84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdng 9 Mei 1905.
neer men in art. 7 de beteekenis van liet woord, zooals
het amendement die wil omschrijven, voor het woord in
de plaats zet, dan krijgt men volkomen juistde lijn
waarlangs men bouwen moet, maar waarvan men nu
afwijkt, hetgeen is toegestaan voor zoover men er achter
wil bouwen; dat laatste heeft met de definitie niets te
maken. Spreker gelooft, dat de omschrijving der rooi
lijn als „ljju waarlangs men bouwen moet,') zuiver is.
De Voorzitter zou uit den besfaauden tekst alleen de
woorden „zonder vergunning van Burgemeester en Wet
houders" willen schrappen, liet overblijvende luidt dan:
„de lijn, die bjj het bouwen of veranderen naar de zijde
van de straat niet mag worden overschreden." Spreker
meent, dat dit beter is, dan hetgeen bet amendement
zegt. Hier heeft men het begrip rooilijn, zooals dat in
de gehcelo verordening voorkomt. De omschrijving is
overigens mee:1 een taalkundige quaestie. Alleen de
woorden „zonder vergunning van Burgemeester en Wet
houders" belmoren niet in de definitie.
De heer Wolff doet opmerken, dat in art. 7 wel is
geregeld het bouwen achter de rooilijn. Iloe is het
evenwel gesteld met het, overschrijden van die lijn naar
de zijde der straat toeWanneer niet aan Burgemeester
en Wethouders de bevoegdheid wordt verleend, dit toe
te staan, zou imperatief worden vastgesteld, dat het naar
de straat toe nooit mocht.
De Voorzitter wijst er den heer Wolff op, dat men
art. 10 kan beschouwen, als daarin te voorzien. Dat
artikel heeft de overschrijding der rooilijn naar buiten
op het oog. Het spreekt van uitstekende werken, dat
slaat dus ook op balkons, ramen enz. Eu het regelt
hoe dat verbod buiten toepassing kan worden gesteld.
De heer Wolff doet n< )g de vraag of art. 10 niet alles
omvat, niet slaat op gedeelten van den gevel zelf'?
In stemming gebracht, wordt het amendeinent-Troel-
stra-l I ijlkema verworpen met 10 tegen -1 stemmen, die
der lieeren Troelstra, Hijlkeina, Sohoondermark en
Beueker Andreae.
De Voorzitter vraagt den Baad of deze het nu goed
vindt om uit de omschrijving van het begrip rooilijn in
art. I zooals dit in ontwerp luidt, te schrappen de
woorden „zonder vergunning van Burgemeester en
Wethouders."
De heer Fedtlema is van oordeel, dat art. 10 dan toch
geheel in strijd komt met art. 1. Al w il men de rooilijn
opvatten als een door den Baad vastgestelde lijn, dan
kan het toch voorkomen en daar is nooit bezwaar
tegen gemaakt dat aan het huis wordt uitgebouwd
hetg"eu men noemt een avant-corps. Men kan toch niet
beletten, dat dit over de rooilijn wordt heengezet. De
rooilijn van den gevel, dat is de gevel zelf; daaraan wordt j
nu een vooruitsprong gemaakt; dan komt of liet avant-
corps vóór de rooiljjn óf men moet den gehcelen gevel
achter de rooilijn bouwen, als het avant-corps op de
rooilijn moet staan. Of men moet alle avant-corps w illen
verbieden, maar men kan toch niet willen, dat alle huizen
maar recht en slecht worden opgetrokken. Een avant-
corps levert in *t geheel geen bezwaar op als het maar
binnen de grenzen blijft. En Burgemeester en Wethou
ders kunnen immers altijd nog beoordeelen of het in een
bepaald geval niet te groot is. Spreker meent, dat men
met de door den Voorzitter gewensclite wijziging iu de
bepaling liet maken van alle versiering in den gevel zou
eoupcorcn. Spreker acht de in het ontwerp nu gegeven
omschrijving, zooals die er staat, geheel juist, en met
het oog op de praktijk een groot gerief.
