186 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Zaterdag 29 October 1904. 4. Alsvoren aan de atu/er wijzer es aan gemeenteschool no. 7 mej. II. van der Wal. Overeenkomstig liet verzoek wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten het gevraagde ontslag met ingang van 11 December e.k. te verleenen. 5. Alsvoren om de heeren P. Atterna Dzn. en 1'. Koolstra ouder nadere voorwaarden te ontslaan ran hunne verplichtingen als horgen van den gefailleerden aannemer der onderhoudswerken van gemeentegebouwen enz., H. van der Leen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt Aan den Raad. Mijne 11eren Den SOsten Augustus j.l. is bij vonnis van de Arron- disseinents Rechtbank alhier in staat van faillissement verklaard Homme van der Leen, die bij openbare aan besteding, gehouden op 17 December 1902, aannemer was geworden van liet onderhoud der gemeentegebouwen enz. over 1903 tot en met 1905. De heeren P. Atterna Dzn. en P Koolstra stelden zieli daarbij tot borg voor het nakomen der uit het contract voortvloeiende verplichtingen. Hierin was de reden ge legen, waarom wij meenden de werken aan van der Leen te moeten gunnen, niettegenstaande hij aanmerkelijk lager dan de raming inschreef en tevens met zijne inschrijvings som aanzienlijk bleef beneden het daarop volgend cijfer. Terwijl immers de begrooting was ƒ5,500.per jaar was het bedrag van den op een na laagsten inschrijver 6,164.en van van der Leen 4,660. Onmiddellijk na het faillissement schreven wij de borgen aan zich in de plaats van don failliet te stellen en thans bereikt Uwe vergadering van genoemde heeren een ver zoek om hen voor het jaar 1905, waarover liet nog loopt, van hunne verplichtingen te ontslaan. Hoewel in beginsel, voor de inwilliging van dat ver zoek niet veel valt te zeggen, dient voor dit geval toch in aanmerking te worden genomen, dat reeds gedurende den tijd, dat de uitvoering van het aannemingseontract nog op hem ruste, van der Leen meermalen in gebreke bleef en tot hunne schade de borgen, die geen deskundigen zijn, moesten worden aangesproken. Zonder aarzelen hebben zij evenals ook thans, zicli steeds voldoende van hunne verplichtingen gekweten. Met den Directeur der gemeentewerken, in wiens han den wij het onderwerpelijke adres om advies stelden, zouden wij hierin een reden willen zien om, nu evengoed eene nieuwe aanbesteding kan worden uitgeschreven, hen van die verplichtingen over het nog loopende jaar 1905 te ontheffen. Van de gemeente mag echter niet worden verlangd, dat zij daarbij schade ljjde. Dit zou het geval zjjn indien bij eene nieuwe aanbe steding het werk zou moeten worden gegund aan een in schrijver, die een hoegere som stelt dan het oorspronke lijk in 1902 geraamde bedrag van ƒ5,500. Op grond van een en ander hebben wij de eer I in overweging te geven aan adressanten in antwoord te doeii weten dat Uwe vergadering bereid is hen voor hot jaar 1905 van hunne verplichtingen als borgen van den gefailleerden aannemer der onderhoudswerken van gemeentegebouwen enz. Homme van der Leen te ontslaan, indien zij bereid zijn liet bedrag, waarmede de geraamde som van 5,500. door de inschrijvingssom waarvoor bij eene nieuwe aan besteding het onderhoud van gemeentegebouweu enz. over 1905 zal worden gegund, wordt overschreden op eerste aanmaning ten kantore van den gemeente-ontvanger te voldoen. Leeuwarden, 25 October 1904. Burgemeester en Wethouders. De heer Feddema is getroffen door het verschil tusschen het advies van den Directeur der Gemeentewerken en dat van Burgemeester en Wethouders. Men moet in het vak zijn, om iets te gevoelen voor eerstgenoemd advies en het verzoek van adressanten. De aannemer v. d. Leen was wat men noemt een zwakke broeder, en toen de hoer Attema er in toestemde om borg te worden, is hij er in geloopen. Burgemeester en Wethouders hebben de onderhoudswerken gegund aan den laagsten inschrijver, in strijd met het advies van den Directeur der Gemeentewerken. De aannemer was pl.m. ƒ900.boneden de raming en circa 1500. onder den volgenden inschrijver. Doch juist om de gegoedheid der borgen, is liet werk aan den zwakken aannemer gegund. Be gemeente heeft nu 2 jaar lang van het goedkoope onderhoud geprofiteerd, en nu gaat het niet op, langer deze groote risico voor rekening der borgen te laten. De tijdsomstandigheden zijn veranderd, er kan geen parallel worden getrokken tusschen wat twee jaar geleden is en nu, v. d. Leen is in zooveel te kort geschoten, zoodat zware offers van de borgen zijn gevraagd. Thans is het de zedelijke plicht van het Gemeentebestuur, de borgen van hunne verplichtingen te ontslaan. Naar aanleiding hier van stelt