Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1905.
3. Alsvoren om aan S. Sniedereervol ontslagen werk
man bij de stadsreinigingeen juarlijksch pensioen toe te
kennen van f138.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt
zonder discussie en met algcmeenc stemmen besloten,
aan S. Snieder met ingang van den datum, waarop hem
eervol ontslag uit zijne betrekking is verleend, eencjaar-
ljjksch pensioen toe te kennen van ƒ138.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling van nieuwe verordeningen op de heffing en op de
invordering der hondenbelasting. (Bijlage no. 21.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Aan
de orde wordt gesteld de hettingsverordening.
Art. 1.
Er wordt in deze gemeente eene belasting geheven op
het houden van honden.
De heer OosterhofF vraagt, of het do bedoeling is, ook
belasting te heffen van honden, die men niet in de
gemeente, doch elders houdt, liet geval zal zich kunnen
voordoen, dat iemand op eene buitenplaats in eene andere
gemeente jachthonden houdt; volgens het nieuwe artikel
zullen deze belastbaar zijn, volgens de oude redactie
daarentegen niet.
Is nu de bedoeling om van deze houden ook belasting
te heffen, dan heeft spreker hiertegen geen overwegend
bezwaar. Wil men dit niet, dan is de oude redactie beter
en geeft hij in overweging om die te behouden.
De Vuorzilter kan mededeelen, dat het niet de bedoeling
kan zijn, belasting te heffen van honden, die niet in de
gemeente worden gehouden.
Dit blijkt ook uit het nieuwe art. 7, waarbij wordt
bepaald dat aan houders van honden, die vóór 1 Juli
hun hoofdverblijf naar eene andere gemeente overbrengen,
op schriftelijke aanvraag teruggave van de helft van hun
aanslag wordt verleend.
Den heer Oosterhoff komt het toch beter voor, om,
teneinde alle kwestiën te voorkomen, de oude redactie
te behouden.
De heer Duparc vindt het onnoodig, op het denkbeeld
van den heer Oosterhoff' in te gaan, omdat in art. 2
(nieuw) reeds wordt gezegd, dat de belasting is verschul
digd door ieder, die in de gemeente zijn hoofdverblijf
heeft en een of meer honden houdt.
Al komt een ander met nog zooveel honden in deze
gemeente, hij zal geene belasting hebben te betalen, als
zjjn hoofdverblijf hier niet is gevestigd.
De lieer Oosterhoff stelt zich voor dat iemand, hier
wonende, elders een buiten heeft, en liefhebber van de
jacht zijnde, daar jachthonden houdt, die nooit in de
stad komen. Volgens het nieuwe artikel nu zal ook
voor die honden hier belasting moeten worden betaald.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders
geen bezwaar hebben, de oude redactie van art. 1 in de
nieuwe verordening op te nemen.
De artt. 1—3 worden hierna zonder verdere discussie,
met algemeene stemmen aangenomen.
0)> voorstel van den heer Tromp wordt besloten, in
de 2e alinea van art. 3 in plauts van „of nijverheid" te
lezen van nijverheid."
Art. 4.
De belasting is niet verschuldigd,
lo. voor honden, die nog geen twee maanden oud
zijn
2o. voor honden, gehouden op vaartuigen, door daarop
wonende schippers, die geen woonplaats aan den vasten
wal hebben, mits de bonden aan boord van het vaartuig
worden gehouden
8o. voor honden van kooplieden in honden, voor
zoover zij daarin handel drijven.
De heer OosterhofF vraagt of men woont in of op een
schip. Spr. acht het beter, hier te lezen in een schip.
De Voorzitter heeft geen bezwaar tegen de door den
heer Oosterhoff bedoelde wijziging.
Het aldus gewijzigde art. wordt hierna met algemeene
stemmen aangenomen, evenals de artt. 5 en ff.
Art. 7.
Aan belastingschuldigen, die zich vóór 1 Juli van het
belastingjaar van hunne honden hebben ontdaan en in
de tweede helft van dat jaar niet weder volgens deze
verordening belastingplichtig worden, alsmede aan houders
van honden, die in eerstgemeld tijdvak hun hoofdverblijf
naar een andere gemeente overbrengen, wordt op hunne
schriftelijke aanvraag door Burgemeester en Wethouders
teruggave van de helft van hunnen aanslag verleend,
mits deze aanvraag geschiede vóór of op 1 Juli en onder
overlegging van het gekwiteerd aanslagbiljet en het voor
den hond afgegeven kenteeken, bedoeld in art. 9 der
verordening op de invordering dezer belasting.