De Voorzitter doet toch opmerken, dat de heer Eed-
dema uit een bouwkundig oogpunt geen enkel bezwaar
kan hebben tegen het schrappen dier woorden. Men
gebruikt hier het woord rooilijn als een begrip, dat vast
staat in de geheele verordening. De aanduiding als „lijn,
die niet mag worden overschreden," is volkomen juist.
Wanneer men nu maar in de bepalingen, waar dat w oord
voorkomt, zorgt, dat daar de mogelijkheid wordt open
gelaten om die lijn toch wel te overschrijden, is alles
in orde. Men moet een detinitie hebbenals ergens
staat, dat men niet vóór of achter de rooilijn mag bouwen,
moet men weten, wat de rooilijn is. Waar echter uit
zonderingen kunnen voorkomen, voorziet art. 7 in liet
geval, dat men achter, art. 10 iu het geval dat men
vóór de rooilijn wil bouwen. Iu al die bepalingen moet
I men weten, wat men met rooilijn bedoelt, maar dat is
een taalkundige quaestie.
De lieer Beekhuis moet tot zijn spijt verklaren, het
met den Voorzitter niet eens te zijn. Spreker gelooft
inderdaad, dat als men art. I met weglating der bedoelde
woorden zoo leest, liet een imperatief verbod wordt tegen
bouwen naar de straat toe, voorbij de rooilijn. Eu dan
komt art. IU later wel wat vreemd achterna. Spreker
gelooft dus, dat de woorden, die de Voorzitter uit de
detinitie wil schrappen, toch wel daarin thuis belmoren.
Anders zou de vergunning van Burgemeester en Wet
houders krachtens art. 10 ook moeten vervallen en spreker
meent evenals de heer Peddema, dat- de gelegenheid om
kleine uitbouwsels aan te brengen, niet moet verdwijnen.
De heer Tromp gelooft alle bezwaren te kunnen onder
vangen door een w ijziging der definitie, waaruit spreker
evenals de Voorzitter het voorbehoud betreffende een
mogelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders
wil weglaten; hij wil dan echter invoegen de woorden
„door den gevel", zoodat de rooilijn zal worden de ljjn,
die door den gevel niet mag worden overschreden. Dat
is toch de bedoeling en dan voorkomt men verder alle
quaesties betreffende avant-corps enz.
De heer Jansen is het eens met de lieeren Peddema
en Beekhuis en gaat met hen mee; de heer Tromp ver
wart het één met liet ander. Door te zeggen, dat de
rooilijn niet door den gevel mag worden overschreden,
wordt de zaak niet anders dan zij nu is. En wat is het
geval Wanneer deze verordening wordt goedgekeurd
en tot publiek eigendom gemaakt, overgedragen aan de
ambtenaren, die met de uitvoering zijn belast, dan weet
men hoe dat gaat. Spreker herinnert zich zeer goed hoe
de nu fuugeereude Directeur van Gemeentewerken toen
hij hier pas optrad, wat letterkuechtig was; spreker zegt
dit zonder in liet minst iets beleedigends te bedoelen;
het geval heelt zich echter voorgedaan bij den bouw van
het gebouw der I' riesche Levensverzekering; toen werd
de vergunning geweigerd om kolommen, avant-corps of
wat ook, vooruit te laten steken; dat was zoo de opvatting
die de Directeur toen van het vasthouden aan de rooilijn
had; weliswaar is dat door ingrijpen van Burgemeester
en Wethouders bijgekomen, maar zoo kan de letter eener
bepaling toch heel wat last geven. Het behoeft niet de
tegenwoordige Directeur te zijn, die zulk een uitlegging
gaat hechten aan de bepaling, maar er kan ook een'ander
ambtenaar komen, die liet wel doet. Als er iemand komt,
die aan de letter vasthoudt, krijgt men vlakke en strakke
gevels, liet zal niet mogelijk zijn, ze anders te bouwen
dan recht op eu neer. Spreker blijft er bij, dat dat zou
gebeuren, omdat men liet imperatief zou voorschrijven.