spreker bij amendement voor „de heeren P. Attema Dz. en P. Koolstra te ontslaan van hunne verplichting als borgen van den aannemer der onderhoudswerken van gemeentegebouwen enz. 11. van der Leen." Het amendement wordt ondersteund en komt dns in behandeling. De heer Menalüa was ook van plan, hierover het woord te voeren, liet heeft spreker verwonderd, dat Burge meester en Wethouders op de inschrijving van v. d. Leen zjjn ingegaan, hij stond toch bekend als insolicde. Bo vendien heeft de Directeur er op gewezen, dat het on verstandig zou zijn, het werk aan v. d. Leen te gunnen. Spreker betreurt het, dat Burgemeester en Wethouders geen gebruik hebben gemaakt van hunne bevoegdheid, om terug te tasten op den opvolgenden inschrijver of wel opnieuw aan te besteden. De heer Jansen kan geheel met den vorigen spreker meegaan. Rij aanneming van liet amendement zal men zieli echter op een gladde baan begeven. Zoodoende is het stellen van borgen een wassen neus. Toch kan bij iets voor het door den heer Feddema aangevoerde ge voelen. Waarom hebben Burgemeester en Wethouders liet werk aan v. d. Leen gegund? De Directeur van Ge meentewerken wist toch wie en wat hij was. Thans is men voor het geval gesteld, dat waarschijnlijk de aan- nemingssom hooger zal zijn en de borgen weer moeten bijpassen. Wat nu te kiezen van twee kwaden. De gemeente heeft nu twee jaar lang een voordeel genoten van pl.m. 150U. per jaar /'30Ó0.Zij zal dus in elk geval niet te kort komen, al mocht de aannemingssom het volgende jaar zooveel hooger zijn. Daarom zal spreker voor ditmaal, het als een exceptioneel geval beschouwende, met den heer Feddema meegaan. De heer Sclioorulermark heeft de motie ondersteun^ op dezelfde gronden als de lieer Jansen. Spreker is overtuigd, dat dit een goede les is voor burgemeester en wethouders. Als deze overtuigd zjjn, dat een aan nemer 1UU0.— per jaar te weinig ontvangt, dan is 't niet zedelijk eene dergelijke inschrijving aan te nemen. Deze treurige geschiedenis moge er toe medewerken, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Zaterdag 29 October 1904. 187 om een volgenden keer het onderhoud niet aan een te lagen inschrijver te gunnen. Van harte zal spreker zjjn stern geven aan het amendement Feddema, juist om niet op een gladde baan te komen. Want het is de schuld van burgemeester en wethouders, dat de zaken in dit geval zoo geloopen zjjn. De heer Beekhuis hoorde van de heeren Jansen, Fed dema en Schoondermark, dat zij de gunning der onder houdswerken aan v. d. Leen door burgemeester en wethouders betreuren. Doch deze weten, dat do aan nemingen vaak niet tegenvallen de Directeur der Ge meentewerken raamt gewoonlijk niet te laagzoodat vaak solide aannemers nog beneden de begrooting blijven. Al was ook in den beginne v. d. Leen financieel reeds niet zeer sterk, zoo is zijne insoliditeit eerst lang zamerhand grooter geworden, en het is dan ook te sterk uitgedrukt, dat de Directeur van Gemeentewerken de gunning pertinent zou hebben afgeraden. Zjjn er dan bovendien 2 soliede borgen dan is het voor burgemeester en wethouders al heel moeilijk eene aanneming niet aan den laagsten inschrijver te gunnen. Thans komt spreker tot het amendement Feddema. Twee argumenten heeft deze daarvoor aangevoerd lo. dat waarschijnlijk de raming van den Directeur nu hooger zal zjjn dan die van voor 2 jaar daar de materialen en looneu nu duurder zjjn 2o. dat van der Leen te kort is geschoten in zjjne verplichtingen, waardoor er nu achterstand van werk is. (Jok hierdoor zal de aanncmingsom weer hooger worden. In beide gevallen worden de borgen getroffen. Spre ker voelt niet veel voor deze argumenten want wat liet duurder worden van de materialen enz. betreft dit is een risico dat elke aannemer en dus ook elke borg heeft. En wat het 2de argument aangaat, ook dit is een risico dat elke borg heeft; hij moet uitvoeren wat de aannemer verzuimt. Met den heer Jansen is spreker het eens, dat men voor een lastig feit staat. liet gaat niet aan, twee borgen zóó maar te ontslaan, die financieel sterk zijnzij hadden beter uit hunne oogen moeten zien. Naar spreker's inzien hebben bur gemeester en wethouders den juisten maatstaf aangegeven. Zjj willen de borgen niet laten betalen het verschil tusschen de nieuwe aannemingsom en die van v. d. Leen doch tusschen de nieuwe aannemingsom en de raming van den Directeur van Gemeentewerken van des tijds, daarbij aannemende dat die raming juist was doch do aanncmingsom van v. d. Leen te laag. Be heer Oosterhoff wenscht naar aanleiding van het door den heer Beekhuis gesprokene eene opmerking te maken* Spreker weet niet, in hoeverre de borgen op de