98
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Mei 1905.
Nu heeft spreker getracht, art. 4 alsnog op dat punt
te verduidelijken. Ofschoon de tijd te kort was om er
zijn medevoorsteller over te raadplegen, gelooft spreker
wel, dat deze zal meegaan. Spreker heeft getracht, de
redactie nu zoo min mogelijk te veranderen, al is dan
ook de omschrijving niet hijzonder fraai, liet komt er
nu maar op aan, die duidelijk te maken.
liet amendement, dat spreker voorstelt, luidt als volgt:
„Den aanhef van de 2e alinea te lezen als volgt
De aan te leggen openbare straten worden, wat hare
afmetingen betreft, onderscheiden in
Op lett. d straten vierde klasse enz. ter vervanging
van de voorgestelde classificatie te laten volgen
„Voormelde straten worden voor de toepassing van
art. 6 onderscheiden in
straten eerste klasse, zjjnde die straten welke de Raad
verklaart te zijn in het rechtstreeksch belang van het
algemeen verkeer
straten tweede klasse, niet vallende in de eerste klasse,
maar waarvoor wordt toegestaan langs de straat gebouwen
te stichten hooger dan 7 meter;
straten derde klasse, niet vallende iti de eerste klasse
en waarvoor niet wordt toegestaan langs de straat ge
bouwen te stichten hooger dan 7 meter;
straten vierde klasse, zijnde die straten welke eene
lengte hebben van ten hoogste 65 meter, op heide einden
aansluiten aan straten eerste, tweede of derde klasse en
waarvoor niet wordt toegestaan langs de straat gebouwen
te stichten hooger dan 7 meter.
Bedoelt men alleen de onderscheiding naar de breedte,
dan geldt nu het eerste. Spreker meent, dat het amen
dement zeer tot verduidelijking zal bijdragen.
liet amendement wordt ondersteund en maakt dus
verder ook een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter zegt, dat de Raad zal hebben gezien,
dat er geen principieel verschil is tusschen het amende
ment en de voorstellen van de gecombineerde commissie.
Het is er slechts om te doen, wat minder duidelijk scheen
te verduidelijken en categorisch te laten uitkomen eerst
de verdeeling naar de breedte der straten, dan naar de
hoogte der daarlangs te stichten gebouwen. Als de
meerderheid het gevoelen dee\t, dat het artikel hierdoor
duidelijker wordt, is tegen overneming van het amen
dement geen bezwaar. Meent de meerderheid, dat de
bestaande redactie minstens even duidelijk is, dan kan
men die behouden. Spreker constateert dit alleen om
te doen uitkomen, dat het amendement de denkbeelden
der leden, die zich voor dit artikel interesseerden, niet
aantast.
De heer Wolff moet do opmerking maken, dat hetgeen
de heer Troelstra bij amendement voorstelt en het artikel
zooals het er staat, voor hem lood om oud ijzer is.
Spreker ziet niet in, dat het artikel, zooals het is ge
wijzigd, niet voldoet aan het verlangen van den heer
Troelstra. Deze merkt op, dat eerst gezegd wordt, dat
een straat eerste klasse 11 meter breed moet zijn en
dan nog, dat die straat moet zijn in het belang van het
algemeen verkeer. Welnu, dat zijn twee dingen, die
samen kunnen gaan. Eerst moet het algemeen belang
aanwezig zijn en dan de breedte van 11 meter. Maar
wil de heer Troelstra de redactie wijzigen, dan wil spreker
hem wel 't genoegen doen, mee te gaan, met zijn
amendement. Er is volstrekt geen verschil.
De heer Troelstra moet doen opmerken, dat er wel
verschil is. Volgons het voorstel der commissie kan
voor de toepassing van art. 6, zich het geval voordoen
dat straten der tweede klasse volgens de eerste oinschrij-
viug, ook tot de eerste klasse gerekend worden.