Als daarentegen de woorden „zonder vergunning van
Burgemeester en Wethouders" blijven staan, is alle be
zwaar opgeheven; dan is het juist. De Voorzitter bedoelt
toch niet, dat men de rooilijn aangeeft voor de avant-
corps en dat de gevel dan maar achteruit moet! Het
grootste deel van den gevel, dat is do voormuur; kleine
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1905.
85
vooruitstekende gedeelten als avant-corps en kolommen
komen daar vóór. Er moet gelegenheid bljjven om buiten
de rooilijn te bouwen. Spreker gaat dus niet mee met
den Voorzitter en zou gaarne zien, dat de bepaling bleef
bestaan zooals zij in het ontwerp voorkomt.
De heer Feddema kan het ook niet eens worden met
de gedachte van den Voorzitter. Deze wil dan zeggen:
de rooilijn is een lijn, die niet mag worden overschreden
maar iu art 7 zal de Baad aan Burgemeester en Wet
houders de macht geven om daarvan af te wijken voor
het bouwen achter, in art. 10 voor het bouwen vóór de
rooilijn. Beide gevallen kunnen dus voorkomen. Wat
is er dan tegen, om in art. 1 die woorden„zonder
vergunning van Burgemeester en Wethouders" te laten
staan? Als men zo er hier inzet, slaan ze zoowel op
bouwen vóór als achter de rooilijn. En ais men het-nu
wil aannemen in art. 7 en 10, wat is er dan tegen, het
dadelijk hier in de definitie in te voegen?
De Voorzitter doet opmerken, dat daar dit tegen is,
dat de definitie dan taalkundig niet juist is. Men heeft
in art. 1 te doen met een omschrijving van het begrip
rooilijn, niet met de omschrijving van een bevoegdheid
van Burgemeester en Wethouders. Als bet begrip rooi
lijn eerst is omschreven, afgescheiden van alle bevoegd
heden, kan men het woord later in de artikelen in
de eerst vastgestelde beteekenis gebruiken. Al hebben
Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid om ver
gunning te geven, dat er naar voren of naar achteren
van wordt afgeweken, de rooilijn zelf is toch een vast
begrip gebleven.
Ook spreker wil de bevoegdheid van Burgemeester en
Wethouders behouden zien om van de rooiljjn te laten
afwijken, maar met die bevoegdheid heeft men hier
niets noodig. llier is het alleen de vraag wat men
onder een rooilijn heeft te verstaan. Die omschrijving
blijft los en onafhankelijk van elke bevoegdheid van
Burgemeester en Wethouders. Er kan geen moeilijkheid
rijzen.
Wat de heer Tromp wil, is 0111 een gevel te verbieden
dat hij een lijn zal overschrijden. Dat gaat toch niet.
Vooral in oen strafverordening is het niet goed, voor
werpen aldus handelend in te voeren.
De heer Tromp meent, dat de bestaande tekst dan
evenmin in orde is, want een lijn kan evenmin over
schrijden als een gevel. Waar het de bedoeling is een
definitie te geven \an een rooilijn, gaat met zulk een
definitie nooit de omschrijving eener bevoegdheid samen,
daarin gaat spreker met den Voorzitter accoord. Verder
staat vast, dat in de rooilijn moet worden opgetrokken
de voormuur en dat men die de lijn niet mag overschrijden.
Dat laatste duidelijk te maken, bereikt men door in te
voegen de woorden „door den voormuur" of „door den
gevel", de redactie der wijziging laat spreker graag over.
De bedoeling is dan echter iu woorden gebracht. De
definitie van het begrip rooilijn sluit dan tevens in, dat
de voormuur er niet overheen mag worden gebracht,
maar kleinigheden wel. Er ligt dan metéén in opgeslo
ten dat serres en dergelijke niet persé verboden zijn.
