42 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1905. woning kunnen krijgen, zou voor die menschen slechts overblijven, in een woonscheepje te gaan. Met een ambteuaar der gemeente beeft spreker zich over de zaak onderhouden. Een der menschen uit die buurten had tegen hem gezegd: „als we op straat ko men, gaan we op de stoep zitten bij den Commissaris der Koningin, den Burgemeester of bij IJ". Aan die menschen, die paria's, moet men toch een gelegenheid geven om goedkoop te wonen. En aan de hand van het rapport der Gezondheidscommissie is er wel degelijk aanleiding om de mogelijkheid aan te nemen van het in beteren toestand brengen dezer woningen. Vochtigheid kan weggenomen worden, wandgedierte, lekkages, het ontbreken van glasruiten, slechte ramen en deuren, zijn allemaal omstandigheden, die te verbeteren zijn. Niets daarvan weegt zóó zwaar of er is aan tegemoet te komen. Zooeven heeft spreker gezegd, geen tegenvoorstel te willen doen. llij komt daarop terug en weuseht nuliet volgende voor te stellen „De Raad, van oordeel, dat de woningen, bedoeld in het voorstel van Burgemeester en Wethouders voor be woning tijdelijk ongeschikt zijn, zoo lang de toestand niet is verbeterd, met name de door de Gezondheids commissie in haar rapport genoemde gebreken niet zijn verholpen, noodigt Burgemeester en Wethouders uit, een besluit te nemen in dien geest. De laatste woorden van dit voorstel staan in verband met art. 13 der Woningwet, dat aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid verleent om een besluit te nemen ter bevordering van de verbetering van woningen. liet voorstel wordt ondersteund en komt dus in be handeling. De Voorzitter wil er op wijzen, dat de zaak, die de heer Eeddema bespreekt, ongetwijfeld een zaak is, die de Raad met ernst onder de oogen zal moeten zien. De appreciatie van de vraag of verbetering al dan niet mogelijk is, is een zuiver individueele, maar als het college van Burgemeester en Wethouders eenmaal heelt uitgemaakt, dat hier niet te verbeteren is, blijft er, om aan de bezwaren tegemoet te komen, een middel over den termijn voor de ontruiming zoo ruim mogelijk te stellen. De wet gedoogt niet meer dan (i maanden men zal echter zien, dat Burgemeester en Wethouders dan ook het maximum genomen hebben. Verder heeft de Raad dan nog de bevoegdheid, den termijn telkens weer te verlengen. Wanneer blijkt, dat de aangeroerde quaestie waarvoor spreker geenszins onverschillig is, een te streng ingrijpen onwenschelijk maakt en de be trokkenen niet onder dak kunnen worden gebracht, zou, naar sprekers 's opinie, een voorstel om den termijn te verlengen krachtens art. 18, op zijn plaats zijn. De heer Baart de la Faille vraagt het woord om in stemming te betuigen met het door de heeren Duparc en Wolff gesprokene en met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker kan zijn verwondering niet verbergen over het feit, dat nu eindelijk de W oningwet de gelegenheid opent om met eenigszins krassere hand de middelen aan te grijpen om verbetering te brengen in de woningtoestanden en ieder, die belang stelt in een goede of althans dragelijke woning voor iedereen, en het belang daarvan inziet, zich daarin zal verheugen, dat nu uit den Raad één of meer stemmen opgaan, dienaar spreker's inzien een reactionair standpunt verdedigen. De heeren Duparc en Wolft' zeiden het beiden met welspre kende woorden, dat de Woningwet het als een roeping van den Raad beschouwt, waaraan deze zich niet mag onttrekken, om verbetering te brengen in de woningtoe standen. Wanneer men nu huiverig is en blijft om de hand aan het werk te slaan, zal er nooit wat van komen en zal uitstel afstel worden. Wanneer men een bezoek brengt aan de localiteiteu, waarop het