90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1905.
Tot aanhouding wordt besloten met 14 tegen 6 stem
men, die der heerenBeerends, Komter, "Wilhelmii,
Ilaverschmidt, van Messel en Feddema.
De heer Koopmans was inmiddels vertrokken.
Artikel 7 met het amendement der heeren Troelstra
en ïlijlkema.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Feddema constateert, dat de voorstellers van
het amendement dit artikel zóó willen laten luiden, dat
Burgemeester en Wethouders bevoegd worden verklaard,
vergunning te geven om van de rooilijn af te wijken,
maar niet naar de zijde van de straat.
Het concept art. 8 bepaalt, dat het bouwen achter de
rooilijn verboden is, behoudens in buitengewone gevallen
de toestemming van Burgemeester en Wethouders. Wat
wil men meer. Bovendien bepaalt zoo aanstonds art. 10,
dat men niet voor de rooilijn eenig werk mag maken
behoudens gelijke vergunning. Spreker begrijpt de strek
king van dit amendement niet goed.
De heer Troelstra betoogt, dat de voorstellers van het
amendement slechts een andere lezing willen geven aan
het slot van het artikel. Daar staat: „liet is verboden
achter de rooilijn te bouwen Burgemeester en Wethou
ders kunnen vrijstelling verleenen". Evenals straks in
art. 9 hebben de voorstellers van het amendement gemeend,
een betere redactie te kunnen geven. De heer Duparc
heeft toen echter gezegd, dat de commissie met zin de
redactie had gekozen, zooals die er staat en bepaald be
doeld had, zich zóó uit te drukken. Als de verordenings
commissie er nu op staat, zal spreker er niet op staan,
ofschoon hij meent, dat het een verbetering zou zijn.
Het beste is, er den heer Duparc over te hoeren.
De heer Duparc kan slechts verklaren, er niet vóór te
zijn.
De heer Troelstra trekt het amendement in.
De heer Jansen acht toch stellig een wijziging van de
redactie noodig. Er staat: liet is verboden achter de
rooilijn te bouwen. Maar dat is een paradox. Waar
moet men dan wel bouwen
Art. 7 wordt zonder hoofdelijke stemming met alge-
meene stemmen aangenomen.
Artikel 8 met het amendement der heeren Troelstra en
Ïlijlkema.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Troelsira doet opmerken, dat het amende
ment moet worden aangehouden, totdat over art. 4 is
beslist. Voorloopig zal dit artikel niet vastgesteld kunnen
worden.
De Voorzitter rectificeert, dat de vaststelling wel voor
loopig kan plaats hebben, maar niet definitief.
De heer Menalda heeft de laatste vergadering der
strafverordeningscommissie maar voor een deel kunnen
bijwonen. Nu is in die vergadering een amendement
van de gezondheidscommissie behandeld, bedoelende om,
waar zich een erf vóór een gebouw bevindt, alleen af
schuining of afronding van dat erf voor te schrijven,
welk amendement echter niet is overgenomen. In de
toelichting staat, dat in het belang van het openbaar
verkeer ook de afschuining van het gebouw verplichtend
werd gesteld. Gaarne zou spreker vernemen, hoe dat in
het belang van het verkeer kan zijn. Hij meent dat ook
de heer Tcllegcn er op wees, dat dit niet duidelijk was.
De heer Feddema heeft eveneens de opmerking hooren
maken door den heer Tellegen, die de heer Menalda nu
aanhaalt. Toen het ontwerp de bouwcommissie passeer
de, had men daar het oog op stoepen, toen er werd ge
sproken van erf. Dat is een taaleigen, dat door den
heer Teilegen verkeerd is begrepen. Erf betcekent
stoep Nu moet men niet alleen de stoep afschuinen
maar ook het huis, omdat het anders misstaat. Met veel
moeite heeft men hier in de stad eindelijk verkregen,
dat de huizen ook afgeschuind worden en dat moet men
niet prijsgeven. De heer Teilegen had het oog op een
ruim erf, een soort villa, midden in een tuintje. Dan
is voor afschuining der huizen geen reden Burgemees
ter en Wethouders zijn trouwens bevoegd om uitzonde
ringen toe te staan. Spreker meent, dat de bepaling zeer
goed werkt als Burgemeester en Wethouders er gebruik
vau maken in de bebouwde kom der gemeente.
De heer Menalda kan zich na de verduidelijking, door
den heer Feddema gegeven, zeer goed met de bepaling
vereenigen.
Met algemeene stemmen wordt art. 8 voorloopig vast
gesteld, behoudens eventueele redactie-wijziging in ver
band met art. 4.
Artikel 9 wordt, wegens den samenhang met art. 4
aangehouden.
Artikel IU wordt zonder beraadslaging met algemeene
stemmen aangenomen.
