Oct 210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Decembre 1904. genomen is van 4 maanden. Die termijn is in dit geval te kort, met het oog op de plaatselijke usance, dat de verhuizingen plaats hebben op 12 Mei. Als alles vlug in zijn werk gaat, kan de bedoelde termijn reeds 30 April of 1 Mei verstreken zijn en zouden de woningen ontruimd moeten worden op een tijd dat het moeilijk kan zijn een andere woning te betrekken. In verband hiermede stelt spreker voor, den tijd voor de ontruiming te stellen binnen 5 maanden in plaats van 4 maanden. De heer Beekhuis meent, dat daar op zich zelf niet zooveel bezwaar tegen zou zijn, maar het komt spreker toch voor, dat het aangevoerde argument voor het stellen va n 5 in plaats van 4 maanden in casu niet opgaat. De gewone dag der verhuizingen is 12 Mei, zoo wordt gezegd. Maar dat betreft niet de bewoners van deze huizen, die J>ij de week huren en aan wie de huur ook elke w eek kan w orden opgezegd, liet practiseh bezwaar tegen den kortéren termijn is dus niet zoo groot. De Voorzitter wijst er den lieer Beerends op, dat de termijn van 4 maanden pas begint te loopen, als de tijd voor de voorziening is verstreken. Ja, zegt de lieer Beerends, of van af den datum der bekrachtiging van het besluit. De gelegenheid tot voor ziening is verstreken na 3U dagen, maar het is niet zeker of niet de eigenaars, die op het thans te nemen besluit al gerekend hebben, reeds morgen of overmorgen een adres tot Gedeputeerde Staten richten om voorziening te verkrijgen. Dertig dagen is de uiterste termijn en alleen als die ten volle verloopt, zou de termijn precies 12 Al ei als laatsten dag voor de ontruiming aanwijzen. Zijn de eigenaars wat vlug, dan valt de ontruiming vóór 12 Mei en nu zegt de heer Beekhuis wel, dat voor de bewoners van zulke woningen dit niet juist de datum is, waaraan de verhuizing is gebonden. Spreker meent toch, dat zij op dien dag beter een ander huis kunnen betrekken, dan eeüige dagen te voren. De Voorzitter meent, dat er niets tegen is om den termijn van 4 in 5 maanden te veranderen, als de Baad dat goed vindt. De lieer Feililema constateert, dat het onbewoonbaar verklaren van zulk een aantal woningen tegelijk, als nu met de Woningwet kan plaats hebben, iets nieuws is. De Baad is daarbij voorgelicht door de Gezondheidscom- missie en den Inspecteur van het woningtoezicht. Spre ker heeft niets tegen één van beiden, maar vroeger be stond de gewoonte om in zulke gevallen zich te doen voorlichten door een llaadscommissieof dit de Bouw commissie of een andere was, weet spreker niet. Toch wil hij hier de vraag stellen of de Woningwet het in winnen van het advies van een der vaste commission uit den Baad uitsluit. Persoonlijk is spreker toch bjj de mogelijke groote uitbreiding van onbewoonbaarverkla ringen niet zeer gerust, om alleen af te gaan op het advies der commissie en van den Inspecteur. liet advies der Gezondheidscommissie, spreker wil dit w el erkennen, komt hem vaag en daarom onbevredigend voor, als deze vage motivecring voor den Baad beslissend moet zijn om het zwaard te heffen over deze woningen. Liever zou spreker nog weer het onderzoek en de voor lichting eener commissie uit den Baad hebben. De heer Wolff meent, dat het bezwaar van den lieer Peddema tegen het vage van het advies der Gezondheids commissie ook nog wel zou kunnen blijven bestaan, als een commissie uit den Baad werd benoemd om mede advies uit te brengen. Gewoonlijk gaat men af op het advies van zulk eene commissie, in de overtuiging dat de Baad daarop kan vertrouwen. Maar als de heer Pedde ma, die in dezen deskundige is, liet deskundig lid in dit college, nog eens een persoonlijk onderzoek noodig acht, dan