Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1) Mei 1905. op te nemen. Het doel is, dat in 't belang van de volks gezondheid achter de woningen de noodige ventilatie kan plaats hebben. De heer Beekhuis zegt, dat volkomen terecht door den heer van Ketwich Verschuur erop wordt gewezen, dat het bepalen van een diepte der bouwterreinen op de vergadering van Vrijdag is ter sprake gebracht. Maar juist de omstandigheid, dat zulk een bepaling in het oorspronkelijk ontwerp van den heer Thorn Pricker voor kwam, heeft spreker meent ook in de verordenings commissie, maar stellig in de bouwcommissie, aanleiding gegeven om dit punt ernstig onder oogen te zien. Toen is gebleken, dat het stellen eener dergelijke bepaling voor Leeuwarden niet practisch was. Art. 12 waakt, naar spreker meent, voldoende tegen onhygiënisch volbouwen van terreinen. Als het terrein niet zoo heel diep is, mag krachtens dat artikel ook geen heel diep gebouw erop worden gezet, liet bezwaar tegen een bepaling omtrent de diepte van het terrein zelf zou zijn, dat menig terrein voor beschouwing onverkoopbaar zou worden. Daar heeft men bijv. de vrijkomende terreinen na afbraak van het huis der familie van Asperen aan den Graehtswal en ook de punt van bouwblok II tegenover de Ambachts school, welke terreinen geen 30 meter diep zijn. Dat zijn gemeente-terreinen, maar hetzelfde kan zich bij particuliere terreinen ook voordoen. liet is niet prac tisch en doelmatig al dergelijke terreinen onbebouwbaar te verklaren. Art. 12 waakt voldoende voor het open houden van een gedeelte om licht en lucht te verschaffen. Ook na de opmerking van den heer Teilegen acht spreker dus overneming eener bepaling als die in de verordening van Groningen niet goed. De heer van Ketwich Verschuur constateert, dat dit punt niet is besproken in de verordeningscommissie, waarvan de heer Heekhuis lid is, maar wellicht in de bouwcommissie, alwaar do heer Heekhuis als voorzitter fungeert. Art. 12 komt intusschen wel ten deele, maar niet ten volle aan de bezwaren tegemoet. Spreker kan zich echter met het gesprokene door den heer Heekhuis vereenigen wegens diens practische bezwaren tegen een diepte-bepaling voor de bouwterreinen. Aan art. 12 zal men dan moeten toevoegen, dat het onbebouwd gedeelte achter de huizen moet liggen. Spreker komt daarop dan bij dat artikel terug. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 2 wordt met algomeene stemmen aangenomen. Artikel 3. De beraadslaging wordt geopend. 11e heer Troelstra wil aan de commissie voor de straf verordeningen de vraag in overweging geven, of de aan hef van art. 3 wel goed is. Wordt de bedoeling wel duidelijk genoeg uitgedrukt, als men zegt: „Het is ver boden, een openbare straat aan te leggen Spreker meent, dat het beter zou zijn dit aldus te redigeeren „Openbare straten mogen niet worden aangelegd dan met vergunning" enz. Feitelijk toch is het aanloggen van openbare straten niet verboden. Integendeel, men acht het wenschelijk doch acht vergunning noodig en stelt voorwaarden. De heer Du;;arc gelooft, niet noodig te hebben, den heer Troelstra te zeggen, dat deze en soortgeljke re dactie-wendingen eerst na rijp beraad door de verorde- ningscoinmissie zijn vastgesteld De commissie was tot de conclusie gekomen, dat het goed was, eerst het verbod vast te stellen, en daarna de uitzonderingen. Dat is het uitgangspunt geweest bij de redactie van art. 3 en van alle analoge artikelen. Door de voorgestelde wijziging zou de Kaad de geheele economie der verordening ver breken en ook de volgende artikelen zouden dan op de zelfde manier moeten worden gesteld. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stem men wordt art. 3 aangenomen. Artikel 4 met het daarop ingediend amendement van de hceren Troelstra en Ilijlkema. De beraadslaging wordt geopend. De lieer Troelstra zegt, dat het amendement op art. 4 eigenlijk slechts dient om de definities te verduidelijken en vast te stellen, wat men heeft te verstaan onder woonstraten, verkeersstraten enz. De tweede alinea begint met te zeggen, dat verkeers straten zoodanige zijn met ten minste 11 meter breedte later heet het: verkeersstraten zijn die straten, welke de Raad in het reciitstreeksch belang acht van de ge meente in art. 9 eindelijk Wordt voor verkeersstraten de afstand tusschen de rooilijnen op minstens 14 meter gesteld. De bedoeling van het amendement is, die verdecling te verduidelijken. Als spreker het goed heeft begrepen, dan is die verdeeling vooral gemaakt mot liet oog op art. 0 anders is het niet noodig, de straten te onder scheiden. Dan zou liet voldoende zijn in 't algemeen de minimum-breedte van een aan te leggen openbare straat vast te stellen. Als men gaat zeggen verkeersstraten zjjn zóó breed èn het