VeFgaderiag van Zatepdag 29 Oetobep 1904.
174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 October 1004.
leggen. Zoo liet een vorige verslaggever van 's raads-
handelingen spreker eens zeggen, dat hij in deze verga
dering gekozen was als candidaat van de kiesvereenigiug
voor „waarheid en recht". Dergelijke onzin krijgt men
te lezen, als de verslaggever gaat l'antaseeren.
Spreker herhaalt dat hij de bewuste woorden in de
vorige vergadering niet heeft uitgesproken en daarom
was spreker ook niet genegen, zijne speeeli te veranderen
en in overeenstemming te brengen met die des heeron
Duparc. Die bewering was gewoon een grove lengen. De
volgende keer kan een ander raadslid wel trachten
spreker te noodzaken te erkennen gezegd te hebben dat
hij zijne medeleden voor alles wat gemeen is heeft uit
gescholden; zulke dingen laat hij zich door niemand op
dringen.
Spreker geraakt misschien wat opgewonden, maar het
is dan ook beneden alle kritiek hem te durven beschul
digen zijne woorden met opzet te verdraaien of expres
weg te laten.
Thans laat spreker gaarne aan den Raad de beslissing
over, of hij de gewraakte woorden heeft gesproken of
niet. Hij voor zich weet zeker, dat het niet het geval is.
De heer Duparc zegt, dat de heer Koopmans het geheel
mis is. Toen deze, nog al op eenigen afstand van spreker
gezeten en, gelijk men weet, niet bijzonder luide sprekende
tot toelichting zijner motie zou overgaan, stond spreker
Ier stond van zijn plaats op, en niet eerst later, zooals de
heer Koopmans beweert. Hierin heeft diens herinnerings
vermogen hem parten gespeeld. De heer Koopmans die
zelf verklaart, thans „wat hartstochtelijk" te zijn, was toen
ook nog al warm en daardoor zal hij later misschien niet
meer precies hebben geweten, wat hij heeft gezegd.
Spreker heeft van meer dan één lid van den Raad
mogen vernemen, dat zij de bewuste woorden van den
heer Koopmans hebben gehoord.
i\Iag het, vraagt spreker, niet in hooge mate bevreem
dend worden genoemd, dat toen hij tegen die woorden
opkwam, de heer Koopmans een volslagen stilzwijgen
bewaarde. Van zijn standpunt had hij dan terstond er
tegen moeten protesteeren, dat spreker hem woorden in
den mond had gelegd, die niet door hem waren gesproken.
Dat nu enkele leden de woorden niet hebben gehoord
bewijst niets. Daartegenover staan de leden die ze nel
hebben gehoord. En nogmaals drukt spreker er op, dat
's raads verslaggever ze juist zoo had opgeteekend als
spreker had gedaan. Het zou nu toch wel heel vreemd
zijn, dat het gehoor ook deze heeft parten gespeeld.
Op de weinig parlementaire woorden, die de heer
Koopmans in zijn repliek heeft gebezigd vindt spreker
het best, maar niet te antwoorden.
De Voorzitter zegt, dat, aangenomen dat de woorden
door den heer Koopmans al of niet zijn gesproken, deze
nu heeft te kennen gegeven dat ze in elk geval minder op
hunne plaats zouden zijn geweest.
Nu dit erkend wordt, meent hij, dat de zaak hiermede
als geëindigd kan worden beschouwd.
De heer Koopmans zegt, dat „waarheid en recht"
gevleugelde woorden zijn welke men niet elke zitting
zelfs niet elk jaar gebruikt. Die woorden spreekt men
éénmaal uit, en dan niet zoo licht weer. Ook de heer
Duparc heeft wel eens van die soort woorden gebruikt
doch herhaalt ze ook niet telkens weder. Had hij zo
gebruikt, er zou geen reden zijn, om het te ontkennen.
