106 Verslag van de handelingen van den gemeeuteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Mei 1905. Het amendement wordt ondersteund en maakt dus onderwerp van beraadslaging uit. De heer Baart de la Faille constateert dat de heer Haverschmidt hem reeds ten deele heeft ontlast van de taak, die hij meende, dat op hem rustte om het artikel te verdedigen zóó als de gezondheidscommissie wilde, dat het zou luiden. De heer Beekhuis is begonnen met de opinie van den heer Teilegen aan te halen en uit zijn toelichting en uit hetgeen hij over het hier gevolgde stelsel heeft gezegd, leidt hjj af, dat de heer Tellegen er vóór zou zijn, vrjjheid te laten tot het volgen van een ander stelsel, wanneer dat aan bepaalde eischen vol deed. Ook heeft de heer Beekhuis gezegd, dat nu weer wordt beweerd, dat het tonnenstelsel niet het beste is. Spreker gelooft echter, dat het in het algemeen moeilijk zal zijn om in een quaestie, die zoo verschillend wordt geïnfluenceerd door plaatselijke toestanden, eenig stelsel als het beste te decreteeren. Misschien kan men eerder spreken van het minst slechte. Spreker zal volstrekt niet beweren, dat het hier gevolgde stelsel in het alge meen het beste is. Er zijn vele voordeelen aan verbonden, dat de faecale stoffen, de vaste geheel en de vloeibare ten deele op die manier worden verzameld en uit de gemeente verwijderd, zoodat zij geen nadeel doen aan den bodem en aan het openbaar water. Maar spreker kan zich ook voorstellen, dat er menschen zijn, die dit stelsel minder aesthetisch vinden en andere voordeelen van een ander stelsel hooger schatten. Maar dan vormt, tegenover het voordeel voor een bepaalden bewoner, de omstandigheid, dat men hier niet kan voldoen aan de hygiënische eischen, een bezwaar voor het algemeen. De heer Tellegen en de heer Beekhuis sluit zich daarbij aan meent dat zij, die liever het watercloset stelsel wenschen, daartoe vrij moeten zijn. In steden aan groote rivieren en aan zee worden nu met het watercloset-stelsel de faecale stoffen ook wel verwijderd, maar dat maakt een groot verschil met Leeuwarden en deze geheelc provincie. Wij hebben hier het groote nadeel nu eenmaal van openbare wateren, die niet be hoorlijk ververscht kunnen worden. Naar sprekers inzien is het de dure plicht der gemeente om alles wat tot vervuiling kan strekken, tot een minimum te beperken, al weet hij zeer goed, dat men helaas een deel van den afval, speciaal het menagewater, niet anders kan kwijt raken dan door de riolen in het openbare water. Met, menage water voert juist veel aan rotting onderhevige stoffen mee en ook vloeibare stoffen, urine, maar voor Leeuwarden bestaat ten aanzien hiervan geen beter hulp middel dan loozing op het openbaar water. Andere plaatsen hebben dan wel veel vóór, waar zij een zoodanige verversching hebben van het openbaar water, dat zij het systeem tout a l'égout kunnen toepassen. Waar de hygiënische voordeelen van het tonnenstelsel hier op den voorgrond gesteld moeten worden, gelooft spreker, dat het voor Leeuwarden, zooals dit is gecondi tioneerd, als het beste aangemerkt moet worden, tegen over de groote bezwaren, hier verbonden aan het laten uitloopen der privaatstoff'en op de riolen. De gezond heidscommissie heeft gemeend, te moeten vasthouden aan het tonnenstelsel. De heer Hijlkema heeft het amendement-Haverschmidt ondersteund, omdat hjj meent, dat niet clandestien tegen de algemeen geldende bepalingen gezondigd mag worden en een verscherping noodzakelijk is. De heer Beekhuis wil een priucipieele wijziging aanbrengen, die spreker wel wat gevaarlijk voorkomt. Met den heer Baart de la Faille is spreker het eens, dat men de zaak moet bezien in het licht der plaatselijke omstandigheden. De geleerden kunnen onmogelijk een voor alle plaatsen vast als het beste doorgaand