158 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1904. vroeger kunnen geschieden. Waren de winkels des Zon dags geopend, dan zou liet publiek evengoed komen. Deze misstanden zijn gemakkelijk weg te nemen, als men maar ernstig wil. Waar een wil is, is ook een weg. Bleek het, dat 's Zaterdags door vervroegde winkelsluiting moeilijkheden ontstonden, dan zou voor dien avond een uitzondering gemaakt kunnen worden en de sluiting te 10 uur worden bepaald. De winkelbedienden leiden thans een waar slavenleven. Spreker weet, dat er bedienden zijn, die alleen des Zon dags in de gelegenheid zijn, hunne kinderen te zien, voor zoover zij dan niet te vermoeid zijn en nog lust hebben zich met het jonge volkje te bemoeien. De heer Koopmans zou zich bij het door den heer Wilhelm ij gesprokene kunnen aansluiten, indien het een speciaal belang der winkeliers betrof en deze er schade bij leden, doch er zal bjj het bestaan van bedoelde verordening geen broodje en geen pak klceren minder om verkocht worden. In dezen zijn niet zijdoch de bedienden de lijdende partij, 't Js noodig hun de behulpzame hand te bieden ten einde een eenigszins menschwaardiger bestaan te erlangen. Spreker gevoelt meer voor liet denkbeeld van den heer Schoondermark, die in zekeren zin een proef wou nemen. Als vervroegde winkelsluiting bepaald buiten den machtskring op wetgevend gebied van den Gemeenteraad viel, dan zou men er zich in Amsterdam wel niet mee bezig houden. Art. 135 der Gemeentewet verklaart den Raad bevoegd tot het maken der verordeningen, die in het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid worden vercischt. Wordt er geacht, dat cone verorde ning als de onderwerpeljjke hiertoe behoort, dan is de zaak klaar. Geen enkel wetsartikel verbiedt het ingrij pen in dezen door de gemeentebesturen. Wat den werktijd betreft, is bet wel mogelijk, dat leden van den gemeenteraad soms langer dan de win kelbedienden werken. Doch men vergete niet, dat het dan een geheel anderen werkkring betreft en bovendien, hoe langer men in eigen zaken werkt, des te grooter kunnen de verdiensten zijn. Niet alzoo de winkelbe dienden. lloe lang zij ook werken, het loon is en niet hooger om. Het is op grond van deze overwegingen, dat spreker den Raad de volgende motie aanbiedt „De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, „eene commissie te benoemen, welke tot taak heeft te „onderzoeken, in hoeverre en voor welke soorten van „winkelbedrijven in onze gemeente eene verordening „wenschelijk is tot vaststelling van een sluitingsuur." Deze motie wordt ondersteund en komt dus in behan deling. De Voorsteller behoeft, ter toelichting van zijne motie, slechts weinig van de aandacht der medeleden te vergen. Als het voorgestelde art. 344 der ontwerp-arbeidswet eenmaal wettelijke sanctie heeft verkregen, zal het vast stellen der thans door adressanten gevraagde bepalingen in allen deele tot de bevoegdheid van den Gemeenteraad belmoren, een bewijs te meer dat thans daaromtrent nog niets bj eene wet is bepaald. Bestond bjj het inwer kingtreden van dat artikel eene verordening als bedoeld, dan zou men bij andere gemeenten reeds een stap op den goeden weg vooruit zijn en die verordening met weiuig moeite zoodanig kunnen wijzigen als dienovereenkom stig noodig was, waardoor de toepassing van art. 151 der gemeentewet mede verviel. De heer Schoondermark heeft de motie-Koopmans on dersteund, juist omdat de bewering van den heer Wil- helmjj, dat vervroegde winkelsluiting te Leeuwarden niet mogelijk zoude zijn, hem te kras voorkwam. Daarom achtte spreker eene commissie van onderzoek wenschelijk. In Amsterdam heeft eene enquête onder den winke liersstand in dezen zeer nuttig gewerkt. liet zou dan allicht blijken, dat de bezwaren van den heer Wilhelm ij waren te ondervangen, door enkele avonden, des Don derdags en Zaterdags b.v., waarop die