Volgens de met cursieve woorden aanvangende om
schrijving wat straten eerste klasse zijn waarop men dus
blijkbaar bijzonderen nadruk wil leggen, kunnen toch
straten der tweede klasse, zoo zij in hel rechtstreeksch
belang van het algemeen verkeer zijn, ook tot eerste
klasse verklaard worden. De vorige week is er al even
op gewezen en spreker blijft die meening toegedaan, dat
voor art. 6 straten beschouwd kunnen worden als eerste
klasse, al behooren zij volgens de eerste omschrijving tot de
tweede.
Spreker wil daarom juist voorop laten stellen, dat de
eene onderscheiding speciaal voor de toepassing van art.
6 geldt. Dan is het duidelijk, dat men hij het vaststellen
van elk plan, dat men hier krijgt, niet alleen het alge
meen belang der straat in acht heeft te nemen voor de
indeeling in een klasse, maar dat eerst de breedte in acht
genomen moet worden en dan het belang in verband
met art. 6.
De heer Beekhuis gelooft, dat de heer Troelstragelijk
heeft. Als op een terrein een straat is geprojecteerd,
die niet aansluit aan twee hoofdstraten, is dat geen eerste
klasse straat, krachtens haar belang voor het algemeen
verkeer. Toch kan het gebeuren, dat op de teekening
aan die straat 11 meter breedte is gegeven, omdat de onder
nemer daar belang in ziet voor de exploitatie van zijn terrein.
Waar dan wel de breedte, maar niet het algemeen ver
keer de straat tot de eerste klasse zou doen behooren,
zou cenige moeilijkheid kunnen ontstaan, want dan zou
de straat volgens het eerste deel van art. 4 aanspraak
hebben op de ontheffing der bijdrage, waarvan de eerste
klasse profiteert, terwijl het algemeen belang dit niet zou
rechtvaardigen.
De heer Wolff doet opmerken, dat zulk een straat dan
toch volgens het artikel der commissie geen straat eerste
klasse is.
De heer Beekhuis oordeelt, dat een verduidelijking hier
in geen geval schaadt, want volkomen duidelijk is de
bestaande redactie niet. Alleen nog een kleine opmerking
Waar het amendement begint met te spreken van „aan te
leggen straten, wat de breedte enz. betreft", meent spreker
dat eene zinswending met „enz." in een strafverordening
niet mag voorkomen. Spreker wil daarom lezen „wat
de afmetingen betreft."
De heer Troelstra neemt die redactie-verbetering in
zijn amendement over.
De beraadslaging wordt gesloten.
liet amendement-Troelstra, in stemming gebracht, wordt
met algomeene (15) stemmen aangenomen.
Art. 4, zooals het is gewijzigd, wordt met algemeene
stemmen goedgekeurd.
Artikel 6, zooals het is gewijzigd door de gecombineerde
commissie (Bijlage no. 17).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Troelstra constateert, dat tot teleurstelling
van den heer Jlijlkcma en spreker de commissie ten aan
zien van dit artikel niet heeft gehandeld met het amen
dement, gelijk bij art. 4. Geheel in verband met het
vroeger met den heer lljjlkema te zamen gedaan voorstel
dient spreker nu op art. 6, 2de alinea, het volgend amen
dement in
Art. 6, 2e alinea achter de woorden „ten bedrage van"
het volgende te vervangen door
a. 1,50 per M2* voor straten eerste klasse.
b. 2,voor straten tweede klasse.
c. 2,50 derde en vierde klasse.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Mei 1905.
99
Het amendement wordt ondersteund.
De heer Troelstra wenscht zijn voorstel nader toe te
lichten. Van den Directeur van Gemeentewerken heeft
spreker de berekening opgevraagd, die deze indertijd
heeft gemaakt voor den afkoop van het onderhoud van
straten. Ten aanzien eener straat van 2,200 M2- opper
vlakte kwam de Directeur tot een kostenbedrag per jaar
van 250, of eigenlijk iets hooger, maar dat stond in
verband met bijzondere werken, een walboschoeiing of
iets dergelijks, wat niet in aanmerking komt bij een
algemeene berekening van het bedrag van het onderhoud.