systeem aangeven. Waterclosets brengen een groote verspilling van water mee. Dat alleen reeds zou voor Leeuwarden een verbazende last kunnen opleveren. Het zou niet goed zijn, hier incidenteel een zoo ver reikende zaak te beslissen. De commissie heeft haar gelaten, zooals men na ampele beschouwing vroeger heeft gemeend, dat het best was. Misschien kan men na verloop van tijd de aangelegenheid nog weer eens grondig onder de oogen zien, maar niet incidenteel bij dit ontwerp. De heer Duparc is sedert 1898 over de thans in be handeling zijnde zaak niet van gevoelen veranderd en blijft de bestaande bepaling als de beste voor Leeuwarden beschouwen. In de eerste plaats wil spreker er op wijzen, de heeren Haverschmidt en Hijlkema hebben er ook reeds nader op aangedrongen dat men niet inci denteel bij een bouwverordening deze zaak moet uitmaken. liet is best mogelijk, dat sommige hygiënisten er toe zijn gekomen, in het algemeen, hun opinie over het tonnenstelsel te herzien. Door den heer Baart de la Faille is echter reeds duidelijk aangetoond dat dit hier de quaestie niet is. Het kwaad, want dit blijft het, moet zooveel mogelijk, tot een minimum worden herleid. Aan ieder, die eenig begrip heeft van hygiëne, zou spreker wel eens de vraag willen stellen, of handhaving van het tegenwoordige voorschrift in elk geval niet ver kieslijk is boven invoering van een dispensatie-recht Welke inrichting men ook make, zooals de heer Beekhuis wil, een watercloset zal in elk geval faecale storten in het openbaar vaarwater brengen, zij het ook in verdunden toestand. Ook in de Gezondheidscommissie is er in het breede over gesproken. De overgroote meerderheid verklaarde zich echter vóór handhaving van het verbod. Eigenlijk zou het een geldquaestie worden. Zij, die de kosten van een watercloset konden betalen, zouden het waarschijnlijk aanbrengen, maar honderden en honderden huizen, in arbeiderswoningen vooral, waar de inrichting moeilijk zoo niet onmogelijk zou zijn aan to brengen, zou men zich ook verder van tonnen moeten bedienen. De maatregel zou alleen dienen voor do groote huizen. Uok in 1898 is dat reeds van meer dan van één zijde in het midden gebracht. Er is nog een punt, naar spreker meent ook de heer Haverschmidt heeft er al met een enkel woord op gewezen, dat niet uit het oog mag worden verloren. Men vergeve spreker het woord, maar de Raad zou zich eenigszius kunnen maken tot de risee van het publiek, als hjj dispensatie toeliet. Jarenlang is de Raad bezig, te peinzen over maatregelen om verontreiniging van het publieke water tegen te gaan. De heer Baart de la Faille heeft reeds uitééngezet dat de toestand hier zoo précair is, daar men niet altijd stroomend water heeft, gelijk in de geheele provincie. Vooral lijden we hier aan het afval-water van de Stroocartonfabriek. Daarover is vóór eenige jaren al een Administratief proces gevoerd en het gemeentebestuur heeft, om de bezwaren, zooveel mogelijk, te koeren, niet alleen aan de directie der fabriek vrij bezwarende voorwaarden opgelegd, maar ook zelf een uitgaaf van 4U0U aanvaard voor het leggen van een dam, iu het vaarwater De Potmargc. En nu, terwijl men nog steeds bezig is met liet nemen van maatregelen, om de water-verontreiniging te koeren, zou men aan de ingezetenen, die het kunnen betalen, als ware het, een soort vrijbrief geven tot zoodanige verontreiniging. Wel drie maal mag men zich bedenken, alvorens den heer Beekhuis daarin te volgen. Toen in 1898 het voorstel tot het uitvaardigen van het verbod werd behandeld, is gezegd Hebt nog maar ge duld langzamerhand zijn de ingezetenen er reeds toe overgegaan, van het tonnenstelsel gebruik te maken, de eigenaars van de nog overige 151 woningen, zullen wel volgen. Maar toen heeft spreker er op gewezen, dat, waar zoovele honderden geheel vrijwillig van het door de gemeente aangeboden middel hadden gebruik gemaakt om hun faecale stoffen spoedig en doelmatig verwijderd te krijgen, voor de 151, die steeds weigerachtig waren Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Mei 1905. 