Van de beslissing van Burgemeester en Wethouders
kunnen belanghebbenden in beroep komen bij den Baad.
De heer Koopmans vraagt, of het niet beter is, hier
te lezen „mits deze aanvraag geschiede vóór of op 1
Augustusook omdat in den aanvang reeds wordt ge
sproken van 1 Juli. De belanghebbenden hebben dan
vier weken tijd om de ontheffing te vragen.
De Voorzitter wijst er op, dat wanneer honden in de
eerste zes maanden van het jaar worden afgeschaft, er
voor de houders geen bezwaar kan bestaan om daarvan
vóór 1 Juli aangifte te doen. Uok wanneer men voor
nemens is met 1 Juli den hond af te schaffen kan dit
vóór dat tijdstip worden opgegeven. De oude wet op
de personeele belasting had een dergelijke bepaling ten
aanzien van paarden, waarvan men het voornemen had
het belastbaar gebruik vóór 1 November af te schaffen.
Overigens ligt het voor de hand, dat, om te kunnen
nagaan of van af 1 Juli geen hond meer gehouden is,
men op 1 Juli bekend moet zijn met de aanvragen om
ontheffing voor de tweede helft van het dienstjaar.
De heer Koopmans vestigt er de aandacht op, dat in
de laatste alinea geen termijn van beroep voorkomt.
De Voorzitter acht de opmerking van den heer Koop
mans gegrond. Hij stelt voor achter „belanghebbenden"
in te voegen „binnen eene maand."
Hiertoe wordt besloten.
Art. 7 wórdt aldus gewijzigd aangenomen. De artt.
8 en 9 worden zonder discussie en met algemeene stem
men onveranderd aangenomen. Daarna wordt de veror
dening in haar geheel met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is de verordening op de invordering.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juli 1905.
137
Art. 1, 3e alinea.
Bedoelde beambten houden nauwkeurig aanteekening
van de personen en hunne woonplaats (straat en wijk-
nummer), aan wie een bil jet is uitgereikt, volgens nader
door Burgemeester en Wethouders te geven voorschriften.
De heer Oosterhoff acht de redactie van deze alinea
minder gelukkig. Spreker zou daarvoor willen lezen:
„Bedoelde beambten houden nauwkeurig aanteekening
van den naam en de woonplaats (straat en wijknummer)
van hen, aan wie een biljet is uitgereikt, volgens nader
door Burgemeester en Wethouders te geven voorschriften.
Ook tegen deze redactie-wijziging heeft de Voorzitter
geen bezwaar, liet blijkt hem, dat de heer Oosterhoff
het ontwerp der verordening grondig heeft nagegaan.
Art. 1 wordt hierna aldus gewijzigd met algemeene
stemmen aangenomen. De art. 2 en 9 worden zonder
discussie en metalgemeenestemmen onveranderd vastgesteld.
Art. 10.
Tot verzekering der belasting zjjn de belastingschul
digen verplicht, hunne honden, wanneer deze zich op de
openbare straat bevinden, het kenteeken, goed zichtbaar
aan een halsband bevestigd, te doen dragen.
Voor zoover zij in het vorig jaar in het bezit van
zoodanig kenteeken zjjn geweest, zjjn zjj verplicht dit bjj
de betaling der belasting over het loopende jaar weder
in te leveren.
Tot zoolang, doch uiterlijk tot den versehjjndag voor
de betaling van de belasting over het loopende jear, is
het kenteeken van het vorig jaar geldig.
De heer Koopmans zegt, dat voor de honden hier wel
penningen uitgegeven, doch deze meestal niet gedragen
worden. Dat heeft een goede reden: de dieren verliezen
ze of welwillende vrienden verlossen er hen van. Zoo
doende wordt echter de bepaling van dit artikel een
doode letter.
De Voorzitter kan den heer Koopmans antwoorden,
dat deze bepaling ook in andere gemeenten bestaat. Het
kenteeken dient, als het verloren is gegaan, vernieuwd
te kunnen worden, omdat het niet dragen van het ken
teeken op zich zelf reeds strafbaar is gesteld. Ter be
vordering van de controle moet de Gemeente-Ontvanger
berichten, aan wie nieuwe penningen zjjn uitgereikt, met
de volgnummers. De oude zjjn dan natuur! jjk niet meer
geldig. Spreker zou niet weten, hoe anders gehandeld
moet worden.
De artt. 10 12 worden hierna met algemeene stem
men aangenomen.