Neemt men dus 250 als de normale onderhoudskosten
voor genoemde oppervlakte, dan is dit per M2- oen bedrag
van 11.5 cents per jaar. Een rente van 4 pCt. rekenende
wordt dat, gekapitaliseerd, nagenoeg 3.per M2-. het
kapitaal, met welks storting het geheele onderhoud zou
zijn gedekt.
De hoogste bijdrage, die nu volgens het amendement
gevraagd zou worden, is nog maar 2.50. Daar wordt
dus reeds geld bijgelegd door de gemeente, wat nog meer
het geval is bij de straten 1ste, 2de en 3de klasse,
waarvoor het amendement evenals onder het vigeerend
stelsel het geval is—1.50 en 2. vraagt.
Volgens de memorie van toelichting hij het gewijzigd
artikel van de commissie is nu de opmerking gemaakt,
dat het wenschelijk is voor den bouw van arbeiders
woningen om de retributie lager te stellen. Spreker is
echter eens even aan het rekenen geweest en wat komt
men dan op een klein bedrag neerStraten dor 4de
klasse mogen een breedte hebben van 2.50 meter; neem
eens aan, dat oen arbeiderswoning langs de straat een
lengte van 6 meter beslaat, dan rekent men zeker al
ruim genoeg; en dan zou men komen tot een bedrag van
37.50 tegen 2.50 per M2 Nu moet men niet ver
geten, dat dit loopt over twee woningen, want aan beide
zijden der straat zal in den regel een woning staan,
zoodat men tot een bedrag van 18.75 komt, waarmee
per woning de bouwkosten worden verhoogd. Naar 4 pCt.
rente is dat 75 ets per jaar, dat is per week geen ander
halve cent, waarmee de huur verhoogd zou moeten worden.
Nu wil spreker de vraag stellen hoe het eenig verschil
kan geven, eenig gewicht in de schaal kan leggen voor
den lust tot bouwen of men de bijdrage al dan niet op
2.50 laat.
Men begrijpt wel, dat die 1 i cent, als men het bedrag
niet heft, niet aan de huurders ten goede komt. De on
dernemer steekt ze in den zak. Ook moet men niet
vergeten, dat voor hem het gold niet weg is. Niet alleen
wordt hij daarvoor ontheven van het onderhoud van de
straat, maar ook van het onderhoud van de gansche
rioleering.
In gemoede wil spreker de vraag stellen of de billijke
bijdrage, welke de stad voor het onderhoud vraagt,
geacht kan worden te bezwarend of ook maar eenigermate
van invloed te zijn op het verhuren en bouwen van
woningen. Dat is stellig niet het geval. Een eigenaar
van een huis heeft zelf ook allicht 73 cents per jaar
noodig als hij voor het straatonderhoud moet zorgen.
Volgens de berekening meer. En dit zijn alleen nog
de cijfers voor de vierde klasse, omdat daarop de meeste
aanmerking werd gemaakt, terwijl de andere bijdragen
nog geringer zijn. Met deze toelichting meent spreker
ondersteuning van zijn amendement te mogen vragen.
Do heer Hijlkema heeft er reeds iii de vorige verga
dering bevreemding over uitgesproken, dat waar in De
cember 1903 door deze zelfde commissie een wijziging
der verordening van 1898 is voorgesteld om van straten,
die in het rechtstreeksch belang waren van het algemeen
verkeer, 1.50, en van alle andere 2.50 te heffen, en dat,
waar die wijziging hier uitvoerig is besproken en eindelijk
met 13 tegen 2 stemmen aangenomen, nu diezelfde com
missie slechts anderhalf jaar later met een geheel nieuw
systeem voor den dag komt, waarbij de eerste klasse
vrij zou zijn en van de andere 1 en 1.50 zou worden
geheven.
In de vorige vergadering heeft de heer Jansen gezegd,
dat men niet moet vergeten, dat in den tusschentijd geen
arbeiderswoningen meer zijn gebouwd. Dat zou het
argument zijn tegen de anderhalf jaar geleden aangeno
men wijziging. De commissie haalt ook het gesprokene
door den heer Jansen aan en wjjst op hetzelfde punt.
