Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1(5 Mei 1905. De heer Baart de la Faille kan zich volkomen begrij pen, dat de heer Jansen uit een oogpunt van goedkoop bouwen bezwaar heeft tegen het absoluut voorschrijven eener dubbelgemetselde laag. Spreker had dat bezwaar ook wel al onder oogen gezien, en zou daarom kunnen meegaan met het amendement van den heer Menalda. Sprekers bezwaar is voornamelijk gericht tegen den last dien men ondervindt van de luchtlaag onder den vloer, waartegen naar sprekers inzien de hoogere kosten eener gemetselde laag waarbij de ruimte kan vervallen, ruim schoots opwegen. Spreker geeft echter toe, dat de kosten voor arbeiderswoningen een bezwaar kunnen vormen, waarom hij met het amendement van den heer Menalda meegaat en zijn voorstel terugneemt. De redactie van art. 30, door den heer Menalda voor gesteld, wordt door de commissie overgenomen en met algemeene stemmen goedgekeurd. De artikelen 31, 32 en 33 worden zonder discussie met algemeene stemmen aangenomen. Artikel 34. De beraadslaging wordt geopend. De lieer Tromp gelooft, dat het goed zou zjjn om in de vierde alinea, waar gesproken wordt over speciale eischen aan muren te stellen wanneer zij door groote hoogte enz. gevaar opleveren voor den samenhang, na groote hoogte in te voegen „of door zware belasting". Met het oog op graanzolders, die een cnorinen druk te weerstaan hebben, kunnen bijzondere voorzorgen noodig zijn. De heer Troelstra is van oordeel, dat bij het bouwen van een pakhuis moeilijk geconstateerd kan worden, de aanwezigheid eener zware belasting, die later kan voor komen. In elk geval moet men dan schrijven: „te ver wachten zware belasting." De heer Tromp zegt: de heer Troelstra doet opmerken, dat men nog niet kan weten bij den bouw, hoe zwaar de belasting zal worden. Maar bij den bouw is eigenlijk ook de hoogte nog niet te constateeren. Evenals echter de teekening er is, waaruit men de hoogte berekent, zal het gebouw ook wel reeds een bestemming hebben, zoodat men den druk ongeveer kan berekenen. Hij den bouw van het pakhuis van den heer Ivoopmans kon men bijv. wel reeds een raming maken van het gewicht, dat op de zolders en muren zou rusten. Spreker wcnscht doorzijn amendement in de verordening neer te leggen, dat bij den bouw van een pakhuis op de bestemming wordt gelet Het amendement wordt ondersteund. De heer van Ketwich Verschuur heeft bij dit artikel nog op iets anders te wijzen en wel op het feit, dat in de eerste alinea wordt bepaald, dat balkdragende muren minstens een dikte moeten hebben van „één steen". Nu wordt in art. 30 gesproken over middelbonte mop, een speciale soort van steen, wat kwaliteit en grootte aangaat; daarom zou men hier kunnen vragen, wat onder „één steen" wordt verstaan. Men bouwt alhier gewoonlijk met drie verschillende soorten van steenmet kleine Friesche gele van 18 cM., roode Friesche van 20 cM. en nog een grootere soort gcele moppen van 22 cM. In art. 30 is. reeds sprake van een vierde soort. Welke bedoelt men hier, of is dit voor dit doel onverschillig Misschien kan de voorzitter van de bouwcommissie op heldering geven. De heer Beekhuis deelt mede, dat er in de vergadering van de bouwcommissie over is gesproken. Zelfs is daar de vraag gedaan, of het niet goed zou zijn, in art. 1 een definitie te geven van hetgeen men onder een steen ver staat. Spreker meent, dat er eerst gestaan heefteen steen ter dikte van 20 cM.nu hangt de dikte geheel in de lucht; misschien is het goed, de bepaling der dikte op 20 cM. weer in te voegen. De Voorzitter doet opmerken, dat de Directeur van Gemeentewerken verklaarde, dat men hier zeer goed weet wat bedoeld is, wanneer men spreekt van één steen dik. De heer van Ketwich Verschuur wil wel een voorstel doen tot het aangeven eener bepaalde dikte. Het feit ligt er toe, dat nu in art. 30 reeds een bepaalde soort is genoemd. Daar was het dus niet onverschillig, en dan is het ook wellicht niet goed, het ten aanzien van de muurdikte geheel over te laten. De heer Jansen doet opmerken, dat de bepaling der steensoort in art. 30, waarop de heer van Ketwich Ver schuur wijst, eigenlijk geen beteekenis heeft wat de breedte en lengte betreft. Daar wordt gedoeld op de hardheid en den aard van de steencn. Het is daar niet te doen om een bepaalde dikte van de laag maar om het gehalte van de steensoort. Maar in de eerste verordening spreker meent van 1880 of nog vroeger,-— was inderdaad