aanhangig voorstel het oog heeft: Brandjesklooster en Korstbjjterssteeg, kan men zich slechts verbazen hoe iemand den moed heeft om niet mee te gaan met het voorstel tot opruiming in dien hoek van de stad. Spreker komt thans tot den heer van Messel, die eenigen twijfel opperde ten aanzien van de bevoegdheid, de weten schap, der Gezondheidscommissie en dus haar bevoegdheid om te oordeelen over dien toestand. Waarschijnlijk is de heer van Messel te veel blijven stilstaan bij den naam lezond heidx-commissie en heeft vergeten, dat de wetgever, die dit lichaam heeft ingesteld, het goede inzicht heeft gehad, er niet alleen hygiënisten, maar ook bouwkundigen een plaats aan te wijzen. De commissie is bevoegd om ook de bouwkundige zijde der quaestie te beoordeelen. Inde derde sub-commissie aan welke het woniugonderzoek is opgedragen, hebben hygiënisten en bouwkundigen beiden zitting. Hier kan dus geen sprake zijn van incompetentie. Spreker zal iiu geen oratio pro domo houden, maar meent er nadruk op te mogen leggen, dat men de Com missie niet incompetent kan verklaren, zoomin op bouw kundig als hygiënisch terrein. Bovendien is de zaak nagegaan en de Raad voorgelicht door den gemeentelijken Woninginspecteur, die hier al weer verder ging dan de Commissie. Hij droeg nog eeuige woningen meer voor afkeuring voor. De Gezond heidscommissie heeft na nauwkeurige overweging wel degelijk eenigc woningen uitgezonderd, die zij meende, dat voor verbetering vatbaar waren. Zjj heeft dus ook wel gebruik gemaakt van die bepalingen der Woningwet, die gelegenheid openen om met woningen, die verbeterd kunnen worden, een anderen weg in te slaan. De Com missie meent zich te mogen bepalen tot de zaken, die de eerste zorg voor verbetering eischen, maar ook wel degelijk met de bedoeling om den woningtoestand te verbeteren. Waar de Voorzitter reeds wees op den ruimen ter mijn van zes maanden, die aan de menschen gelaten wordt om een andere woning te zoeken of wel om de stad te verlaten, meent spreker ook nog de aandacht te mogen vestigen op het gunstige seizoen, dat men tege moet gaat, zoodat de moeilijkheid om een nieuwe wo ning te zoeken, niet zoo groot is als tegen den winter. Spreker meent het voorstel warm te moeten onder steunen en te moeten zeggen, dat wanneer de Woningwet, welker komst en werking met vreugde is begroet, nut zal doen, de Raad inderdaad niet huiverig moet zijn om na goed onderzoek de slechtste woningen op te ruimen. De lieer Jansen komt nog even terug op het reeds door hem gesprokene. Spreker hoorde, dat toen het onderzoek naar deze woningen plaats had, het door hem bedoelde pakhuis in no. 39 nog woning was. Maar spre- j ker weet zeker, dat het nu werkplaats of pakhuis is. De woningen nu, die onbewoonbaar verklaard worden, i krijgen het merkteekeu der onbewoonbaarverklaring. Uok dit pakhuis zal dus het merkteeken moeten hebben. Misschien is het doel daarvan wel, te beletten, dat het in 't vervolg nog weer bewoond zou worden, maar dit kan men toch niet weten. En spreker vraagt zich af of de Commissie nu ook andere pakhuisjes zou bezoeken, denkende het kon wel eens een woning worden. Zoo als toch de heer Eeddema reeds heeft gezegd, komt men hier voor woningnood te staan. De Commissie zou dus ook al vooruit de onbewoonbaarverklaring ter hand kun nen gaan nemen van localiteiteu, die dan misschien als woning ingericht zullen worden. In de wet staat daar echter niets van. in deze vergadering zitten zeker een aantal leden, die beter dan spreker de wet kennen en begrijpen, maar is het toch niet wat bespottelijk, een onbewoonbaarverklarings- merk aan een pakhuis te hechten 't Spreker maakt een voorstel van zijn denkbeeld om no. 39 uit het te nemen besluit te lichten. Het is naar spreker's meening anders niet overeenkomstig de wet. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1905. 43 Het amendement, strekkende om no. 39 te schrappen, wordt ondersteund en komt dus in behandelimr. o De heer van Ketwich Verschuur wil zijn volkomen instemming betuigen met het laatste door den heer Jan sen gesprokene. In het algemeen gevoelt spreker alles voor het door den heer Baart de la Eaille in het midden gebrachte, maar omtrent perceel no 39 is spreker het met den heer Jansen eens. Het uitgangspunt dezer ge- heele campagne is geweest het proces-verbaal van den Woninginspecteur en waar dit perceel nu blijkens dat proces-verbaal niet tot woning dient, doch bergplaats is, en blijkens liet door den heer Jansen medegedeelde, dit ook thans nog is, meent spreker, dat het niet moge lijk is, liet onbewoonbaar te verklaren, als zijnde geen woning en vallende buiten artikel 18 der Woningwet. De eigenaar kan toch zelf hebben ingezien, dat dit pand als woning niet meer bruikbaar was, en het dus voortaan als pakhuis blijven verhuren, liet, gaat niet aan, een pak huis, ook al is het uit een woning ontstaan, onbewoon baar te verklarenwordt bewoning geconstateerd dan verandert de zaak. Spreker zal dus meegaan met het amendement-Jansen. Wat de quaestie van pand no. 39 betreft, kan de Voor zitter er op wijzen, dat de Inspecteur het in zijn rapport in 1903 een bergplaats noemde. Toen was het een berg plaats. Die qualifies tie is nu in de stukken uit dat rap port aangehaald. De heer Jansen constateert, dat het nog een bergplaats is. De eigenaar verzekert, dat het slechts als pakhuis wordt gebruikt. Uit het medegedeelde blijkt dan, dat het dat reeds is sedert 1903. De heer Wolff verklaart, dat de omstandigheid, dat perceel no. 39 reeds sedert 1903 als pakhuis wordt ge bruikt, hem wel kan doen komen in de richting van den heer Jansen. Spreker wil echter toch nog iets doen op merken, n.l. dat oorspronkelijk, toen de Gezondheids commissie haar onderzoek instelde, dit perceel nog een woning was, in elk geval nog als zoodanig gebruikt kon worden. Alleen was het onbewoond en verkeerde het in zoo deplorabelen toestand, dat de eigenaar misschien daarom er een bergplaats van heeft gemaakt. Het komt spreker voor, dat het nummer dat het huis droeg, het als woning aanwees. Spreker meent toch, dat pakhuizen in deze gemeente ongenummerd zijn. (Dit wordt door andere leden tegengesproken). Spreker verneemt, dat die meening onjuist is. Ja, het was op grond van die meeniug, dat spreker straks zeide, dat perceel 39 morgen of overmorgen elk oogenblik weer tot woning kon worden ingericht, meenende, dat alleen woonhuizen een nummer droegen, waardoor het bezwaar, dat men dan alle pak huizen onbewoonbaar zou kunnen verklaren, niet o; ging, omdat die naar sprekers meening geen nummer droegen. Maar als dat onjuist is, vervalt dit alles. De heer Troelstra gaat in liet algemeen mede met de beschouwingen van den heer Wolft'. Waar een pand is, dat elk oogenblik als woning kan worden betrokken, waar eeii stookplaats eii bedsteden aanwezig zijn, daar moet men dit beschouwen als een woning, en al is die voor het oogenblik als pakhuis in gebruik, dan kan men het pand toch niet als pakhuis beschouwen. Een pakhuis is als zoodanig ingericht en kan dus niet door onbewoonbaai verklaring getroffen worden, zooals de heer Jansen zegt, dat uit het uitspreken dier verklaring in dit geval zou volgen. Spreker kan dus wel met de Gezondheids-Commissie meegaan om ook dit pand onbe woonbaar te verklaren, daar het toch ten allen tijde weer kan worden bewoond. Maar als anderen hun bezwaren blijven handhaven, kau men altijd later nog, als inderdaad blijkt, dat het weer als woning wordt gebruikt, een voorstel