belet niets hem, om dat uit eigen hoofde in te stellen. Is liij dan van een tegenovergestelde opinie als de Gezondheidscommissie, dan kan hij daarvan in den Baad doen blijken. Maar tegen het inwinnen van nog een advies eener Baadscommissie bestaat groot bezwaar. Als spreker zich niet erg vergist hij heeft de Woningwet niet bij de hand moet, wanneer van de Gezondheidscommissie een verzoek bij Burgemeester en Wethouders inkomt, binnen den termijn van een maand door dit college een voorstel bij den Baad gedaan worden tot al of niet on bewoonbaarverklaring. Als tusschcntjjds ook nog een Baadscommissie benoemd moest worden, vreest spreker, dat die termijn zou worden overschreden. liet was een pure vraag, zegt de heer Feddema, of de mogelijkheid van het hooren eener Baadscommissie bestond en die vraag is nu door den heer Wolff' beant woord, al was het er spreker geenszins om te doeii een op zoo scherpe manier gegeven antwoord uit te lokken. Waar nu weer een voorstel ter tafel ligt ter onbe woonbaarverklaring van woningen in het Brandjeskloos ter en er nog een groot aantal dergelijke zijn, vreest spreker, dat men voor ernstige gevolgen kan komen te staan. Als die menschen, die niet meer dan 14 it ld stuivers kunnen verwonen, plotseling voor het leit wor den geplaatst, dat zij geen woning meer kunnen krjjgen, zullen zij bij de gemeente om onderdak aankloppen. Om zoomogelijk daar tegen zekerheid te verkrijgen, stelde spre ker zijn vraag of wellicht de Baad zich ook nog eens van uit dit oogpunt kou laten voorlichten, wat tegenover niemand gebrek aan vertrouwen beteekcnt. De hoer Wolff is zich niet bewust, eenigcrmate scherp te zijn geweest en doet tot staving een beroep op den Baad, maar zoo de heer Peddema dien indruk verkreeg, vraagt spreker excuus. Bn wat nu de vrees betruit, dat de Gezondheidscom missie geen maat zou houden met haar adviezen, ver dient het de aandacht, dat juist in dit geval de Woning- inspecteur nog veel verder wilde gaan en de Gezond heidscommissie na nadere overweging niet wilde meegaan. Mijnheer de Woning-inspecteur heeft verzocht om veel meer woningen onbewoonbaar te verklaren en de commissie, daarover gehoord, heeft geantwoord dat zij na ernstige overweging toch tot de conclusie kwam, het bij deze woningen te moeten laten. Inderdaad komt het spreker daarom voor, dat de commissie alleen op zeer ernstige gronden tot haar advies overgaat. Veertien woningen zoo in eens onbewoonbaar te ver klaren, gelijkt veel, zegt de heer Duparc. Maar tochisde Gezondheidscommissie nog al matig in haar voordracht geweest, want de inspecteur wilde verder gaan. Laatst heett de Baad ook al eenige woningen onbewoonbaar verklaard, en de heer Peddema mag zich verzekerd houden, dat binnen een niet zeer lang tijdsverloop nog veel meer voorstellen van gelijke strekking van de Gezondheids commissie zullen inkomen. Under de heden aangebrachte stukken bevindt zich reeds weer een zoodanig voorstel. Bij een vurige gelegenheid heelt spreker er reeds op gewezen, dat destijds, toen een commissie uit du vereeniging „Armenzorg" een rapport over het onderwerp uitbracht, hierin—spreker meent— ruim 1ÏU woningen onbewoon baar werden genoemd. Bn uit het voor korten tijd ontvangen rapport van den Gemeentelijken W oning- iuspecteur heeft men kunnen zien, dat de toestand hier in Leeuwarden zeer slecht is. Spreker gelooft inderdaad, dat de Baad voorstellen als deze met beide handen moet aannemen; alleen door flink de zaak aan te pakken, kan worden verbeterd, wat al jaren lang verbetering noodig had. Bn nu nog een punt, dat ter sprake is gebracht en Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 December 1904. 