zijn straten, die in het belang zijn der gemeente, dan kan dat toch veel eenvoudiger. Ver eenvoudiging en verduidelijking van de omschrijving is het eenige doel van het amendement. Het amendement wil niet liet reciitstreeksch belang der gemeente er bij halen, maar classificeeren naar de breedte en dit in de plaats stellen van de ter wille van art. li bedachte indeeling, die nu onduidelijk is. Spreker heeft er over gesoesd, wat eigenlijk de bedoeling was van de bepalin gen in het ontwerp. Helder is dat niet. Zoo is het twijfelachtig of bedoeld wordt dat alleen verkeersstraten in aanmerking kunnen komen om als „rechtstreeks in het belang der gemeente" te worden beschouwd of óók eerste en tweede soort woonstraten. Onderscheiding naar de afmetingen is nu het denk beeld van het amendement en daarbij zijn geheel de af metingen gevolgd, die het ontwerp aangeeft. De heer van Ketwich Verschuur doet, in aansluiting aan het bij den aanvang der discussie door hem in het midden gebrachte, het voorstel om de behandeling van dit artikel met liet amendement acht dagen aan te houden. Het is spreker niet mogelijk, zich een eigen oordeel te vormen, waar de heer Troelstra zijn denkbeeld nu als beter en zuiverder van uitdrukking aanbeveelt. Misschien is dat zeer juist, maar spreker was het niet mogelijk dit staande deze vergadering te bcoordeelen. Wanneer tijd gegeven wordt, zal de commissie, waarvan spreker lid is, het amendement kunnen overwegen en indien liet. goed wordt bevonden, het ook gaarne overnemen. De heer Beekhuis kan het met den heer van Ketwich Verschuur wel eens zijn om dit artikel en dan ook art. 6 voor de volgende vergadering te bestemmen. Waar do heer Troelstra in de toelichting van het amendement zegt, dat het alleen tot verduidelijking strekt, wil spreker er echter op wijzen, dat daarbij toch een groot ding over het hoofd wordt gezien en wel de gevolgen voor de aanleggers der straten, liet amendement wil een onderscheiding maken in straten van 14 meter, 13 meter enz. Dat zijn de maten, die de commissie aanneemt voor den afstand tnsschcn de rooilijnen der huizen maar dit is meer dan de breedte der eigenlijke straten. Als men nu komt om de bijdragen voor het onderhoud aan do gemooute, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1905. 87 dan bepaalt de verordening dat die bijdrage wordt bere kend naar het getal meters van de straat. Bij het amendement wordt dit getal nieters 14, 13 enz. en bij het oorspronkelijk voorstel 11, 10 enz. Men ontkent dat dit de bedoeling is der voorstellers van het amendement maar de woorden zijn duidelijk en dan wordt naar de bedoeling niet gevraagd. De heer Jansen zou er niets op tegen hebben, artikelen als dit uit te stellen en misschien zou dat eigenlijk wenschelijk zijn met de geheele zaak. Voor de le den die doel uitmaakten van één der commission is het moeilijk, nu plotseling te worden geplaatst voor wijzi gingen in datgene waarover men uitvoerig heeft beraadslaagd. Wat bedoelt men nu echter met dit amendement Van a af wijkt men af van het voorstel. Dat wil straten hebben van (j meter in het midden met 2 x 2.5(3 meter voor trottoirs, maakt 11 meter. Dat blijft bij de voor stellers van het amendement ook zoo. Wat wil men dan echter met 14 meter? Dan blijft vóór elk huis 11/2 meter grond over. Dat is echter veel te beperkend. De heer Troelstra geeft den heer Jansen in overweging art. 9 na te lezen. Du voorstellers van het amendement hebben slechts de daar genoemde maten gevolgd. De heer Komter komt terug op de vraag van den heer Troelstra, wat de bedoeling is van art. 4; hij meent, dat dit artikel grootendeels is ontstaan in de bouwcom missie en aan de band is gedaan door den Directeur van de Gemeentewerken, die in de bouwverordening eener andere gemeente de onderscheiding in verkoers- en woon straten, aantrof en deze in de commissie ter sprake bracht. Daar kwam men tot de conclusie, dat het ook voor Leeuwarden ecu bruikbare ouderscheiding was. liet verschil tusschen het amendement en het voorstel ziet spreker vooral in de sub a bedoelde straten, die door de commissie verkeersstraten zjjn genoemd. Daarmede worden niet alleen straten bedoeld van minstens 11 meter breedte, maar daarvan alleen die straten welke naar het oordeel van den Raad zijn bestemd voor door gaand verkeer. Dat is de bedoeling geweest van het voorstel en spreker meent, dat het artikel, zooals liet wordt voorgesteld, deze bedoeling beter weergeeft dan het amendement. De heer Troelstra gelooft, dat liet precies is, zooals de heer Komter zeide. Volgens het voorstel kan een tweede soort woonstraat van 5 meter breedte tot verkeersstraat worden verklaard. Spreker zou willen vragen, denkende aan de Peperstraat, die zeker een verkeersstraat is, of