tot onbe woonbaarverklaring in behandeling brengen. Er is dus geen practisch bezwaar om bedoeld pand voorloopig niet als onbewoonbaar te verklaren. Het voorstel van den heer Jansen wordt door den heer Koopmand als uitstel van executie beschouwd. Zeer waarschijnlijk zal, zooals de heer Wolft' zich voorstelde, de woning wegens haar slechten staat tot pakhuis zijn ingericht. Als het pand dan echter later weer als woning mocht worden in gebruik genomen, staat, zooals de heer Troelstra zeide, altijd de weg open om er op terug te komen. Spreker kan dus met den lieer Jansen wel meegaan. at de heer Keddoma heeft aangeroerd, raakt iutus- schen de groote sociale quaestie. De Woningwet is ont staan uit de erkenning van de Regeering van ziekelijke sociale toestanden; de erkenning van den slechten toestand waarin vele- voor menscheljjke huisvesting bestemde woningen verkecren. Spreker is een groot voorstander van de Woningwet. Nu heeft de heer Eeddema wel degelijk ernstige en onaangename bezwaren aangevoerd, waarop men bij de uitvoering stuit. Een beletsel vormen die bezwaren echter niet. De groote zaak mag men niet laten rusten uit vrees voor intermezzo's, zooals hier genoemd zijn. Als de uit hun woning verwijderde per sonen zich als schildwachten voor de deuren der Raads leden posteeren, dan zijn de autoriteiten er en dan is de Raad er, om die menschen zóó te behandelen en de zaak zóó te regelen, dat het tot aller genoegen is. Er zijn nu eenmaal menschen, die niet meer dan 60 a 65 ets. kunnen verwonen, zoo wordt er gezegd. Spreker meent, dat waar zulke toestanden bestaan, die moeten worden uitgeroeid. Er zijn menschen, die niet thuis belmoren in nettere woningen, zoo is hier ook gezegd. elnu, dit zijn ook toestanden, die noodig veranderd moeten worden. Daarom gaat spreker mot het voorstel der Gezondheids-commissie mee, hij stelde er prijs op, dat nog eens te zeggen en te motiveeren. Hot voorstel van den lieer Jansen gaf den heer Schoon- dermark aanleiding om nog eens de opmerking in het midden te brengen, of liet wel doenlijk is, dat de Raad zou besluiten om hier een niet-woning onbewoonbaar te verklaren. Aan zulk een woning wordt door of van wege Burgemeester en Wethouders een kenteeken beves tigd, waarop met duidelijke letters te lezen staat: „On bewoonbaar verklaarde woning". Het gaat toch niet wel aan, dat te zetten op een gebouw, dat niet als woning wordt gebruikt. Daarmede zouden Burgemeester en Wet houders buiten hun bevoegdheid gaan. De heer van Messel wil met een kort woord den heer Baart de la Eaille repliceeren. Het is niet spreker's bedoeling geweest, de wetenschap in bouwkundige zaken van de Gezondheidscommissie in twijfel te trekken. De heer Baart de la Eaille heelt daar een verdere uitlegging aan gegeven, dan in de bedoeling lag. Spreker twijfelt geenszins, dat er ook wel leden zijn in die commissie, die deze zaken zeer goed kunnen beoordeelen. Maar spreker heeft er op willen wijzen, dat ook de heer Eed dema een bouwkundige is zonder hem te vleien, kan men gerust zeggeneen knap bouwkundige. En deze deskundige heelt gezegd, dat aan de huizen, die men onbewoonbaar wil verklaren, wél nog zoodanige verbe tering valt aan te brengen, dat ze bewoonbaar zijn. Bij het verdere debat is nu al een andere vergissing van de Gezondheidscommissie gebleken, bij de vraag of no. 39 een pakhuis of een woonhuis was. Spreker meent dus, dat de bouwkundigen in de Commissie getoond hebben, zich te kunnen vergissen. Zij kunnen dat dan ook in ander opzicht doen. Mat pand no. 39 betreft, dit blijkt thans een pakhuis te zijn. Wat het vroeger is geweest, doet er niet toe. De heer Troelstra zegt wel, dat men in een pakhuis

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 3