De heer Duparc luid eerst niet gedacht, mee te kunnen
gaan met het denkbeeld van den Voorzitter. Na samen-
spreking met de andere leden der verordeningscommissie,
is hij echter overtuigd geworden, dat het rationeel is,
de gewraakte woorden: „zonder vergunning van Burgemees
ter en Wethouders" weg te laten. Art. 1 zou spreker willen
noemen een besluit van beginselen, die in de latere arti
kelen worden uitgewerkt, evenals o.a., iu het Wetboek
van Strafrecht is geschied met de beginselen, neergelegd
in de eerste twee titels van het Eerste Boek. Spreker
meent, dat er daarom niet het minste bezwaar kan zijn
tegen het doen wegvallen der bedoelde woorden.
De heer Beekhuis blijft tegen het weglaten der woorden
en kan liet betoog van hen die ze willen schrappen, niet
deeleu. Met de andere definities in art. 1 ligt het geval
precies eveneens. Sub 3o bepaalt bijv. dat aanteleggen
straten stronken gronds zijn enz. enz. „onder de eischen
door den Raad bjj de vergunning gesteld." Zoo vat
spreker ook de invoeging „zonder vergunning van
Burgemeester en Wethouders" in sub 4o op, waardoor
wordt vastgesteld, dat de vergunning om van de bepaling
af te wijken, kan gegeven worden.
De heer Duparc is het met den laatsten spreker
thans niet eens. De beteekenis der woorden „onder de
eischen door den Raad bij de vergunning gesteld", sub
3o, en „zonder vergunning van Burgemeester en Wet
houders" sub 4o is niet gelijk. Het laatste is een voor
behoud. De bedoelde woorden sub 3o hangen samen met
de definitie van aan te leggen openbare straten; die
woorden maken met de bepaling daarvan één geheel uit.
Het is daarom sub 3o iets geheel anders dan sub 4o.
Do heer Tromp maakt een voorstel van zijn denkbeeld
om in te voegen in sub 4o vóór „niet mag worden
overschreden", de woorden „door den gevel."
De Voorzitter kan het amendement zoo niet aan vaarden.
Spreker wil zijn voorstel in stemming brengen om weg
te laten de woorden „zonder vergunning van Burgemeester
en Wethouders." Dan wordt immers ook het doel van
den heer Tromp bereikt
De heer Tromp geeft te kennen, dat dit zijns inziens
niet het geval is.
De Voorzitter zal dan eerst het amendement van den
heer Tromp in stemming brengen, indien dit althans
ondersteund wordt.
liet amendement-Tromp wordt niet ondersteund en
maakt dus geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Het amendement van den Voorzitter, 0111 uit art. 1
al. 4 te schrappen de woorden „zonder vergunning van
Burgemeester en Wethouders", wordt aangenomen met
14 tegen 7 stemmen, die der lieeren Wilhelm ij, Haver-
schmidt, van Mossel, Boekhuis, Troelstra, Feddema en
Jansen.
Artikel 1, zooals het is gewijzigd, wordt mot algemeene
stemmen aangenomen.
Artikel '2. Dc beraadslaging wordt geopend.
De heer van Ketwich Verschuur heeft vernomen, dat
in de Vrijdagavond gehouden vergadering van dc-Friesche
Bouwkring, waar de heer Tellegcn, directeur van het
gemeentelijk bouw- en woningtoezicht te Amsterdam, de
nu in behandeling zijnde ontwerp-verordeniug besprak,
en waarbij bjj tot zijn leedwezen door uitstedigheid niet
kon aanwezig zijn, o.a. ook ter sprake is gekomen, hot-
i geen reeds belichaamd is in de bouwverordening der ge
meente Groningen: de wenschelijkheid eener bepaling om
trent dc diepte van de te bebouwen terreinen. Iu Groningen
is daarvoor aangenomen een minimum diepte van 36
i nieterhetzelfde idéé kwam voor in het eerste ontwerp
door den gemeentelijken woning-inspecteur alhier, don
heer Thorn Pricker, samengesteld, waarin 35 meter als
maat was aangenomen. Daarin wordt een middel gezien
om versnippering van perceclen te voorkomen en het
geen wel van het meeste belang is om de noodige
frissche lucht bepaaldelijk achter de huizen te verzekeren.
Het komt spreker wenschclijk voor, in navolging van
Groningen, in denzeltden geest, ook hier een bepaling