Nu vraagt de heer Duparc waarom spreker direct niet
antwoordde dat de heer Duparc hem verkeerd verstaan
had Hierop antwoord spreker ditHad de heer Duparc
zich uitgedrukt zoo als hij in het officieel verslag laat
voorkomen dan was spreker zeker niet achterwege ge
bleven den heer Duparc daarop te wijzen en te dienen
doch daar zulks niet het geval is geweest heeft hij de
woorden van den heer Duparc beschouwd als een vader
lijke vermaning gericht aan sprekers adres en dat van
misschien meerdere raadsleden.
De openbare vergadering wordt hierna door den
voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Zaterdag 29 October 1904. 175
Volgno. 1—122 worden zonder discussie of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Volgno. 123. Kosten van aankoop van hoornen, planten
enz. 7036.
De heer Baart de la Faille wenseht cenc enkele op
merking te maken naar aanleiding van het in het verslag
van rapporteurs en de memorie van antwoord vermelde
omtrent den hinder, dien de hoornen aan de Nieuwestad
(Deinumer Zuupmarkt) en de populieren aan het Vliet
aan de bewoners veroorzaken.
De kruinen van eerstgenoemde boomen hebben een
aanmerkclijken omvang verkregen, niet bevorderlijk voor
de luchtverversching en het toelaten van licht in de daar
gelegen huizen. Hij is het geweest, die dit in de 3e sectie
een last noemde. De klacht omtrent de populieren van
het Vliet kwam van andere zijde. Docli het antwoord
van Burgemeester en Wethouders hierop, „dat het over
weging zou verdienen, om langs het zoo smalle Vliet
„alle boomen te verwijderen en geen nieuwe weer in te
„planten", heeft spreker met leedwezen vernomen. Beter,
dan het Vliet geheel van boomen te berooven, zal het
zijn, jongere en andere soorten te planten, waardoor aan
de klachten wordt te gemoet gekomen. Ongetwijfeld
zouden de ingezetenen met leedwezen zien, dat het Vliet
zonder cenige beplanting werd gelaten, waardoor alle
beschutting tegen de zomerzon verloren zou gaan. Het
Zou zeker aanbeveling verdienen, het advies van den op-
Tegenwoordig de heeren: Tigler Wijbrandi, Oosterhoff,
Beucker Andreae, Komter, Jansen, Schoondermark, Hijl-
kerna, Koopmans, Troelstra, Feddema, Mcnalda, Duparc,
Wilhelmy, Beekhuis, Baart de la Faille, Wolff, Feitz,
Tromp en Haverschmidt.
Eene vacature.
Afwezig de heeren: Lautenbaeh, van Mossel en Kotwich
Verschuur.
Voorzitter: de heer J. Troelstra, wethouder, waarnemend i
Burgemeester.
I. De notulen van de op Dinsdag 25 October j. 1.
gehouden vergadering worden gelezen en vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld berichten van afwezigheid i
van du heeren Lautenbaeh van Messel en Kctwich Ver
schuur, de heer van Messel vanwege den Sabbath.
III. De heer Schoondermark brengt namens de Oom
missie rapport uit omtrent het onderzoek van eene wijzi
ging der gemeente-begrooting, dienst 19U4.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Behandeling der ontwerp-gemeentebegrooting, dienst 1905
{Bijlage no. 1 van 1905 en nos. 30 en 31 van 1901).
Algemeene beraadslagingen worden niet gehouden en
eerst de uilgaren aan de orde gesteld.
Bij de nota van wijziging, opgenomen in de Memorie
van Antwoord (bijl. no. 31), zijn in de bedragen der
uitgaven de volgende wijzigingen aangebracht
volgno. 83 wordt uitgetrokken op 11.650.
90 - 1010.
192 - 14.670.
203 - 2.710.
236 - 1.500.
256 - 79.700.
261 - 483.
265 - 4043.59.
zichter der plantsoenen in te winnen over de beplanting
met boomen van andere soort.