107 gebleven, geen maatregel te streng kon zijn. Want, al was het slechts een betrekkelijk klein getal recalcitranten, zij hielden het wapen in handen, om het water te ver ontreinigen, ook met de faecaliën van lijders aan besmet telijke ziekten. In het laatste wetsontwerp tegen waterverontreiniging, staat in art. 2 Riolen van een gemeente of van andere gemeentelijke werken tot het afvoeren van faecaliënvan huishoudwater of van andere vuile stoffen mogen niet in een water uitloozen. dan met inachtneming van de voorschriften, door Gedeputeerde Staten voor ieder zoodanig werk, ter voorkoming van hinderlijke of schadelijke waterverontrei niging gesteld enz." Op de vraag in het voorloopig verslag naar de betee- kenis van „grachten" leest men in de Memorie van antwoord Grachten, zijn, „onder andere gemeentelijke werken tot afvoer van vuil niet begrepen. Zjj dienen evenals straten, het verkeeral bezigt men ze tevens wel, om zich van vuilnis te ontdoen." Spreker legt op deze woorden nadruk. Ze drukken zoo duidelijk mogelijk uit, dat grachten enz. bestemd zijn voor de scheepvaart, geenszins om daarin vuil, allerminst faecaliën te loozen. Als in andere plaatsen de loozing van faecale stoffen in de grachten nóg plaats heeft, zal, wanneer dit ontwerp tot wet wordt verheven, wat zeker binnen niet te langen tijd kan worden verwacht, aan dergelijke toestanden, een eind worden gemaakt. Wie voorts kennis heeft genomen van het belangrijk rapport der Staats-Commissie, die een onderzoek heeft ingesteld naar de verontreiniging der openbare wateren, zal weten, hoeveel dergelijke misstanden in dit opzicht in geheel Nederland voorkomen. Resuineerende komt spreker tot de conclusie, dat de Raad wél zal doen te behouden wat men hier heeft en in elk geval niet tot verandering over te gaan, dan na opzettelijk deskundig onderzoek. De heer van Ketwich Verschuur wraakt het gebruik door den heer Duparc van het woord incidenteelten aanzien van deze zaak. Spreker zou wel willen vragen, waar de hygiëne meer mede is gemoeid dan met dit onderwerp en welk ander doel heeft de regeling van het nu aan de orde zijnde onderwerp, dan de hygiëne te bevorderen? En dan zou de bespreking van dit onder werp hier niet van pas zijn „Incidenteel" kan die be spreking en de te nemen beslissing zeer zeker niet ge noemd worden. Spreker wil de bestaande bepaling behouden en niet de door den heer Haverschmidt voorgestelde verscherping meegaan, maar ook met den heer Beekhuis, waar deze afwijking wil mogelijk makenspreker zal verklaren waarom; omdat ook hij n.l. inziet, dat het onmogelijk is, het artikel, zóó als het er nu staat, in de geheele ge meente uit te voeren. Voor noodzakelijke gevallen moe ten Burgemeester en Wethouders de vrijheid hebben, afwijking toe te staan. Twee omstandigheden doen spre ker nu met den heer Beekhuis meegaan. Er bestaan vele afgelegen boerenwoningen, reeds door den heer Troel stra genoemd, o.a. ook op Wijlaarderburen waar het wis- seltonnenstelsel niet zonder groote kosten -voor de ge meente kan worden uitgevoerd. Maar verder heeft men liet Diaconessenhuis en dergelijke groote inrichtingen voor welke een ander stelsel veel voor heeft. Destijds werd door het bestuur daarom voorgesteld om ijzeren beerput ten te maken die volgens een uitstekend systeem op pneumatische wijze, zonder reuk, geledigd kunnen wor den. Aan den Raad werd destijds ontheffing van de ook thans nog geldende bepaling gevraagd en de gezondheids commissie vereenigde zich met het verzoek om in deze een uitzondering te maken, doch