92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 19U5. bouw moet een onbebouwde ruimte blijven enz. Dan komt men te gemoet aan bet denkbeeld, dat bij de ge zondheidscommissie beeft voorgezeten en wordt bet be zwaar vermeden, dat men huizen krijgt, die toch nog aan de achterzijde onvoldoende licht en lucht hebben. De beer Beekhuis beeft een enkele opmerking te maken, speciaal in antwoord aan den beer van Ketwich Verschuur. Zooals de beer Baart de la Faille bet reeds beeft uitge drukt, komt bet er liier op aan, de ruimte zooveel mogelijk achter de perceelen te zoeken. Daarmee kan spreker zicli vereenigen, maar men moet de eischen der practjjk in liet oog houden. Fjen terrein kan zoo ondiep zijn, dat geen ruimte overblijft, terwijl toch de ligging het terrein zeer geschikt maakt voor bebouwing. De gemeente bezit zelf zulk een terrein aan de straat, die door afbraak van bet huis der familie van Asperen ontstaat. De diepte van bet terrein is daar acht meter en als er behoorlijk gebouwd zal worden, is bet eigenlijk onmogelijk, daar achter de buizen i/4 deel van de ruimte uit te sparen. Waar de geheele bepaling van oorsprong een hygië nische maatregel is, meent spreker echter, dat hetzelfde kan gevonden worden, door de vrije ruimte op zij te zoeken als bet achter niet kan. In een dergelijk geval zal men zelfs de hygiëne beter bevorderen met achter een dichten muur te maken en aan den kant deur en ramen, dan met 1/4 van de toch al geringe diepte achter liet buis uit te zuinigen, waar dan een ruimte ontstaat, die bij geringe breedte en insluiting door hooge muren nog een beperkte toetreding van licht en lucht geniet. Waar voor elk bijzonder geval aan Burgemeester en Wethouders wordt overgelaten om te bepalen, waar de vrije ruimte gevonden moet worden, zullen zij er steeds op uit zijn, die ruimte zooveel mogelijk aan te brengen achter de buizen waar dit echter onmogelijk is, moet zij op zij worden gevonden. De beer Baart de la Faille deelt mede, dat juist de door den beer Beekbuis aangevoerde omstandigheden lieru hebben weerhouden 0111 een amendement in te dienen. Spreker beeft er een onderhoud over gehad met den Directeur van Gemeentewerken en toen ook ervaren, dat bet bestaande bezwaar voor ondiepe terreinen ten grond slag ligt aan de bepaling, zooals die nu is geformuleerd. I11 liet algemeen kan echter de regel gehandhaafd wor den, dat de ruimte wordt gezocht achter de hnizen. Op de vergadering van de Friescbe Bouwkring beeft de lieer Teilegen bet voorbeeld aangehaald van de Meeren en Keizersgrachten te Amsterdam, waar men reeds voor drie eeuwen gezorgd heeft voor bet uitsparen achter de buizen van die mooie tuinen, die 1111 nog een sieraad zijn van Amsterdam. Met den beer Beekhuis is spreker liet eens, dat men met de zaak aan Burgemeester en Wethouders over te laten voldoende voorziet in de behoefte aan leiding bij den bouw in de bedoelde richting. De Wethouder van openbare werken is zoo doordrongen van de wenseheljjk- beid, dat er een behoorlijke ventilatie zij achter de buizen, dat men bet hem gerust kan overlaten. En waai de ruimte achter niet is te vinden, kan bet zij dit ook minder wenschelijk anders geregeld worden. De heer van Ketwich Verschuur kan na de verklaring van den Wethouder-president der bouwcommissie en de toestemming van den voorzitter der gezondheidscommissie met die sprekers meegaan, en neemt zijn voorstel om deze bepaling te wijzigen, terug. De heer Feddema dient bet volgende amendement in: liet tweede lid te vervangen door het volgende: „Open gelaten zjjdelingscho ruimte tusscben twee gebouwen moet in klinkersteen op den kant worden verhard en mag nimmer dienst doen voor eenige waterloozing." liet amendement wordt ondersteund. De heer Tromp wil naar aanleiding van de alinea, waarop het amendement slaat en in verband inct de explicatie, dat de vrije ruimte van t/4 der oppervlakte zoo mogelijk achter en anders naast het gebouw gezocht zal worden, de vraag stellen, of het nu zóo moet worden begrepen, dat men de open ruimte naast de huizen, ook als die een aanzienlijke breedte verkrijgt, persé zal moeten bestraten. Waar de vrije ruimten naast de huizen moeten worden gezocht, zou spreker er de voorkeur aan geven, als die ruimten ook voor tuintjes mochten worden aan gelegd. De Voorzitter vat de bedoeling der. bepaling zóo op, dat de eisch van bestrating alleen het geval betreft, dat do ruimte tusschen de huizen een gang vormt. De heer Tromp doet opmerken, dat het artikel in alinea 2 spreekt van zijdelingsehe ruimten, die bestraat moeten worden, onder welk begrip dus ook het opengehou den 1/4 deel van het terrein