211 ten deele door den heer Wolff beantwoord. (Spreker wil niet beweren, dat liet hooren eener Baadscommissie, zooals vroeger was voorgeschreven, in strijd zou zijn met de Woningwet. Maar toch zou men daarmede misschien wel gaan buiten de wet. Deze heeft eenmaal de Ge- zondheidscommissiën ingesteld voor het geven van eind advies of het doen van eigen voordracht. Waar dus de Wet heeft gesproken, moet men ook vertrouwen, dat met nauwgezetheid de taak wordt vervuld, aan de (Vimmissie aangewezen. Bn daarom is het, volgens spreker, niet noodig de van die zijde verkregen adviezen nog in handen eener Baadscommissie te stellen. Spreker is van oordeel, dat waar de Gezondheidscommissie door de Wet zelve is aangewezen, om in dezen voordrachten te doen of advie zen te geven, ook aan haar tot zekere hoogte het eindoordeel dient te bijven. Van dit standpunt uitgaande, had spreker reeds met eenige medeleden der gezondheidscommissie het feit besproken, dat in dit geval na de commissie nog de ge meentelijke Woninginspecteur is gehoord. Nu zijn ten slotte Burgemeester en Wethouders het eens met de commissie, doch het had ook anders kunnen zjn, en het dunkt spreker, dat de zaak iu het vervolg moet worden omgekeerd, eerst de inspecteur en daarna de commissie gehoord moet worden, 0111 eind-advies te geven. De Voorzitter had niet voorzien, dat de discussie iu deze richting zou worden gestuurd. Spreker meent goed begrepen te hebben, dat de heer Peddema geen voorstel doet om een Baadscommissie aan te wijzen, niet waar? Beslist verklaart spreker zich tegen zulk een wijze van advisceren. Burgemeester en Wethouders willen de eersten zjn, om het bj de wet in het leven geroepen col lege te erkennen en de Gezondheidscommissie van alle smetten vrij te achten. Opgemerkt mag worden dat ook de heer Peddema geen enkelen smet werpt op die com missie. Hij is alleen bevreesd, dat zj wat veel wonin gen onbewoonbaar zou hunnen verklaren, maar in dit geval ligt nu minder aanleiding tot die vrees, liet vroe ger bestaan eener Baadscommissie bracht den heer Ped dema tot zijn vraag, anders niet. Spreker zal zich daar dus verder niet in verdiepen. De geheele Baad zal het, wel er over eens zjn, dat het geven van advies ligt op don weg der Gezondheidscom missie. liet antwoord aan den lieer Duparc moet echter luiden, dat liet niet mogelijk is, te doen wat hij vraagt. Als Burgemeester en Wethouders den Woninginspecteur niet hoorden, zouden zj geheel zelfstandig op de advie zen der Gezondheidscommissie hun voorstel aan den Baad moeten doen. Vóór het brengen in den Baad stellen zij echter de zaak iu handen van den Inspecteur, die met den wil van den Baad aan Burgemeester en Wethouders is ter zijde gesteld om in woningquaesties onderzoek voor hen te verrichten. Voor alle Baadsleden, die niet gelijk de heer Duparc lid zjn der Gezondheidscommissie, is dat goed en er ligt voor die commissie niets kwetsends in. Up die manier, meent de heer Duparc, wordt de Woninginspecteur toch cenigszius een dwarskijker van de Gezondheidscommissie, als hij het zoo mag noemen. Do Woninginspecteur staat buiten de Woningwet. De Gezondheidscommissie is het lichaam, waarmee men hier rekening moet houden. J lot is geenszins een quaestie van groot belang, en spreker zou haar niet hebben aangeroerd, als niet toch het debat juist over een hiermede verband houdende vormquaestie zich had ontsponnen. Spreker zou er wel eens onderhands met het Dageljksch Bestuur over hebben gesproken. Maar met andere leden der Gezondheidscommissie had hj er straks reeds over van gedachten gewisselddat deze behandeling van haar voorstel wat eenigszins eigenaardig was, en spreker zelf had het een minder aangenaam gevoel gegeven. De mogelijkheid bestaat toch