de Raad wees het van de hand. Voor die bijzondere gevallen nu wil spreker de door den heer Beekhuis voorgestelde vergunningsali- nea in het leven roepen. De heer Troelstra gaat mee met het ontworpen arti kel plus de verscherping van den heer Haverschmidt, maar het blijft hem voorkomen, dat het artikel, zooals het er ligt, niet is toe te passen. Daarom heeft spreker gemeend, een amendement te moeten indienen, dat daar aan tegemoet komt. Spreker wil het slot van art. 89 aldus doen luiden „Burgemeester en Wethouderskunnen ten aanzien van afgelegen buurten vrijstelling van deze bepalingen verleenen zoo noodig onder door hen te stellen voor waarden." Do heer van Ketwich Verschuur vraagt of naast die afgelegen woningen dan ook niet voorzien kan worden in het geval als van het Diaconessenhuis en dergelijke inrichtingen waarover hij zoo juist sprak. De heer Baart de la Faille wenscht vooral den heer van Ketwich Verschuur te bestrijden, die uitzonderingen pleit. De uitzonderingen, die dat lid op het oog heeft, komen spreker bedenkelijk en schadelijk voor. Meer be paald is het Diaconessenhuis genoemd en de toenmalige gezondheidscommissie in het krijt gebracht tegen de tegen woordige. Spreker blijft het maken van uitzonderingen bestrijden. Men kan dat voor een enkele inrichting wel willen doen, maar daarbij dreigt men zeer partijdig te worden. Een aantal inrichtingen hebben dan hetzelfde recht. Het komt spreker vóór, dat de toepassing van uitzonderingen groote bezwaren meebrengt. Men kan wel weer een heel systeem eischen, een reservoir, dat geledigd moet worden met behulp eener bepaalde zuiginrichting enz. Maar als alle noodige voor waarden werden toegepast, zou niemand gesteld zijn op het verkrijgen der uitzondering. De uitzondering voor het Diaconessenhuis blijft groot bezwaar meebrengen. Dan ook de gevangenis en het St. BoiiifaciusgestichL En dan komen hotels en andere inrichtingen. Een aantal menschen kunnen hetzelfde recht doen gelden als het Diaconessenhuis. Dan wordt het bedenkelijk, aan Bur gemeester en Wethouders de bevoegdheid tot het verleenen van uitzonderingen te geven en spreker gelooft, dat Bur gemeester en Wethouders zelf zich door die bevoegdheid bezwaard zouden gevoelen, waar zij weten, als een systeem in hoofdzaak is aangenomen, met welke bezwaren men heeft te rade te gaan. De uitzondering, die de heer Troelstra in het leven wil roepen voor verwijderde boerenplaatsen, wil spreker wel toestemmen. Up de een of andere wijze moet daar tegemoetgekomen worden. Men weet, op welk een pri mitieve wijze op boerenplaatsen met de faecale stoffen van inonscben en vee wordt omgegaan. Spreker zou dan in de uitzondering speciaal boerenplaatsen of het criterium van den grooten afstand genoemd willen zien. Iu de kom der gemeente zou spreker in geen geval uitzonde ringen wenschen, maar integendeel den regel stellig ge handhaafd willen zien. De heer Beekhuis gelooft, dat het door hem gesprokene door verscheidene sprekers óverdreven is voorgesteld, liet strekte niet om te breken met het wisseltonnen- stelsel. Dat wil spreker behouden als heel grooten regel, maar wanneer iemand aantoont, dat hij op uitstekende wijze, zonder schade' voor de volksgezondheid, een af wijkend stelsel kan toepassen, dan wil spreker, dat het mogelijk zal zijn, dat toe te staan. Toepassing van het uitstekende stelsel van biologische reiniging, zooals in het Academisch Ziekenhuis te Gro ningen, zou volgens de ontworpen bepaling hier niet mogelijk zijn. Het komt spreker voor, dat gelijk ook door den heer van Ketwich Verschuur is aangetoond - zich bijzondere gevallen kunnen voordoen, die afwijking wenschelijk maken. De lieer Baart de la Faille heeft gewezen op de groote kosten 0111 voldoende andere in-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 6