geachte spreker in het bijzonder het oog had, het uur van winkelsluiting later te stellen. In Amsterdam zouden ten behoeve van de Israëlieten de winkels des Zaterdagsavonds ook later open moeten zijn. Op deze gronden meent hij het amendement van den heer Koopmans te kunnen ondersteunen. De heer Duparc zal, namens de verordeningscommissie, trachten, de tegen haar praeadvies ingebrachte bezwaren te weerleggen. Hij vraagt reeds vooraf verschooning, indien hij daarbij soms wat te uitvoerig mocht worden. Doch het geldt hier een zaak,die, na de in het geheelo land, niet het minst in onze eigen woonplaats, daarover ontstane beweging, wel verdient, van alle kanten te wor den beschouwd. Allereerst komt spreker tot den heer Schoondermark, die een warm pleidooi voor de winkelbedienden heeft gehouden en den wensch uitsprak, dat aan hun verlangen mocht worden voldaan. Dat de verordeningscommissie dit niet minder zou wenschen, kan, volgens spreker, genoegzaam blijken uit haar praeadvies, waar ze zegt, „dat voor een vervroegde winkelsluiting 's avoDds veel, zoo niet alles, valt te zeggen". Tusschen het uitspreken van en het voldoen aan een wensch ligt intusschen een breede weg. De geschiedenis vertelt ons van een goedhartigen Ko ning van Frankrijk, die eens den wensch uitte, dat ieder Franschman zondags een hoen in de pot mocht vinden. Zelf echter zal deze Koning terstond wel hebben begrepen, dat wat bjj uitsprak, was een zoogenaamde vrome wensch. Allereerst echter rijst de vraag, of de gemeenteraad aan art. 135 der gemeentewet de bevoegdhetd ontleent, bepalin gen te maken op een vervroegde winkelsluiting's avonds Met het oog op het feit, dat de geleerden het hierover niet eens zijn, zei de heer Schoondermark Zou de raad het niet eens kunnen probeeren De rechter zou het dan later moeten uitmaken. Mag spreker zijn geacht medelid doen opmerken, dat casu quo, niet de rechter lijke- maar de administratieve macht het zou moeten uitmaken? Gelijk intusschen uit het praeadvies blijkt, ontkent de verordenings-commissie 's raads bevoegdheid om aan het verlangen der adressanten te voldoen. Spreker zal hier, in deze vergadering, die op slechts enkele uitzonderingen na, niemand neme dit euvel op, geheel bestaat uit leeken op staatsrechtelijk gebied, geen debat over dit verschil uitlokken. Het zou toch tot niets leiden. Twee sprekers hebben zich dan ook, in navolging van de adressanten, geheel beroepen op het gezag van anderen. Maar nu wil spreker toch óók een beroep doen op een man, aan wien zeker niemand gezag zal willen ontzeggen. Het is mr. van Houten, die, als Minister van Binnen- landsche Zaken, uitlokte het Koninklijk besluit van 12 Juli 1897 (Staatsblad no. 175). Bij dit besluit werden, als in strijd met de wet, vernietigd twee artikelen der verordening, houdende voorschriften in het belang dei- openbare gezondheid voor de gemeente Utrecht, waarbij voorschriften waren gegeven tegen overbevolking en be smetting van woningen door ongedierte. Daarin is thans bjj de Woningwet voorzien. Bij dit besluit werd over wogen, dat deze voorschriften niet kunnen worden geacht te zijn in het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, noch de huishouding der gemeente te betref fen, en dus niet vallen binnen de bevoegdheid, bjj art. 135 der gemeentewet den raad toegekend, en dat ten hoogste zou kunnen worden aangenomen, dat zij betreffen de bijzondere gezondheidszorg voor de inwoners, waaromtrent echter bjj geen wet den raad eenige bevoegdheid is ge geven. Het is spreker niet mogen gelukken, een volgende Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1904. 