Spreker zou echter willen vragen, of do conclusie, die
de heer Jansen uit de feiten trekt, nu ook als een paal
boven water staat, dat n.l. die wijziging in de verordening
oorzaak moet zijn, dat er geen arbeiderswoningen worden
gebouwd. Daarvoor zouden toch ook andere redenen
kunnen zijn. liet is bekend, dat hier ter stede een groot
gebrek bestond aan burgerwoningen. Die zijn nu in de
laatste jaren veel gebouwd. Gok met het oog op de
door den heer Troelstra genoemde "cijfers, die aantoonen,
hoe gering de invloed dier wijziging in de verordening
is op de bouwkosten, kan men met reden vragen, of
het niet-bouwen van arbeiderswoningen niet tot oorzaak
heeft dat de ondernemers voorloopig in bet bouwen van
burgerwoningen meer voordeel zagen dan in dcu bouw
van arbeiderswoningen.
In de vergadering van 22 December 1903 is door den
lieer Duparc iets gezegd, waarmede spreker geheel mee
gaat. De heer Duparc zeide dit tot weerlegging der
heeren Ivomter en Schoondermark, die toen tegenstemmers
waren. Het kwam hierop neer, dat een particulier, die
huizen bouwt, niet denkt aan algemeene verkeerswegen
en aan de belangen der volkshuisvesting, maar bouwt
tot eigen voordeel. Spreker haalt dat aan, omdat de
heer Duparc nu evenals toen tot de commissie behoort.
De vraag rijst dus of de argumentatie van den heer
.lansen wel absoluut zeker opgaat. Spreker blijft liet
bevreemdend vinden, dat dezelfde commissie nu het af
wijkend voorstel doet, die in 1903 op hetzelfde standpunt
stond als nu de heer Troelstra met zijn amendement.
Naar aanleiding van het door den lieer Troelstra met
spreker in dc vorige vergadering ingediende amendement
heeft de commissie nu verder nog een wijziging aange
bracht in de voorlaatste alinea van het artikel, waarbij de
strekking van het vroeger amendement is verscherpt in
zooverre niet dc bevoegdheid van Burgemeester en Wet
houders tot afwijking, maar tot algehcele vrijstelling van
de bepalingen wordt neergeschreven. De slotalinea is
verder behouden gebleven, terwijl spreker die wilde laten
vervallen. Maar misschien ligt het in de bedoeling van
den Voorzitter de behandeling van het artikel te splitsen
en eerst het eerste deel af te doen.
De Voorzitter geeft zijn voornemen te kennen om het
eerste deel tot en met de alinea aanvangende mot de
woorden: „De verschuldigde bijdrage" eerst in stemming
te brengen en de beide laatste alinea's afzonderlijk te
behandelen.
De heer Jansen heeft geen plan om in een herhaling
te vervallen van liet gesprokene in de vorige vergadering
In den tusschentijd, sedert spreker daar deze zaak besprak,
heeft de gecombineerde vergadering der commission voor
do strafverordeningen en voor openbare werken plaats
gehad en het zal spreker wel niet kwalijk worden ge
nomen, wanneer hij verklapt, dat daar eenigSzins een
afspraak is gemaakt om heden niet te lang te debatteeren
en geen woorden te bezigen, die reeds gesproken zijn.
Spreker kan dus in hoofdzaak verwijzen naar het door
hem gesprokene in de vorige vergadering.
Doch nu door den heer 11 ijlkerna de pertinente vraag
wordt gedaan, of het zeker is, dat dc hooge bijdrage de
eenige reden is, dat er niet wordt gebouwd, mag spreker
eenig antwoord hierop niet schuldig blijven. De heer
Hijlkema heeft zelf ook een week tijd gehad om dat te
onderzoeken; spreker weet niet, of hij dat ook heeft
gedaan hij verklaart niet, of dat door hem is verricht
en of er dan een andere reden is gevonden. Waar spreker
voor de vraag wordt gesteld: is het dat alléén daar