Art. 13.
Honden, niet voorzien van het vereischte kenteeken
worden, ingeval zjj op de openbare straat worden aange
troffen, door de politie in bewaring genomen.
Indien de houder zich niet binnen 3 maal 24 uren na
de aanhouding ter terugbekoming van den hond beeft
aangemeld, wordt deze ter beschikking van de politie
gesteld.
liet heeft den heer Koopmans verwonderd, dat Bur
gemeester en Wethouders door het voorschrift der eerste
alinea van dit artikel de politie tot hondenvangers maakt.
Maar is het wel in het belang van haar prestige, dat
deze daarmede belast wordt Zouden geen andere per
sonen met de uitvoering kunnen worden belast:1
Een ander bezwaar van spreker is, dat niet wordt
aangegeven, hoe door de politie met de honden wordt
gehandeld, welke niet binnen 3 X 24 uren na aanhouding
zjjn opgevorderd.
De Voorzitter constateert, dat de bepaling van art. 13
is overeenkomstig den bestaanden toestand. In andere
verordeningen is daaromtrent ook niets bepaald.
Wat het toezicht der politie betreft, deze is daarvoor
uit den aard der zaak het meest geschikt. De aanstelling
van een afzonderljjk ambtenaar zou bovendien weer uit
gaven met zich sleepen. Trouwens, alle ambtenaren der
plaatselijke belastingen zjjn bevoegd, overtredingen ten
dezen te constateercnhet toezicht zal ook bepaald
worden opgedragen aan den beambte, die met de be
schrijving zal worden belast. Wat de vraag betreft, hoe
met de niet opgevorderde honden wordt gehandeld, daar
zal moeiljjk anders op geantwoord kunnen worden dan
dat zjj na verloop van den gestelden termjjn zullen worden
gedood.
De heer Koopmans is het met den Voorzitter eens,
dat bezwaarlijk een persoon speciaal voor het toezicht
op de honden kan worden aangesteld; daarom wenseht
spreker geen voorstel tot wijziging van dit artikel te doen.
Toch vindt spr. liet, in strijd met de Gemeentewet, dat de
honden worden van kant gemaakt. Die wet bepaalt, dat
aangehaalde goederen na rechterljjk vonnis in het openbaar
moeten worden verkocht. Levend vee kan op machtiging
van den kantonrechter spoediger worden verkocht.
De Voorzitter wijst er op, dat de uitdrukking „ter
beschikking" in onderscheidene andere verordeningen op
de hondenbelasting voorkomt.
Den heer Baart tie la Faille bevreemdt het, dat in deze
verordening op de invordering geen artikel voorkomt
regelende de oniuvorderbaarverklaring van aanslagen.
Velen toch, hoewel aangeslagen, betalen niet. En als
daartegen geen maatregelen zjjn te nemen, kan spreker
zich voorstellen, dat de nalatigen van het eene jaar ook
die van het andere zullen zjjn.
Waar het nu algemeen bekend is, dat de losloopende
honden veel last veroorzaken, daar zou spreker het weu-
scheljjk achten, dat de verordening de nalatige eigenaren
kon treffen door b.v. hunne honden verbeurd te verklaren.
De Voorzitter kan den heer de la Faille mededeelen,
dat de wet op de invordering der rijksbelastingen bjj art.
2ff0 der Gemeentewet ook van toepassing is verklaard
op de invordering der gemeente-belastingen. Op het niet
betalen der belasting is echter geen straf te stellen.
Door de voorgestelde maatregelen tot verzekering van de
belasting hoopt men echter het getal oninbare posten
zeer te beperken. Waarschijnlijk zullen die aanleiding
geven dat vele honden, waarvoor de belasting niet wordt
betaald, worden afgeschaft. Wat echter de heer de la
Faille zou wenschen, verbiedt de wet.
De heer Baart de la Faille begrijpt nu dat tegen zjjn
denkbeeld bezwaren bestaan.
Art. 13—16 worden hierna met algemeene stemmen
aangenomen, evenals de verordening op de invordering
in haar geheel.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot uit
breiding der gasfabriek door de stichting van een water
gasfabriek op een perceel landbehoorende bij de herberg
„de Bleek" gelegen aan den Oostersingel.
Burgemeester en Wethouders stellen voor
I. aan de firma Saml. Cutler en Sons of de firma
Humphreys eri Glasgow, beide te Londen, ter keuze van
Burgemeester en Wethouders, ondershands op te dragen
de levering en plaatsing van een fabriek voor gecarbu-