hier heeft zich nu de Inspecteur met den aandrang der commissie vereenigd dat lij omgekeerd had geadviseerd. Zou men dan de commissie nogmaals om advies gevraagd en zich aan dat advies gehouden hebben? Spreker twijfelt. Daarom kwam het hem beter voor, als Burgemeester en Wet houders den Inspecteur willen hooren, dat z j hem voortaan niet noemden in de voordracht aan den Baad, evenals bjv. de Directeur van Gemeentewerken ter voorlichting wordt geroepen, zonder dat dit een officieel advies wordt. Nu staat men voor een fout in den vorm, daar niet gel jk ile wet w il de Gezondheidscommissie eind-advies geeft, doch een ambtenaar, die buiten de wet staat, wel een officieel persoon voor den II waf maar niet voor de ie el. De Voorzitter wil hier den indruk wegnemen, diende heer Duparc poogt te vestigen, n.l. dat de Gezondheids commissie ook slechts eenigcrmate gegriefd zou mogen zjn, nu Burgemeester en Wethouders, na ontvangst van haar advies, nog den Inspecteur van het Woningtoezicht hoorden. Zulks zou liet geval kannen zjn, als Burgemeester en Wethouders verplicht waren haar gevoelen over onbe- woynbaarverklaring onverbiddelijk te doelen. Artikel 13 sub 2 der Woningwet eischt echter in casu nadrukkelijk dat Burgemeester en Wethouders „eene beslissing van den gemeenteraad omtrent het al of niet onbewoonbaar verklaren" zullen hebben uit te lokken. Eu zulks dwingt reeds, het schijnt haast overbodig hierop te wijzen, om een zelfstandig onderzoek van ge meentewege te doen instellen, nadat het advies der Ge zondheidscommissie inkwam. Voor zulk een nader onderzoek heeft de Baad aan Burgemeester en Wethouders den Woninginspecteur ter zijde gesteld en waar van diens diensten is gebruik gemaakt is dus volkomen correct en naar den wil van den Baad gehandeld. (Spreker wil absoluut niet do meeiiing gevestigd zien dat, door dezen weg te volgen, aan de Gezondheidscom missie minder vertrouwen zou zjn geschonken, dan waarop zij aanspraak heeft. De heer Hijlkema begrijpt de grief van den heer Duparc ook niet recht. De Woning-Inspecteur treedt op voor Burgemeester en Wethouders, liet ligt toch iu denaard der zaak, dat iu zulke gevallen vooraf overleg wordt gepleegd. Nu zjn daarbij twee wegen mogelijk. Komt de commissie met een voorstel, dan stellen Burgemeester en Wethouders dat in handen van hun deskundige. Gaat het initiatief tot een onbewoonbaar-verklaring van Bur gemeester en Wethouders zelf uit, dan wordt de zaak gesteld in handen der commissie. Maar spreker ziet niet in, dat wanneer het initiatief uitgaat van de com missie, een andere weg gevolgd kan worden, dan de voorlichting van den inspecteur te vragen. De heer van Ketwich Verschuur verklaart, dat in de woorden van den heer lljlkema reeds ligt, wat ook spreker wilde doen opmerken. Als de Gezondheidscom missie adviseert, dan is dit een B jksadvics. Daarna komt de zaak ter beoordoeling aan het Gemeentebestuur eu bj die beoordeeling behoort de daartoe aangewezen gemeentel jke ambtenaar te worden gehoord. De heer Duparc houdt ten onrecht alleen het oog gericht op het Bjksadvics. liet inwinnen van een nader advies van een ander ambtenaar is toch niet verboden. Spreker meent, dat Burgemeester eu Wethouders in deze zeer juist handelden. Besloten wordt, met algenieene stemmen overeenkom stig de gew jzigde conclusie van het voorstel Uver te gaan tot de onbewoonbaarverklaring van de woningen Piotcrseliewaltje nos. 2854, met last om bin nen vijf maanden, to rekenen van den in art. 18 lid 3 der Woningwet bedoelden dag, de woningen te doen ont ruimen en daartoe vast te stellen het besluit, in ontwerp door Burgemeester en Wethouders aangeboden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 3