6
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1905.
heeft het laatste verkozen en er een Zondag voor ge
nomen om den gulden te behouden. Doch dat staat er
hier buiten. liet geval van Bommerson moet men toe
schrijven aan nalatigheid, aan eigen schuld.
De heer Beerends onderschrijft het denkbeeld van den
heer Lautenbach. De toelichting tot het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zegt weinig. Is het werke
lijk waar, dat de man zijn kar onbeheerd liet, omdat hij
niet anders kon? Hij kon toch niet én schaften én zijn
kar beheeren. De vraag heeft dus recht van bestaan, of
het mogelijk ook zoo gebeurd kan zijn, dat het onbeheerd
laten van de kar niet de schuld was van Boinmorson zelf.
Spreker ondersteunt daarom de vraag van den heer Lauten
bach om nadere inlichtingen, die ook door den heer
Hijlkema niet gegeven zijn.
Volgens den heer Hijlkema blijkt uit het adres van
den Directeur der Stadsreiniging duidelijk, dat de ge-
heele zaak aan Bommerson zelf te wijten is. De meeste
aschkarlieden komen met hun kar vóór den schafttijd
terug. Door eigen schuld zal Bommerson niet op tijd
klaar geweest zijn. Maar dan kon hij zijn kar zóó plaat
sen, terwijl hij haar verliet, dat hij niet in aanraking
kwam met de politie. Misschien liet hij zijn kar wel
midden op den weg staan, zooals spreker zoo even reeds
veronderstelde. Spreker herhaalt, dat volgens den Di
recteur de bestaande langjarige regeling nooit aanleiding
heeft gegeven tot klachten. Nooit eerder heeft men hier
zoo iets gehad. De regeling blijkt dus wel goed te zijn
en men moet geen andere regeling gaan treffen voor één
zoo'n geval.
De heer Tromp zou niets gezegd hebben, als de toe
lichting van den Wethouder hom bevredigd had, doch
dat is niet het geval geweest, evenmin als met de ge
schreven toelichting bij het voorstel, liet bestuur der
vereeniging „Ons Belang" zegt, dat de aschkarlieden geen
gelegenheid hebben om hun kar naar het land terug te
brengen. De tijd is daartoe te kort. En het bestuur
laat daarop volgen, dat het dan ook algemeen gebruik is,
de aschkarren tijdens het middagschaftuur onbeheerd op
straat te laten staan.
Nu is nog geen antwoord verkregen en de vraag is
ook zóó nog niet gedaan of deze voorstelling der zaken
waarheid bevat? is dat niet bet geval, dan is dit gezegde
van „Ons Belang" een insinuatie; is dit wel het geval
dan zou in onze gemeente de enormiteit bestaan dat een
corps van ambtenaren der gemeente (de politie) voortdu
rend plichtverzaking pleegt, als het niet aldoor een ander
corps van ambtenaren der gemeente verbaliseerde.
„Er is een regeling", hebben we gehoord, maar niet
„wat die bevat" en „hoe die is"! Het is hier niet genoeg,
te zeggen, dat er nooit klachten zijn geweest, want als
het waar is, wat „Ons Belang" beweert, bestaat hier een
zeer ongezonde toestand.
De heer Lautenbach is van oordeel, dat de werklieden
der gemeente volkomen zekerheid moeten hebben. Als
iemand ver af zijn werk heeft, moet hij niet bij het vol
brengen van zijn plicht aan bekeuring blootstaan. En is
zulk een bekeuring het gevolg van het volbrengen van
zijn plicht onvermijdelijk dan moet de gemeente
de schade betalen.
De algemeene regel, meent de lieer Hijlkema, is, dat
de menschen op het aschland terug komen. Het kan
wel eens voorkomen, dat als iemand ver af is, hij een
deel van zijn schafttijd zou missen, als hij terug moest
naar het aschland. Dan kan hij de kar wel ergens
plaatsen, waar zij geen hinder veroorzaakt. Bommerson
schijnt dat niet gedaan te hebben en daardoor is hij be
keurd. Als Bommerson geen schuld had, zou hij zich
zelf dadelijk wel beklaagd hebben bij den Directeur of
bij Burgemeester en Wethouders. Maar dat heeft hij
niet gedaan. Deze vereeniging heeft het zaakje opgevat
en is er mee bij den -raad gekomen.