159 Koninkljjke beslissing te vinden, die in tegenspraak met het Koninklijk besluit van 1897 zou zjjn. Men heeft zich op een zoogenaamd precedent beroe pen. Wat het is? Een ook aan de Leeuwarder verorde ningscommissie niet onbekend gebleven advies van de verordeningscommissie te Amsterdam, die in 1902 do vraag van 's raads bevoegdheid toestemmend heeft be antwoord. Wel opmerkelijk echter, dat do Amsterdam- sche raad thans reeds twee jaren heeft laten voorbijgaan zonder dit advies in behandeling te nemen. Er staat nochtans tegenover, dat de gemeenteraad van Rotterdam den 7 Mei des vorigen jaars, na uitvoerige beraadslagingen, met overgroote meerderheid (33 tegen 4 stemmen), zich heeft vereenigd met het advies van de verordenings commissie aldaar, om niet te voldoen aan een tot den raad gericht verzoek tot het maken eener verordening op vervroegde winkelsluiting. Aangenomen echter, des neon, 's raads bevoegdheid in deze, mag het dan niet groote bevreemding wekken, dat de Regeering het noodig heeft geoordeeld, in het ver leden jaar aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend ontwerp-arbeidswet (art. 344) aan den raad de bevoegdheid toe te kennen, „ten aanzien van mannen in alle of sommige winkels voorschriften vast te stellen met betrekking tot den arbeidsduur" Zeer juist was dan ook de opmerking van den voor zitter van den Rotterdamschen gemeenteraad in de ge noemde vergadering, „dat uit deze voorgestelde bepaliu- gen onmiddellijk volgt, dat de bevoegdheid op dit oogenblik onder de tegenwoordige omstandigheden niet bestaat". Opmerkelijk is voorts de toelichting van art. 344, dat het wetsontwerp op het terrein van bescherming van het winkelpersoneel een eersten stap zet. Consequent zou het zjjn, indien de wetgever zich voorbehield, later ook zelf de verder noodige stappen te doen. Toch niet. Dit wordt den gemeenteraad overgeliften. Waar de tegenwoordige Regeering, op het goede voorbeeld van haar voorgangsters nu reeds sedert tal van jaren, er gelukkig niet tegen heeft opgezien, arbeidsregelingen voor te stellen in het belang niet alleen van vrouwen en minderjarigen, maar ook van vol wassen mannen, rijst van zelf de vraag, waarom de Regee ring niet heeft voorgesteld, deze zaak in haar vollen om gang door den algemeenen wetgever te doen regelen? Van den tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken mag toch zeker niet worden worden verondersteld, dat hij tegen de moeilijkheid eener wettelijke regeling opziet en daarom den last maar op de gemeenteraden heeft willen overbrengen Intusschen heeft die Minister zich in de zitting dei- Tweede Kamer van 14 December 1903 op de volgende wjjze over de zaak uitgelaten. „Laat mij opmerken", zeide de Minister, „dat ik mjj de zaak zóó heb voorgesteld, dat de regeling der winkel- sluiting een onderwerp is, dat niet door mijn Departement kan worden ondernomen; dat de bepaling, dat iemand zjjn magazijn of winkel op een bepaald uur zal moeten sluiten, thuis behoort bjj het Departement van Justitie. Mjjnerzjjds zou iets daarvoor gedaan kunnen worden door een beperking te zoeken van den arbeidsduur der winkel bediendenmaar ik erken gaarne, dat die maatregel daarom nooit afdoende zal kunnen zjjn, omdat de winkelier, die nering doet en verkoopt zonder hulp van bedienden, misschien met, behulp van leden van zijn eigen huisgezin een te zware concurrent bljjft voor hem, wien het niet mogelijk is, op gelijken voet te handelen. Ik meen metterdaad, dat voor de winkelbedienden moet gezorgd worden, en dat, zoo het blijkt niet anders te kunnen, er ten slotte zal moeten overgegaan worden tot het nemen van een maatregel, waardoor de winkelsluiting, als zoodaniggeboden wordt. Ik veroorloof mij echter to h op te merkendat daarbij nog te veel andere belan gen in het spel komendan dat ik nu van deze plaats mij daarover reeds in co nel udee renden zin kan uitlaten Bewijst niet bjjna ieder woord van den Minister, vraagt spreker, hoezeer bjj de moeilijkheid eener wettelijke regeling van de zaak inziet? En nu wil men, den ge meenteraden in het land, zoogoed als geheel onvoorbereid, deze regeling laten