Artikel 11. De beraadslaging wordt geopend.
De heer Komter doet opmerken, dat de definitie van
openbare straat ook een stoep, zonder hek, onder dat
begrip doet vallen, zoodat dit verbod om deuren, vensters,
blinden enz. te hebben, die over de openbare straal open
slaan, bijv. uitsluit, dat men buiten-blinden zal mogen
hebben op zijn eigen stoep.
De Voorzitter doet den heer Komter opmerken, dat
de vraag of een stoep tot de openbare straat wordt ge
rekend, afhankelijk is van de omstandigheid of die stoep
voor het publiek toegankelijk is.
De lieer Komter constateert, dat men dus op een stoep
zonder hek in elk geval geen buitenblinden kan hebben.
De Voo zitter gelooft inderdaad, dat dit de bedoeling
is geweest.
De heer Komter zegt, dat buitenblinden dus afgeschaft
moeten worden.
De Voorzitter antwoordt, dat men dan jalouziën moet
nemen.
De heer Komter vraagt, of het niet goed zou zijn, hier,
zooals in het oorspronkelijk artikel was bepaald, de bevoegd
heid aan Burgemeester en Wethouders te verleenen,
om uitzonderingen toe te staan.
De heer Troelstra meent, dat de eigenlijke bedoeling
niet is, dat men geen naar buiten uitslaande blinden mag
hebben, maar dat zij, zoolang ze open zijn, tegen den
muur vast moeten zitten.
Verslag van de handelingen van deu gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1905.
91
De heer van Messel stelt zich voor, dat kwajongens,
die de blinden losmaken, iemand dus elk oogenblik in
conflict zullen brengen met de verordening. De bedoeling
is tocli niet, dat men er bij zal staan om ze vast te
houden
De Voorzitter gelooft niet, dat de interpretatie van den
heer Troelstra juist is. Het geldt hier een beslist verbod.
anneer de Baad begeert, dat het niet zoo streng zal
zijn, moet hij op de voorgestelde redactie terugkomen.
De heer Wolff meent, dat het werkelijk overweging
verdient, aan Burgemeester en Wethouders de bevoegd
heid te verleenen, om van het verbod af te wijken; anders
kan men in strijd komen met art. 29 dat juist eiselit,
dat de buiteudeuren van groote gebouwen naar buiten
zullen openslaan. Het kan noodzakelijk zijn, dit over de
stoep te laten gebeuren.
De Voorzitter antwoordt, dat de commissie zich heeft
voorgesteld, dat zulke deuren van groote gebouwen binnen
een portiek zullen openslaan.
De lieer Wolff vraagt of toch het opnemen der be
voegdheid van Burgemeester en Wethouders tot het toe
staan van uitzonderingen niet beter is?
De Voorzitter neemt dat denkbeeld over.
Met algemeene stemmen wordt art. 11, aangevuld met
de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om
afwijkingen toe te staan, aangenomen.
Artikel 12. De beraadslaging wordt geopend.
De heer Feddema ziet het nut niet in, dat gelegen is
in de bepaling van de 2de alinea, volgens welke een
opengelaten zijdelingsehe ruimte tusschen twee gebouwen
minstens 1 nieter moet bedragen. Spreker beschouwt
het zelfs als verspillen van grond, zonder eenig doel.
Wanneer men de huizen niet dadelijk tegen elkaar zet,
is het hoofddoel daarbij, de fundamenten vrij te laten, de
goten buitendaks te kunnen aanbrengen enz. Maar wan
neer de ruimte niet zal dienen tot steeg, waarom dan
een breedte van 1 Meter Wanneer hier enkel stond,
dat de ruimte behoorlijk bestraat en 'zoo mogelijk aan
het riool aangesloten moest zijn, dan was dit genoeg.
Men zou kunnen toevoegen, dat de breedte 1 Meter
moest zijn, wanneer ze als steeg werd gebruikt, maar
dat is van ondergeschikt belang. Men moet het zelf
weten, of men een ruimte van 1 Meter of van 7U cen
timeter wil hebben. De Gezondheidscommissie heeft
waarschijnlijk het oog gehad op de wenschelijkheid om
het maken van wanden tegen te gaan. De wande werd
vroeger hier ter stede veel gebruikt als waterlossing, 1
maar dat is voldoende geregeld. Als waterlossing mag
de ruimte nu nooit meer gebruikt worden. In plaats
van den eisch eener behoorlijke bestrating zou spreker
nog liever uitvoering in metselwerk willen vragen. Dat
belet het doordringen van water in den grond en bevordert
de droogte der muren. Met deu eisch eener breedte van
1 nieter gaat men echter te ver.