hoogte waren van den finaneieelen toestand des aannemers. Het zou echter kunnen zijn dat het vertrouwen, hetwelk de borgen in den aannemer stelden, versterkt was, door dien geen bezwaar was gemaakt om hem het werk te gunnen. Spreker is het met den heer Jansen eens, wanneer deze beweert dat men zich door kwijtschelding op een gladde baan begeeft, toch maakt lijj om de bijzondere omstandigheden geen bezwaar zijn stem aan het amende ment van den heer Feddema te gevendoch hij acht het wenschelijk, diens amendement eenigszins, wat den vorm betreft, aan te vullen en stelt daarom voor den aanhef daarvan te doen luiden „Be Raad, lettende op de bijzondere omstandigheden, besluit" (enz.) Dit Sub.-amendement wordt ondersteund, en komt dus eveneens in behandeling. De Voorzitter kan niet nalaten enkele woorden in het midden te brengen naar aanleiding van het door den heer Schoondermark gesprokene. Deze kwalificeert de gunning als „onzedelijk" en vertrouwt dat Burgemeester en Wethouders, door het verloop van deze zaak, een les voor het vervolg zullen hebben ontvangen. De Voorzit ter laat de kwalificatie „onzedelijk" voor rekening van den spreker en kan hem niet beloven dat Burgemeester en Wethouders niet weder zullen gunnen beneden de begrooting. Naar de voorstelling van den lieer Schoon dermark zijn uu de aannemer en de borgen de dupe ge worden van de onzedelijke handeling van Burgemeester en Wethouders. De aannemer is door zjjn faillissement later onder curateele gesteld, doch de heer Schoonder mark zou hebben gewenscht dat Burgemeester en Wet houders bij de gunning niet alleen hem, maar ook de borgen als insoliede hadden verklaard en ontoerekenbaar. Moeieljjk kan intusschen worden aangenomen dat zoo als de heer Oosterhoff meent en waaruit dan de on toerekenbaarheid zou blijken de borgen het iusehrjj- vingsbiljet in blanco zouden hebben onderteekend. Veel eer zou daaruit spreken liet groot vertrouwen dat zij in den aannemer stelden. Dat de lieer Schoondermark sprak zoo als hij deed spruit al weer voort uit het niet op de hoogte zjjn. Regel is, gunnen aan den laagsten inschrijver. Beden Bur gemeester en Wethouders dit niet dan zou hun spoe dig voor de voeten worden geworpen dat het financi eel belang der gemeente niet door hen behartigd werd en zou men spreken van bevoorrechting. Het gebeurt meermalen, vooral bij het uitbesteden van verf- en stucadoorwcrk, dat laagste en hoogste inschrij vers lüü pCt. en meer verschillen en de laagste inschrij ving aanmerkelijk is beneden de begrooting. Komt dit nu voor als liet een vrij belangrijke aanbe steding betreft dan vragen Burgemeester en Wethouders meestal aan den laagsten inschrijver of lijj zich soms ook heeft vergist. Wordt ontkennend geantwoord en zjjn de borgen soliede dan bestaan er geen reden om het werk niet te gunnen. Waarschijnlijk is die vraag ook aan v. d. Leen gesteld, doch dit kan spreker niet bepaald zeggen. Den heer Jansen zij nog opgemerkt, dat de gemeente geen /'1500.— per jaar voordeel zou hebben genoten, maar in .verhouding tot de begrooting 900.-. De Raad heeft te beslissen, maar spreker meent dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders zeer bil lijk is. De heer Feddema maakt er Burgemeester en Wethouders geen verwijt van, dat zij liet werk aan v. d. Leen hebben gegund. Bij hem weegt echter zwaar, dat de wijze van aanbesteding niet deugt. Bjj deze besteding werd voor de borgen geen reserve gemaakt. Toch zjjn beide met het vak geheel onbekend de een is fabrikant van goud- en zilverwerken en de ander een leverancier. Daarom zou spreker in overweging willen geven, in het vervolg eene clausule in de bestekken op te nemen, dat noch een particulier, noch een leverancier als borg wordt toegela ten. Dan worden gekeerd de halve aannemers, als in casu, aan wie vaak de schuld ligt. Het pleit zeer voor de borgen, dat zij gedurende zoo langen tijd alles hebben gedaan, wat de aannemer be hoorde te verrichten. Daardoor echter is van derden afgehaald, wat er te halen viel. Terecht vraagt de Direc teur der Gemeentewerken goed werk; maar de raad mag er niet toe medewerken, dat de borgen langer de dupe worden. Spreker neemt voorts het amendement van den heer Oosterhoff over. Be heer Jansen erkent, zich te hebben vergist, toen hij zei, dat de gemeente jaarlijks 1500.voordeel van de borgen had getrokken, Het verschil bedraagt slechts ƒ900.Hij herhaalt, hij betreurt dat het dezen weg opgaat, doch waar de gemeente reeds zooveel voor deel van de borgen heeft getrokken, meent hij voor deze maal in de ontbinding van het contract te moeten toe stemmen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 7