. 1 en 2 worden hierna zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Art. 3. Het schooljaar vangt aan den eersten Dinsdag in Sep tember en eindigt den laatsten Vrijdag in April, of, in dien Raschen invalt na 15 April, den Donderdag vóór l'aschen. Omstreeks Kerstmis tot na nieuwjaar wordt een vacantie gehouden van ten hoogste tien dagen, waar van aanvang en einde door den Directeur worden vast gesteld. Op den 5dcn December en op den Goeden Vrijdag wordt geen school gehouden. Jn bijzondere gevallen kan de Directeur, behoudens goedkeuring van den Voorzitter der Commissie van Toe zicht op het Middelbaar Onderwjjs, voor één avond of voor een deel daarvan vacantie geven. De heer Wol ff ziet uit de toelichting van artt. 3 en 4, dat de Commissie van Toezicht vreestdat bjj de lessendie in September en April zullen worden ge geven, weinig bezoek is te verwachten. Intusschen, nu men gehouden is aan het voorschrift van den Minister, dat er slechts 12 lesuren per week mogen zijnvoelt spreker veel voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders om den cursus op acht maanden te stellen en dus ook September en April daarvoor te bestemmen. 11 jj heeft slechts één bezwaar. Als des Zaterdags geen les wordt gegeven, zal men de jongens de andere avonden van 710 uur in school moeten houden. Spreker acht het niet wensehelijk voor jongelieden van dien leeftijddie daarbij ook reeds een werkdag achter den rug hebben. De Voorzitter antwoordt, dat de ervaring hier zal moeten leeren, hoe 't beste de twaalf lesuren over vijf dagen kunnen worden verdeeld; b.v. of lessen van 50 minuten ook wensehelijk zijn. Het beste is, dit aan de practjjk over te laten. De Commissie van Toezicht zou behoud van den cursus van zes maanden willen hebben, met per week 17 lesuren. Men is echter gebonden aan het voor schrift van den Minister. De heer Wolff zou wenschen, dat althans gedurende de maanden September en April worde afgeweken van het voorschrift in art. 4, dat des Zaterdags geen les wordt gegeven. De Voorzitter antwoordt, dat dit laatste is bepaald, met het oog op de omstandigheid, dat de school later in het gebouw der Ambachtsschool zal worden gehouden. Eén avond per week meende men beschikbaar te moeten houden, om de lokalen enz. te reinigen. Door de gestelde voorschriften is men echter aan het vrijhouden van den Zaterdag niet gebonden. Op voorstel van den heer Wolff wordt vervolgens besloten uit art. 4 te lichten de woorden„op alle werk dagen uitgezonderd des Zaterdags", zoodat dit artikel al dus luidt Art. 4. liet onderwjjs wordt gegeven gedurende twaalf' uren per week. De regeling der schooluren wordt op voorstel van den Directeur, de Commissie van Toezicht gehoord, door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De artt. 5 tot en met 17 worden zonder discussie en hoofdelijke stemming vastgesteld. Art. 18. De Directeur client de Commissie van bericht en raad en woont op haar verzoek hare vergaderingen bij. 11jj doet jaarlijks vóór 1 Februari uitvoerig verslag van den toestand der school en van het onderwijs in het afgeloopen jaar. Hij doet haar de voorstellen, welke hij in het belang der school en van het onderwjjs noodig acht. De heer Troelstra vraagt of liet wel wensehelijk is, dat het verslag zal loopen over 2 halve jaren. Hij ver- vermoedt intusschen, dat de aangegeven datum in ver band staat met het gemeenteverslag. De heer Duparc zegt, dat het overal zoo plaats heeft, waar een dienst niet over een kalenderjaar, maar over twee jaren loopt. Men behoeft daartoe slechts het jaarljjksch verslag van den toestand der provinciën en nog meer jaarverslagen, ook van genootschappen, vereenigingen en dergelijke in te zien. De heer Beekhuis meent, dat waar in het artikel staat, dat het verslag wordt uitgebracht over het afgeloopen jaar, de bedoeling niet anders kan zjjndan dat vóór 1 Febr. het verslag wordt uitgebracht over het jaar, dat in April van het vorig jaar is geëindigd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 3