men bij aanleg eener straat en reeds verwachtende, dat er zoodanig verkeer zal komen, niet zou zeggen ja, dat wordt een verkeersstraat, maar dan niet zoo nauw. Op het betalen der aanleggers van nieuwe straten komt het hier aan, maar waar men voor verkeersstraten bijzondere faciliteiten verleent, moet een zekere breedte worden go- ëischt. Spreker kan het voorstel-vau Ketwich Verschuur tot uitstel sterk ondersteunen, ook wegens het verband met art. b. Spreker staat niet op een directe beslissing; de geheele zaak mag nog wel eens a téte reposéc worden nagegaan. De heer Feddema acht het amendement niet op zijn plaats. De zaak is in de verschillende commission uit voerig besproken geweest en heeft daar rustig de revue gepasseerdmenschen van de praetijk hebben er hun goedkeuring aan gehecht en werkelijk meende spreker dat deze bouwverordening op vrij groote volledigheid aanspraak mocht maken. Art. 3 behelst het verbod om strateu voor het verkeer aan te leggen, anders dan op door den Raad testelleu voorwaarden. Elk plan tot bebouwing van terreinen moet dus wor den onderworpen aan de goedkeuring van den Raad. Welke straat verkeersstraat zal worden, heeft de Raad uit te maken en niet de bouwondernemer, die het plan aanbiedt. Volgens het advies van den Raad zullen de straten verkeersstraten of andere straten worden; waarom dat nu zoo niet goed omschreven is, begrijpt spreker niet. Als een geprojecteerde straat een verkeersstraat zal zijn, moet de breedte minstens 11 meter met aan weerzijden 2.50 meter stoep worden. De Raad bepaalt de geheele zaak. Duideljjker kan het niet; misschien kon het ook wel, zooals de heer Troelstra wil, maar waarom? Als de behandeling van dit artikel blijft liggen, is het 't best ook het daarmee verband houdende art. 6 aan te houden; j het verband is zoodanig, dat geen voortgang daarmee I mogelijk is. Maar nogmaals: waartoe dit alles? De I omschrijving is met veel zorg gekozen; spreker had het genoegen er met vele personen uit de praetijk over te spreken en de goeden onder hen lieten zich bijna zonder uitzondering goedkeurend uit over de verordening zooals zij er lag. De heer Komter doet opmerken, dat de heer Troelstra ten onrechte meende, dat de Raad 2de en 3de soort woonstraten tot verkeersstraten zou kunnen verklaren. Dit kan niet, want verkeersstraten moeten in elk geval over minstens 11 nieter breedte worden bestraat. Dat is het kenmerkend verschil. De heer Jansen heeft op uitnoodiging van den heer Troelstra art. 9 nagelezen. De heer Troelstra had gelijk, spreker daarnaar te verwijzen; daar staat, de breedte van 14 meter ook in, maar het is de vraag of spreker het daarmee eens is. De strafverordeningscomniissie heeft het van 15 in 14 nieter veranderd. 13e commissie van openbare werken had zich vereenigd met het artikel in het oorspronkelijk ontwerp, dat daar Ut)is genummerd was en nu bij du amendeeriiig in de strafverordeniiigs- commissie art. 9 is geworden. Overigens is spreker liet met den lieer Feddema eens, dat tegenover de verleening van faciliteiten ook grooterc verplichtingen kunnen staan. De heer Troelstra wenscht er op te wijzen, dat de onduidelijkheid van art. 4 wel blijkt uit de verschillende opvatting, die de heer Komter er van heeft. Die zegt; verkeersstraten zijn straten van I 1 meter, volgens het ontwerp. Spreker kan er dat niet uit lezen; eerst krijgt men in art. 4 de bepaling omtrent de bestrating, dan omtrent het reciitstreeksch belang voor de gemeente, eindelijk in art. 9 de maat van 14 meter. Met eerste soort woonstraten en volgende is het even ingewikkeld. Het amendement w il dus vereenvoudigen. De indeoling staat alleen in verband met art. G, omtrent de bijdragen voor het onderhoud. Scheiden kan men die twee artikelen niet en waar zooveel verschil bestaat, is aanhouden van beide artikelen wel het beste. De heer Beekhuis constateert, dat men het amendement zóó heeft op te vatten, dat het naar de meening der voorstellers slechts een verduidelijking behelst van hetgeen ook in het ontwerp der commissie is belichaamd. Het best is, de beslissing aan te houden, maar spreker wil de vergadering reeds nu inlichten, dat de bedoeling van het ontwerp is, dat men bij den aanleg van straten aldus te werk zal gaan Zoodra iemand een bouwterrein wil exploiteeren, legt hij een volledig plan over, waarop ook de straten zijn getrokken dan zal de Raad deereteeren, welke straten bepaald in het belang der gemeente zjjn; dat zijn dus verkeersstraten; zoo zal de Raad uitmaken wal verkeers straten moeten worden en die moeten dan een breedte verkrijgen van minstens 11 meter. 13e Voorzitter doet opmerken, dat le t voorstel tot aan houding de zaak nog niet zoo heel eenvoudig maakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 5