De heer Beekhuis acht het chapiter boomen een moeie-
lijk onderwerpvoor wandelaars leveren zij genot op,
doch de bewoners ondervinden er vaak last van. Nu is
het Vliet een smalle straat, zoodat het licht te begrijpen
is, dat de boomen daar hinder kunnen veroorzaken van
daar de clausule in de memorie van antwoord, dat het
vellen der boomen in overweging zal worden genomen.
Spreker kan mcdedeelen, dat bij de Commissie voor
Openbare werken aanhangig is de kwestie van het rooien
en planten van boomen. Aldaar zullen nu ook de boomen
aan het Vliet ter sprake worden gebracht. Blijkt het,
dat het voorstel der Commissie ten dezen opzichte van
ingrijpenden aard is, dan zal de Raad er wellicht in
gekend worden.
De Voorzitter deelt mede, dat de aangehaalde clausule
is overgenomen uit eene missive van den Directeur der
gemeentewerken. Spreker weet echter niet of deze zijn
advies heeft opgemaakt in overleg met den opzichter der
plantsoenen.
Intusschen blijkt genoegzaam dat Burgemeester en
Wethouders omtrent deze zaak nog op verre na geen
gevestigde overtuiging hebben. Zij zeggen dan ook slechts:
„Het schijnt overweging te verdienen, enz.
Volgno. 123 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Volgno. 121. Onderhoud van pompen enz. 730.
Do heer Feddema zegt, dat de gelegenheid tot drinken
op de openbare straat in de le sectie een punt van be
spreking heeft uitgemaakt. Burgemeester en Wethouders
zoggen, dat zij nog niet overtuigd zijn, dat de drinkfonteinen
in den zomer niet in eene bepaalde behoefte voorzien.
Toch is het naar sprekers inzien niet twijfelachtig, dat
de volksgezondheid daardoor wordt geschaad. Spreker
zag onderscheidene malen, dat bj deze fonteinen door
ziekelijke personen werd gedronken, waardoor de kinderen,
die van de inrichtingen toch voornamelijk gebruik maken,
aan besmetting blootstaan. Deze toestand eiseht verbe
tering, en daarom zou spreker Burgemeester en Wethouders
wel in overweging willen geven, tot de opruiming dier
fonteinen over te gaan, waardoor tevens verontreiniging
van de openbare straat door het wegloopende wafer zal
worden voorkomen.
Den heer Beucker Andreas doet het leed, dat de lieer
Tromp, een geneeskundig lid dezer vergadering en mede
rapporteur, niet bjj de bespreking omtrent de drinkfonteinen
tegenwoordig is. Rapporteurs achten de opruiming dier
drinkgelegenhedcn wenschelijk. Zij hebben deze kwestie
ernstig besproken en tengevolge daarvan zijn ze tot do
overtuiging gekomen, dat deze pompjes niet in eene
bepaalde behoefte voorzien, maar veeleer schadelijk kunnen
zijn voor don algemeenen gezondheidstoestand.
liet antwoord van Burgemeester en Wethouders heeft
j spreker niet bevredigd; liever had hij gezien, dat zij de
verwijdering dezer inrichtingen in ernstige overweging
hadden geuomen.
De heer Baart de la Faille meent, dat men de geschiedenis
zou moeten raadplegen om te weten, of deze fonteinen
oji aandrang van medische zjjde zijn aangebracht, met
het doel zooveel mogelijk zuiver drinkwater beschikbaar
te stellen. Het is hier niet zoozeer het gebruik dan wel
het misbruikdat afkeuring verdient. De kinderen morsen
meer met het water dan dat zij het drinken. Wordt
het werkelijk gedronken, dan loopen zij, zooals van andere
zijde is opgemerkt, gevaar van besmetting.
Overal waar die drinkfonteinen zich bevinden, ziet men
I groote plassen water, die tot verontreiniging van de straat