Den Voorzitter komt het niet ondienstig voor, dat de
opmerkingen in den raad over de betreffende regeling ter
kennis werden gebracht van den Directeur der Stadsrei
niging. Burgemeester en Wethouders zouden hem dan
kunnen vragen in hoeverre het bij Bommerson eigen
schuld was en maatregelen mogelijk zouden zijn om zulke
bekeuringen te voorkomen.
De heer Lautenbach moet de opmerking maken, dat
mijnheer de Directeur zich in zjjn rapport op heel lichte
manier van de zaak afmaakt. Zijn antwoord aan Burge
meester en Wethouders schijnt niet ernstig gemeend.
Deze ambtenaar heeft er zich niet zoo luchtig van af te
maken. Spreker zou dus het adres willen aanhouden.
De Voorzitter dat weet spreker zal het met hein
eens zijn, dat het belang van den geringsten en den hoog-
sten ambtenaar geheel gelijk moet zijn. Dan moet de
Directeur hier ook licht verspreiden en niet er zich met
phrasen afmaken, zooals hij nu gedaan heeft.
Spreker stelt vóór, het tweede punt van het adres aan
te houden.
De heer Hijlkema ziet het nut van aanhouding niet in.
De Voorzitter heeft reeds verklaard, dat Burgemeester
en Wethouders gaarne het hier gesprokene aan den Di
recteur willen overbrengen. Mocht zoo iets voorkomen,
dat iemand zonder schuld geverbaliseerd werd als hij
geen tijd had, zjjn kar terug te brengen, dan kon een
andere regeging vastgesteld worden. Maar spreker ziet
niet in, dat hier aanleiding is, de zaak aan te houden.
liet komt don heer Wolff toch inderdaad voor, dat als
Bommerson door schuld der gemeente straf gekregen zou
hebben, het niet aangaat, om op het adres van „Ons
Belang" afwijzend te beschikken en ook dat gedeelte er
van af-te-doen, alleen op het zeggen van den Voorzitter,
dat de Directeur met de bedenkingen van den Raad in
kennis zal worden gesteld. Als hier eenmaal afwijzend
is beschikt op het adres is de man daarmee niet gehol
pen, zoo, dat spreker zich dan ook wel kan vereenigen
met het voorstel om in dit stadium der zaak dit punt
aan te houden. Eerst wanneer nadere inlichtingen ver
kregen zijn en wanneer daaruit blijken zal of „Ons Be
lang" zich al dan niet ten onrechte beklaagt, kan de
raad met kennis van zaken over het verzoek voor Bom
merson oordeolen.
De Voorzitter verklaart, dat Burgemeester en Wet
houders tegen aanhouding van het tweede gedeelte van
het verzoek geen bezwaar hebben. Dan zal dus alleen
een beslissing genomen worden op het eerste punt en
zal het tweede punt later aan de orde worden gesteld.
De heer Koopmans heeft met genoegen de discussion
over het tweede punt gehoord en zal daar niet nader op
ingaan, omdat er nu wel verdere toelichting zal komen.
Maar punt 1 van het verzoek. Na al het voorgevallene,
vooral wat betreft het uitkleeden der vereeniging „Uns
Belang" in de raadsvergadering van 23 Augustus j.l.
verwondert het sjireker wel, dat die vereeniging nog
eens bij den raad durft aankomen met een nieuw adres.
Maar sjireker krijgt respect voor die vereeniging, die
schijnt te denken: de aanhouder wint en daarom terug
komt op de toen gedane mededeelingen over de tracte-
menten der werklieden bij de stadsreiniging.
Toen is door den heer Hijlkema gezegd dat de ver
diensten hier ter stede een goed figuur maakten, verge
leken bij de tractementen elders. Spreker neemt aan,
dat onder de opgaven der tractementen in andere ge
meenten ook begrepen waren de meerdere verdiensten
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Januari 1905. 7
uit bijverdiensten, zooals gebleken is, dat die ook bij de
opgaaf der tractementen bier ter stede gerekend waren.