zou vallen, als dit naast het gebouw komt te liggen. Spreker zou toch bepaald wenschen, nat men daar tuintjes kon aanleggen. De heer Feddema blijft de bepaling van een minimum- breedte voor de zijdelingsehe ruimte onaannemelijk achten, liet zou dan nog beter zijn, te bepalen, dat de ruimte behoorlijk voor menscheu toegankelijk moet zijn voor reiniging. De heer Beekhuis betreurt, dat de heer Feddema zijn amendement heeft ingediend in den vorm, waarin het nu is ingekleed. Waar in het ontwerp 1 meter is aangege ven, komt het spreker voor, dat de heer Feddema beter had gedaan, van zijn kant dan een kleinere maat voor te stellen. Dan kan de Raad toch waken tegen terug keering tot den toestand der wanden, hetgeen alle leden immers gaarne willen. Bovendien heeft spreker vooral bezwaar tegen het tweede deel van het amendement, waar gezegd wordt, dat de ruimte nooit mag dienen voor waterlossing, liet ontwerp zegt, dat de ruimte zoo mogelijk I aangesloten moet zijn aan het openbaar riool. Up die wijze zorgt men dan voor afvoer van menagewater. Dit onmogelijk te maken, is niet goed. Spreker wil verder nog in het midden brengen, dat de heer Tromp wel eeuigszins gelijk heeft, waar hij zegt, dat het artikel van het ontwerp feitelijk eischt, dat de open ruimte, hoe breed ook, geheel zal worden bestraat. Daarbij kan opgemerkt worden, dat het de bedoeling is, dat een kleine ruimte, b.v. één Meter geheel zal worden bestraat, maar het gevaar, dat ook grootere tusschenruim- teu slechts als plaats en niet als tuin ingericht zouden kunnen worden, wordt voorkomen, doordat Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verleeneu. Wanneer de ruimte 1111 strekt om het vrij te houden i/4 gedeelte te vinden, zal zeker de aanleg van een tuintje worden toegestaan. De heer Feddema heeft wel degelijk het oog gehad op vermijding van wanden en daarom juist de mogelijk heid weggelaten 0111 de tu/ischenruimte aan het riool aan te sluiten. Als dat kan, is fraude en misbruik mo gelijk, nu niet. Bovendien heeft aansluiting aan het riool allerlei bezwaar, omdat men dan een stankvrije kolk zou moeten maken en als daar niet geregeld water in komt krijgt men toch den vollen stank uit het riool, die langs den gevel strijkt. Spreker wil de aansluiting der open ruimten aan het riool bepaald tegengaan. Waar men bouwen wil met zulke tusschenruimten, wil spreker die zoo laten maken, dat de fundamenten voldoende be- 1 schermd worden tegen vocht en voldoende hechtheid be houden. Wat de heer Tromp weuscht, kan spreker wel ondersteunen. Maar al zou hij niet de geheele ruimte willen laten bestraten, wanneer die breed wordt, zoodat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1905. 93 er geen tuin zou kunnen komen, toch is het wenschelijk in het belang der gezondheid van de bewoners dat een gedeelte langs den muur wél wordt bestraat. Wanneer men coupeert, dat het water vlak tegen de huizen aan bezinkt, voorkomt men vochtigheid. Dat men de verdere ruimte vrij laat, is geen bezwaar. De beraadslaging wordt gesloten. liet amendement-Feddema, in stemming gebracht zijnde, staken de stemmen met 9 tegen 9. De heeren Wilhelmij en Schoondermark waren in- tusschen vertrokken. Voor de heeren Komter, Oosterhoff, van Messel, Duparc, van Ketwich Verschuur, Wolff, Feddema, Jansen en Tigler Wijbrandjj. Tegen «ie heeren Beerends, Beucker Andreae, Ilaver- schmidt, Beekhuis, Troelstra, Menalda, Hjjlkema, Tromp en Baart de la Faille. Over het amendement moet dus in de volgende ver gadering worden overgestemd en art. 12 wordt aangehouden. Artikel 13 wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd. Artikel 14. De beraadslaging wordt geopend. De heer Hijlkema heeft een vraag te richten tot do commissie, over art. 14 in verband met art. 12. I11 dat laatste artikel wordt bepaald, dat l/4 van het terrein, zoo mogelijk achter het huis, onbebouwd moet blijven. De bedoeling is, vrije speling te hebben van licht eu lucht. Art. 14 beoogt hetzelfde doel met een beperking van de hoogte der gebouwen; die mag niet grooter zjjn dan twee maal de breedte van de straat, liet is ook ter wille van licht en lucht, dat men geen te hooge gevels tegen over elkaar wil laten plaatsen. Maar nu sluit dit arti kel niet uit, dat men achter hoog kan opbouwen. Dat zou verkeerd zjjn en het nut der bepaling van art. 12 weer te niet doen. Wel wordt hier de hoogte bepaald in art. 14, maar naar sprekers oordeel slaat dat alleen op den voorkant, niet op den achterkant. De Directeur van het Woningtoezicht te Amsterdam heeft er iu de vergadering van Vrijdagavond uitdrukkelijk op gewezen, dat het noodig is, daarop te