De Voorzitter deelt mede, dat deze bepaling niet af
komstig is van de strafverordeningscommissie, maar dat
zij is overgenomen van de Gezondheidscommissie, liet
doel is, te ageeren tegen het maken van wanden. De
gezondheidscommissie heeft blijkbaar gemeend, dat met
het bestaande voorschrift het maken eener wande nog
wel mogelijk bleef.
De heer Jansen was er niet mee bekend, dat deze
bepaling van de gezondheidscommissie afkomstig is. Het
is een nieuw artikel en is niet in de commissie voor
Openbare Werken geweest. De eerste alinea, dat minstens
i/4 van den grond onbebouwd moet blijven, is echter wel
zeer van belang. Het doel is wel, dat een plaats open
blijft achter de gebouwen voor het vrij toetreden van
licht en lucht. Maar is het wel mogelijk, altijd een
vierde deel open te houden, is dat niet te bezwaarlijk
Hoe zal men altjjd komen tot het vrijhouden eener zoo
groote ruimte als de verordening eiselit? Spreker wil
er op wijzen, dat aan de Wjjbrand de Geeststraat bouw
terreinen worden uitgegeven tot een diepte van 8 meter.
Nu moet men ter zijde of achter ruimte houden. Achter
is het openhouden van i/4 deel onmogelijk, dan wordt
de diepte voor bebouwing te gering. De bedoeling is,
dat in zulk een geval de open ruimte ter zijde wordt aan
gehouden. Maar dan wordt dus l/4 deel van de straat
zijde niet bebouwd, zoodat groote open plekken ontstaan
tusschen elke twee huizen. Aan de Wijbrand de Geest
straat zal een klein huis al een front van 12 meter
moeten hebben. De open vakken worden dan minstens
meter. Den welstand zal dat niet bevorderen en
spreker vraagt, of er niet aan tegemoet te komen is.
De heer Duparc wil tegenover de bezwaren van den
heer Jansen wijzen op de laatste alinea van dit artikel,
die aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid geeft
om vrijstelling te verleenen, evenals dit bjj tal van ar
tikelen dezer verordening het geval is. De verordenings
commissie heeft wel degelijk ingezien, dat zonder aan
Burgemeester en Wethouders het recht van dispensatie
toe te kennen, de uitvoering van tal van bepalingen tol
de grootste bezwaren zou leiden. Zoo is het ook iu
andere gemeenten begrepen.
De heer Baart de la Faille zegt, dat, gelijk reeds is
opgemerkt, de tweede alinea bij amendement door de
Gezondheidscommissie is voorgesteld opdat het euvel der
wanden niet blijve voortbestaan. Spreker herinnert zich
niet precies, of juist de maat van l Meter is aangegeven
en moet erkennen, dat die maat misschien wat ruim is.
Het komt er slechts op aan, dat de ruimte niet zóo
nauw wordt, dat dit aanleiding kan geven tot vervuiling,
dat een behoorlijke doorspeling van lucht wordt ver
kregen dan is spreker niet tegen een geringere maat.
Zooals de Voorzitter reeds aanduidde, is het de bedoeling,
die ellendige wanden, die bronnen van verontreiniging,
tegen te gaan.
Waar de heer Jansen wijst op de bepaling dat l/.j deel
der te bebouwen oppervlakte vrijgelaten moet worden,
verklaart spreker den weuscli te koesteren, dat die be
paling streng gehandhaafd zal worden. Hit de lezing
van den heer Tellegen hoorde spreker Vrijdagavond tot
zijn genoegen, dat men te Groningen zelfs verder was
gegaan en nog wat moer had gevraagd. De bedoeling
is duidelijk en klaar om te voorkomen, dat aan de ach
terzijde het geheele terrein maar wordt volgebouwd en
dus de toetreding van licht en lucht wordt belemmerd.
Beslist wil spreker dezen maatregel handhaven.
Heel gaarne zou spreker zelfs nog de bepaling zien
ingelascht, dat de ruimte opengehouden moet worden
achter den achtergevel. Dan zou aan de bedoeling vol
komen zijn beantwoord en zou voorkomen worden, dat
de achtergevels elkaar te veel naderen. Het zal nu al
niet meer mogelijk zijn, de huizen achter te hoog op te
trekken, maar voor de toetreding van licht en lucht zou
het zeer gewenscht zijn, ook te bepalen, dat beslist achter
huis een ruimte open blijft.
De heer van Ketwich Verschuur kan tengevolge van
het reeds besprokene, zeer kort zijn; hij is het geheel eens
met den heer Baart de la Faille. Men wil dat niet al
leen aan de straatzijde, maar ook achter de huizen de
uoodige ruimte zij. Zou dat denkbeeld nu niet beter tot
zijn recht komen, wanneer men hier las: Achter elk ge-