maken, liet zou zeker ook een heele staalkaart van verordeningen worden. Er is nog een ander belangrijk punt. Wat men verlangt is verkorting van den arbeidsduur der winkelbedienden. Ieder, die op den naam van wel denkende wil aanspraak maken, zal dezen maatregel zeker liever heden dan morgen in werking zien treden. De leden der verordeningseommissie plaateen zich hierbij in de voorste rjj. Het middel, dat adressanten daartoe willen zien gebezigd, algeheelo winkelsluiting 's avonds te 9 uur, dus een dwang op de winkeliers, is echtei-, volgens de commissie, geheel verkeerd; de toepas sing zou ook veel verder gaan, dan do Regeering met het voorgedragen art. 344 bedoelt, vermits daarbjj alléén wordt gesproken van winkel bedienden. Zoo heeft men in 1889, bjj het vaststellen der tegenwoordige arbeidswet, ook alléén willen tegengaan overmatigen en gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen, wat mede het hoofddoel is van het ontwerp der nieuwe arbeidswet, behoudens de zorg voor de veiligheid, gezondheid enz. in werkplaatsen, winkels enz. ook voor volwassen mannen, zooals deze zorg thans reeds voor een groot deel is opgenomen in de veiligheidswet, die, bjj aanneming van het ontwerp, een geheel met de arbeidswet zal vormen. Een voorschrift, dat de winkels 's avonds op een ver vroegd uur moeten worden gesloten, zou zjjn, gelijk de voorzitter van den Rotterdamschen Gemeenteraad het mede zoo juist uitdrukte, een beperking van de vrijheid van volwassen peBsonen, die zich in het volle bezit denken van hun burgerschapsrechten. Eu dan zou spreker, met denzelfden voorzitter, willen vragen, of in een dergelijke beperking van de vrijheid, waarbij wordt gezegd: „Gjj zult na een zeker uur niet werken," werkeljjk op den duur door de vrjjheidlievende Nederlanders zou kun nen worden berust Men heeft zich hier en elders beroepen op de bjj de wet bevolen vervroegde winkelsluiting in Duitschland. Men zij echter ook in deze zaak voorzichtig met het wijzen op voorbeelden. Een beroep op het „maszregelende" Duitschland mag zeker wel worden geacht, al heel weinig gelukkig te zjjn. Wij kunnen niet verlangen, dat Nederland een „Polizeistaat" worde. De vraag zou, met het oog op de verhouding tusschen den winkelier en zjjn bediende, ook nog kunnen worden gedaan, of het gelasten van vervroegde winkelsluiting niet zou zjjn te beschouwen als een ingrijpen in het arbeids contract tusschen patroon en winkelbediende? Men zie hierover het thans bjj de Tweede Kamer aanhangige wetsontwerp betreffende het arbeidscontract. Niet weinig teekenend is, dat, blijkens een zeer kort gele den in de dagbladen geplaatst bericht, door den voorzitter, tevens waarnemend secretaris, van het comité ter ver krijging van een wetteljjk vastgesteld sluitingsuur voor winkels en magazjjnen te Amsterdam, aan de Tweede Kanoer een adres is ingediend, strekkende om in het ontwerp-arbeidswet o.a. een bepaling op te nemen, dat winkels en magazijnen niet later dan 9 uur 's avonds mogen zjjn geopend. Zou dit verzoek, vraagt spreker, ook het begin kunnen zjjn eener bekeering, n.l. dat men is begonnen in te zien, dat wat men verlangt, in elk geval moet uitgaan niet van den plaatselijken, maar van den algemeenen wetgever In het zittingjaar van de Tweede Kamer der Staten- Generaal van 1898-99 werd door de Regeering ingediend een wetsontwerp tot regeling van arbeids- en rusttjjden in fabrieken eu werkplaatsen voor personen, op wier arbeid de arbeidswet niet van toepassing is. Tegen dit wetsontwerp werden bjj het aldeclingsonderzoek zeer gewichtige bedenkingen ingebraeht, vooral ook omdat daarbjj de regeling van den arbeids luur voor volwassen personen werd voorgesteld. Onder anderen kan men op blz. 3 van het voorloopig verslag lezen: „Naar het inzien van sommige leden heeft de staat niet het recht,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 3