letten. Spreker zou nu wel de bedoeling der commissie willen vernemen. De Voorzitter deelt, in aansluiting met het bij art. 12 door den heer Baart de la Faille gesprokene mede, dat daarin juist is voorzien door de maximum hoogte aan te geven voor den bovenkant der dakbedekking. De heer Hijlkema gelooft toch, dat dit alleen op den voorkant staat, niet op den achterkant. Als liet werke lijk staat op het geheele gebouw, is spreker tevreden, maar de heer Teilegen heeft er zoo uitdrukkelijk op ge wezen, dat spreker meende, er wel even op te moeten komen. De heer Baart de la Faille zegt, dat do lieer Teilegen zeer terecht heeft gewezen op dit in andere plaatsen be staande gevaar, waar de hoogte anders is bepaald, maar hier is juist de kruin der dakbedekking genomen. Voor en achter geldt dus dezelfde hoogtemen rekent het hoogste punt van het pand. liet aangeduide gevaar be staat dus hier niet. De lieer Hijlkema verklaart zich met die toelichting der bedoeling tevreden te stellen. De beraadslaging wordt gesloten. Met algemeene stem men wordt art. 14 aangenomen. Artikel 15. De beraadslaging wordt geopend. De lieer Feddema zegtin alinea 2 van dit artikel staat, dat aan de voorwaarden cener woning ook zal voldoen een oppervlakte van 40 M2 verkregen door samenvoeging van op verschillende verdiepingen gelegen onderdeden enz. De bedoeling is geweest, en het was beter, dit in het artikel vast te leggen, dat het hoogstens twee onderdeelen zullen zjjn, niet drie of vier heele kleine hoven elkaar. De heer Haverschmidt vestigt de aandacht op een belangrijke wijziging, die de bouwcommissie in dit artikel heeft aangebracht, namelijk het toelaten der éénkamer- woningen. Dit klinkt misschien vreemd, daar Leeuwar den op dit punt met een zwarte kool staat aangeschreven met zijn 43 pCt. van dat soort woningen tegen 20 pCt. in Leiden, maar spreker meent, dat iu beide steden niet dezelfde maatstaf heeft gegolden. Hem zijn tenminste woningen bekend, namelijk de 04 oude van Eigen Brood, met een kamer van 19 M- een loods of werkplaats van 3,78 M., een beschoten dak, een eigen privaat en een ruime bleek die op die ljjst voorkomen, zoodat er naar zjjn meening wel iets op die 43 pCt. valt af te dingen. Ten onrechte meent spreker trouwens dat éénkamer woningen eene slechte reputatie hebben. Iu een Gidsar tikel van llélène Mercier las spreker dezer dagen dat men in Amsterdam juist de oplossing zoekt van het woningvraagstuk in een goed type éénkainerwoning en men er in geslaagd is door praetische proefneming in dergelijke ruimte al het comfort te verschaffen, dat bjj mogelijkheid valt aan te brengen. I11 Groningen wil men 2 vertrekken van 8 M- en 14 M-- met eene hoogte van 2.8 M., maar de ervaring leert hier ter stede, dat men in het. kleine vertrek huist en het groote als pronkkamer ongebruikt laat. Spreker beeft de aandacht op een en ander willen vestigen le. 0111 aan te toonen dat de juistheid van het cjjfer 43 pUt. voor strikte éénkamerwoningen aan ernstige bedenking onderhevig is 2e. om te betoogen dat een éénkamerwoning geen schrikbeeld behoeft te zijn, want ze zjjn er in soorten en liet voorgestelde Leeuwarder type, Hi M- bij een hoogte van 3 M., laat niets te wenschen over. De heer Tromp wil oen enkele opmerking maken naar aanleiding van liet in het midden gebrachte door den heer Haverschmidt. Deze haalt een opmerking aan uit een artikel van Iléléne Mezeier over den toestand in Amsterdam, alsof men daar zoo gesteld zou zjjn op één kamer-woningen. De heer Teilegen zeide daarentegen, dat men rekening houdende met den bestaanden toestand geen sterker eischen durft stellen. Het is dus geen ideaal, dat men zich te Amsterdam stelt. In- tusschen is het waar, dat één flinke kamer meur in het belang der gezondheid kan zjjn dan twee kleine, waarvan meestal de kleinste tot huisvesting en de grootste tot pronkkamer wordt gebruikt. Als men die bestemming niet kan veranderen, moet men op twee kamers niet te veel aandringen. De heer Beekhuis wil nog wijzen op een andere quaestie, die ook reeds door den heer Tellegeu is aangeroerd. De bespreking daarvan achtte spreker rij dag een der be langrijkste momenten van den avond. Terwijl de lieer Tellegen liet concept der verordening in vele opzichten prees, maakte hij de opmerking, dat het er niet in voorzag, dat bjj nieuwen aanbouw ieder gezin zou moeten hebben een eigen trap en een eigen toegang tot liet huis. Nu is spreker van oordeel, dat men liet er wel over eens zal zjjn, dat betrekkelijk gemakkelijk daaraan is te vol doen. Men kan daartoe een nieuwe derde alinea iu art.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 8