Die bijverdiensten intusscheu, bestaan hoofdzakelijk
uit fooien en uit de opbrengst van den verkoop van aan
de huizen afgehaalde, afgedankte goederen. Spreker wil
nu wel gaarne aan den raad mededeelen, dat het bij hem
vaststaat, dat in elk geval op dit oogenblik de gemeente
zich op een glad verkeerd standpunt stelt, wanneer ze
goedkeurt, dat de werklieden van de reiniging door
fooien en goederen ophalen moeten zien te komen op
een billijk tractement. Spreker kan de| bezoldiging' dan
nog niet eens billijk noemen, maar neemt aan, dat zij
dit in de oogen der meerderheid in den raad dan wèl is.
Neem eens aan, dat voor deze menschen in de "plaats
één der hoogere ambtenaren van de gemeente werd ge
steld, de Directeur yan gemeentewerken bijv. en dat men
tegen hem zeide zóo veel tractement, zie nu maar door
fooien en particuliere voordeeltjes te geraken tot het
tractement dat ge hebben moet.
Het fooienstelsel is ellendig en treurig. Het is helaas
inhecmsch. liet gebeurt, dat betrekkingen aangenomen
worden voor niets, spreker heeft zelfs wel eens gehoord,
dat er door de gegadigden nog geld toegegeven wordt in
sommige betrekkingen om uit de fooien in hun onder
houd te voorzien.
Maar dan doet spreker de vraag of de gemeente zoo
iets mag toelaten in haar dienstmag zij aan haar werk
lieden een voetstuk geven, waarop zij footen mogen vra
gen, een ree-ht hebben om fooien te vragen Mag men
een gemeenteambtenaar het recht geven, de klomp tus
schen de deur te zetten, om het zoo eens uit te drukken?
Is het menschwaardig als zij zoo te werk moeten gaan?
Men stelle zich eens voor, hoe men er zelf onder zou
staan.
llit de toelichting van Burgemeester en Wethouders
blijkt, dat het eigenlijk een geheim is, wat het bedrag
der bijverdienste betreft. Het is een raming van Direc
teur en opzichters. Misschien door de werklieden ook
zoo, en dan taxeeren zij: van dien zóó veel, van dien niet
zoo veel. Maar mag er zoo gewerkt worden van wege
de gemeente? Men stelle zich voor, de Burgemeester
b.v. getaxeerd, èn door den Directeur met de opzichters
èn door de werklieden omtrent zijne goedgeefschheid in
het fooien uitdeden. Wat een toestand
Spreker zou die menschen flinkweg willen belooncn,
overeenkomstig de tijdsomstandigheden en dan het vragen
van fooien verbieden. Misschien zou het voorbeeld der
gemeente particulieren tot navolging nopen.
De heer Hijlkema constateert, dat waar de heer Koop
mans het vragen van fooien wil verbieden, dit verboden
is. De fooien worden echter gegeven, dat weet men wol.
Het fooienstelsel uit te roeien, is niet mogelijk, het is
ingekankerd. Als men het aannemen van fooien verbood
zouden de betrokkenen er niet mee ingenomen zijn. Hem,
die het voorstelde en het er door kreeg in den raad,
zouden de werklieden niet dankbaar zjjn.
De Voorziiter sluit de beraadslaging en constateert,
dat dus alleen het voorstel tot afwijzende beschikking
oj) het eerste punt van het adres in stemming komt
het tweede punt wordt aangehouden om later ter tafel
gebracht te worden met nader advies van den Directeur.
Bij hoofdelijke stemming verklaren alle leden zich vóór.