bepaald, dat één steens muren 20 cM. moesten zijn. Daaruit ontstond evenwel telkens bezwaar omdat nu geen kleine Friesche steen meer mocht worden gebruikt, die toch van uitste kende qualiteit is. Bij een latere wijziging werd de maat daarom op 18 cM. gesteld. Ofschoon men in een verordening op alle eventualiteiten voorbereid moet zijn, kan spreker wel verklaren, dat die kleine steen weinig meer voor buitenmuren wordt gebruikt, en wanneer deze soort wordt verwerkt, is het voor klei nere woningen. Ze is te schadelijk in het verwerken. Men krijgt te veel kalklagen. Steen van 20 cM. voor te schrijven is echter wel wat groote beperking en spre ker zou dat willen ontraden. Voor pakhuizen zal niemand zulke kleine steen gaan gebruiken, de bouwer is daar zelf wel op bedacht. Dan komt Groninger-en Waalmop in aanmerking. Maar voor kleine burgerhuisjes kan met kleine Friesche steeu net werk verkregen worden en daar is de dikte zeer voldoende. Spreker ontraadt dus bepaling der muurdikte op 20 cM De heer Wolff wil hieraan nog toevoegen, dat in de Gezondheidscommissie ook een der leden imperatief een maat wilde voorschrijven. Op de algemeene vergadering verklaarde de heer Faber, Inspecteur voor het woning toezicht evenwel, dat zulk \jen imperatief voorschrift aanleiding zou kunnen geven tot moeilijk te ondervangen bezwaren. Op die vergadering werd dan ook niet inge gaan op het denkbeeld van vorenvermeld lid om een maat voor te schrijven. De heer van Ketwich Verschuur is ten volle voldaan en zal geen voorstel doen. De aanvulling van den heer Tromp wordt door de commissie overgenomen. De heer Beekhuis wenscht nog een vraag in het mid den te brengen. Is het niet wenschelijk om de in het laatste lid aan Burgemeester en Wethouders verleende bevoegdheid om van de bepalingen in het voorlaatste lid af te wijken, uit te breiden tot het geheele artikel Dit schijnt toch noodig om liet bouwen volgens het Systeem-Meunier mogelijk te maken, met cement en ijzer, hetgeen voor pakhuizen wordt toegepast en waarbij men geen steen gebruikt. Hoe het artikel zoo geworden is, als het er nu staat, herinnert spreker zich niet, maar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1(5 Mei 19U5. 105 het zal goed zijn, de fout, die bij de redactie is begaan, te herstellen. Het moet toch mogelijk zjjn, volgens dat systeem te bouwen, waarbij muren voldoende zijn, die aan andere eischen voldoen. De Voorzitter wijst er op, dat het artikel ook nu niet het bepaald gebruik van steeu voorschrijft, maar alleen muren ter dikte van een steen. De heer Beekhuis zegt, dat de muren volgens het systeem-Meunier geheel andere maten hebben, bijv. 8 c.M. De heer van Ketwich Verschuur doet opmerken, dat men, door de bevoegdheid van Burgemeester en Wet houders in de laatste alinea algemeen te maken en die alzoo op het geheele artikel te doen slaan, toch eenigszins in strijd komt met hetgeen voorafgaat. In de vierde alinea is toch voor de daarin vervatte bepalingen reeds afzonderlijk de mogelijkheid opengesteld om ontheffing te verleenen. De redactie zal alzoo iets gewijzigd moeten worden. De heer Beekhuis meent te mogen veronderstellen, dat de Raad het bouwen naar het systeem-Meunier mogelijk zal willen maken. Men zou de daartoe noodige redactie wijziging aan Burgemeester en Wethouders kunnen opdra gen. Met algemeene stemmen wordt besloten, Burgemeester en Wethouders te machtigen tot het aanbrengen der redactie-wijziging, door den heer Beekhuis bedoeld en wordt het artikel met het overgenomen amendement van den heer Tromp goedgekeurd. De artikelen 35, 36 en 37 worden zonder discussie met algemeene stemmen aangenomen. Artikel 38. De beraadslaging wordt geopend. De heer Tromp wil een kleine opmerking maken naar aanleiding van punt b. van dit artikel, waar voor elke woning een waterdichte leiding tot afvoer van spoelwater wordt vereischt, met een gootsteen, van stankafsluiting voorzien. Spreker zou daar willen lezen van een water dichte stankafsluiting. Als er enkel een dopje wordt aangebracht, is dat onvoldoende. Door er „waterdicht" aan toe te voegen ondervangt men dat bezwaar. De Voorzitter doet opmerken, dat met een stankafsluiting geen los dopje bedoeld wordt, maar een zwanenhals. Dat is overal het geval, waar het woord wordt gebruikt. De heer Tromp meende, dat men onder stankafsluiting zonder meer ook wel eens iets anders verstond, maar verklaart zich tevreden gesteld. De beraadslaging wordt gesloten. Het