Als tot de volgende zaak overgegaan zal worden, meent
de heer Koopmans, dat de Voorzitter over het eerste deel
van het adres van „Ons Belang" nog een beslissing moet
uitlokken. De juist gehouden stemming betrof toch im
mers de aanhouding van het tweede deel
De Voorzitter constateert, dat gestemd is over het
voorstel tot afwijzing van het eerste deel van het ver
zoekschrift. Hij meent dit duidelijk aangekondigd te
hebben, liet eerste deel is dus met algemeene stemmen
afgewezen het tweede deel zal door Burgemeester en
Wethouders, die aan den aandrang daartoe gehoor gaven,
nader aan de orde gesteld worden.
7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders in
zake het adres van J. G. van der Meij e. a. om verbete
ring der verbinding van het Noordoliet niet de Emmakade
en den Groninger straatweg en vervanging van de Poppe-
brug door een bruggeschikt voor alle verkeer (Bijlage
no. 36).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Komter wil een kleine opmerking laten voor
afgaan. In de stukken wordt genoemd het Keet-
waltje. Zoowel door de commissie als door Burgemeester
en Wethouders wordt gesproken over de demping daar
van. Nu wordt hier de sloot bedoeld tusschen Pieters-
buren en de Cichoreibuurt, men moet hier dus lezende
Zoutsloot.
Behalve dit hebben Burgemeester en Wethouders in
hun prae-advies het rapport der commissie citeerende, de
commissie iets anders laten zeggen, dan zij gezegd, althans
bedoeld heeft. In het rapport is gezegd, dat ofschoon
de commissie met den Directeur van Gemeentewerken in
het algemeen een verbinding van de bouwterreinen aan
het Nieuwe Kanaal met den Groninger straatweg wensche-
1 ijk acht, zij de voorgestelde verbinding niet doelmatig
vindt. Bij Burgemeester en Wethouders heet het nu, dat
de commissie in het algemeen de voorgestelde verbinding
wel goed vindt.
Neen, dat vindt ze niet. Ze wijst er dan ook verder
op, dat de door den Directeur ontworpen weg en brug
om de kosten minder geschikt geoordeeld moet worden.
Zij is zoo vrij, te wijzen op een andere verbinding, die
haar wel om verschillende redenen meer gewenscht voor
komt.
De overwegingen der commissie op dat stuk zijn door
Burgemeester en Wethouders over het algemeen niet
weerlegd. Wat als weerlegging moet fungeeren, is een
opmerking over het feit, dat betreffende den weg naar
Cambuur door den gemeenteraad is besloten, er maar
5,0(10 voor uit te geven, in plaats van het grootere
plan van den Directeur aan te nemen, dat 10,000
moest kosten. En door dat in herinnering te brengen
komt men midden in het hart der quaestie, waarover het
volgens spreker nu loopt. Als we iemand hadden, die
den weg wilde aanleggen, zouden we dat zeer mooi vinden.
De commissie wil wel den aanleg van een weg, maar
vraagt hoe dat op de beste en goedkoopste wijze kan
geschieden. De weg naar Cambuur is nu eenmaal ge
meente-eigendom en moet dan ook goed in onderhoud
genomen worden. Ook al zou de nieuwe weg er komen
dan nog zou men op den duur voor een belangrijken
post komen te staan van kosten voor den weg naar Cam
buur. De commissie meent, dat het niet opgaat, feitelijk
twee verbindingen te scheppen en als zij zich afvraagt,
welke van de twee de beste is, dan komt het haar voor
dat de nieuwe weg de best misbare is. Die is ook veel
duurder dan de Cambuurster weg zou worden zelfs al
werd daar ƒ10,000 aan besteed. Wanneer men
ƒ6,000 rekent voor de brug, dan blijft er 15 k
ƒ16,000 over, die noodig zullen zijn voor den weg,
zooals die door den Directeur geprojecteerd is. De weg
langs Cambuur zal hoogstens 10,000 kosten. Dan
krijgt men ook een straatweg, wat altijd beter is, terwijl
de voorgestelde nieuwe weg slechts een grintweg wordt,
die veel zal kosten aan onderhoud. Want al wordt er
ook verwezen naar het provinciaal reglement tot bescher
ming van wegen, daarmee is de zware onderhoudslast niet
weggenomen, het helpt wel een beetje, maar niet veel.
Uver het geheel is alles wat de commissie aan bezwaren