artikel wordt met algemeene stemmen aangenomen. Artikel 39. De beraadslaging wordt geopend. De heer Beekhuis constateert, dat aan dit artikel, be helzende het verbod om privaten te doen uitloopen, anders dan in wisseltonnen, in bet, avant-projet nog een tweede alinea was toegevoegd, bepalende dat Burgemeester en Wethouders vrijstelling konden verleenen onder nader door hen te stellen voorwaarden. Spreker wil nu niet in liet breede in de quaestic van het wisseltonnen-stelsel treden, de voor- en nadeelen zijn aan alle leden voldoende bekend; het mag echter worden geconstateerd, dat deskun digen meer en meer terugkomen van het denkbeeld, dat het het beste stelsel zou zijn. Ook in de vergadering van de FriescheBouwkring is daarop gewezen door den heer Tellegen, die heel wat bezwaren er tegen opsomde. H'J heeft toen verschillende systemen de revue laten passeeren, maar ook die spreker achtte het beste om menschen, die gesteld zijn op een privaat met doorspoeling de gelegenheid te laten, tot de inrichting daarvan. Men moet er streng de hand aan houden, dat zulke privaten dan onder voldoende waarborgen worden gemaakt. Ge- schiedt dit echter, dan was de heer Tellegen van oordeel, dat met een doorloopend privaat het doel veel beter wordt bereikt. En waar Burgemeester en Wethouders nu toch met ernst en nauwkeurig kunnen toezien, is er wel volstrekt geen bezwaar om in enkele gevallen toe te staan, dat de uitloozing van faecale stoffen op andere wijze dan met wisseltonnen geschiedt. Spreker laat de zaak anders gaarne aan meer bevoegden over, maar wilde het artikel zooals het nu is, niet onopgemerkt den hamei- van den Voorzitter laten passeeren. De heer Troelstra meent, dat het artikel, zooals het nu luidt, moeilijk is te handhaven. Spreker denkt hierbij aan de boerenplaatsen en afgelegen kleine woningen. Daar kan het wisseltonnenstelsel niet worden toegepast en dat zou toch de eiscli der verordening zijn. Er moet dus een bepaling worden opgenomen waarbij voor op verren afstand staande huizen de gelegenheid wordt opengelaten om vrijstelling te verleenen van het wisseltonnen-stelsel. Het denkbeeld van den heer Beekhuis verdient aanbe veling, ofschoon spreker niet gelooft, dat het goed is, uitzonderingen toe te laten binnen de kom der gemeente. Up grooten afstand alleen, is de toepassing onmogelijk. Oorspronkelijk heeft de mogelijkheid om uitzonderingen toe te laten inderdaad in het artikel gestaan. Het houdt verband met den wenseh om verontreiniging van het openbaar water tegen te gaan en met de inrichting van den reinigingsdienst. De heer Haverschmiilt zegt dat de afvoer van faeca- liën een moeilijk probleem is, maar een van de beste oplossingen is toch het wisseltonnenstelsel, zooals dat te Leeuwarden wordt toegepast, een inrichting, die goed staat aangeschreven, getuige het bezoek van ambtenaren uit Bremen en Oldenburg. In Augustus 1893 werd na rijp beraad het loozen van privaten of riolen strafbaar gesteld dit besluit gaf aan de ingezetenen last en kosten en de gemeente betaalde circa 500U gulden aan tegemoetkoming, en nu zou men ontheffing verleenen, ter wille van enkele 1ste klas heerenhuizen, die een closet wenschen. Spreker brengt in herinnering de Circulaire van het gemeentebestuur van September 1892, waarin de aandacht werd gevestigd op het gevaar dat er bestaat tijdens epidemiën faecale stoffen te loozen in het openbaai water; deze circulaire dateert van de cholera epidemie te Ham burg. Nog wijst spreker op het feit dat men de directie van de Stroocartonfabriek heeft opgelegd een dam te leggen in de I'otmarge en het nu niet zou aangaan aan de in gezetenen toe te staan de faecaliën vrij te laten uitloopen zonder dat men het resultaat van dien dam afwacht. Spreker wenscht nog iets verder te gaan en het artikel te verscherpen. Enkele ingezetenen zijn namelijk zoo vindingrijk ge weest, dat ze een closet in verbinding brengen met een wisselton en die ton plaatsen op het riool. Do door spoeling maakt die ton onmiddellijk vol, maar wat er niet in kan, loopt er wel over en komt zoo in het riool terecht. Spreker wenscht aan dit misbruik een einde te maken, al ware liet alleen reeds ter wille van het personeel met het wisselen der tonnen belast en stelt daarom voor art. 39 te lezen als volgt „Het is verboden faecaliën te loozen op riolen, en privaten te doen uitloopen anders dan in wisseltonnen,"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 5