VepgadöFing van Dinsdag 22 Augustus 1905.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1905 153
Tegenwoordig 14 leden, te weten de heeren Beucker
Andreae, Schoondermark, Troelstra, Jansen, Wilhclmij,
Beekhuis, Komter, Koopmans, Feddema, Duparc, 11 jj 1-
kenia, Haverschmidt, Menalda en van Ketwieh Verschuur.
Afwezig de heerenBaart de la Faille, Oosterhoff,
van Messel, Lautenbach, Wolff, Beerends, Tigler Wjj-
brandi, Feitz en Tromp.
Voorzitter: de heer A. E. Zimmerman, Burgemeester.
I. De notulen van de op Dinsdag 3 Augustus 1.1.
gehouden vergadering worden gelezen. Op de vraag van
den Voorzitter of de leden daaraan hunne goedkeuring
hechten, verzoekt de heer Koopmans het woord te mogen
bekomen.
De heer Koopmans veronderstelt, dat de notulen in
het kort den inhoud weergeven van bet meer uitgebreide
verslag der handelingen van den raad op 8 Augs 1.1.
Op pag. 148 van dat verslag zegt de heer Duparc het
volgende ten opzichte van het door den heer Feddema
gevraagde verlof om Burgemeester en Wethouders te
interpelleeren omtrent de gunning van de watergasfabriek
aan de firma Cutler en Sons
„Werd het verlof door den raad geweigerd, er zou al
„heel spoedig iets ten nadeele van Burgemeester en
„Wethouders uit worden gedistilleerd, aan de strooming
„van insinueeren en verdachtmaking, die ongelukkig
„sedert eenigen tijd ook in dezen raad wordt waargeno-
„men, zou slechts uitbreiding worden gegeven."
Toen de heer Duparc deze woorden had geuit, vroeg
spreker het woord doch het werd hem door den Voor
zitter, den heer Troelstra, geweigerd, bewerende, dat de
discussiën waren gesloten. Daarom wenscht spreker
thans daarop terug te komen. In die woorden vindt
hij een beleedigende uitdrukking opgesloten tegen den
geheelcn Raad, en in het bijzonder
De Voorzitter, den heer Koopmans interrumpeerende,
meent, dat deze misbruik maakt van het hem verleende
woord. Dit is hem verleend, naar spreker veronderstelde, om
eene opmerking te maken over de pas voorgelezen notulen.
Het blijkt echter, dat door hem wordt teruggekomen op
een feit dat in de vorige vergadering plaats had. Spreker
behoeft wel niet te zeggen, dat liet thans niet de gele
genheid is, om daar tegen op te komen.
De heer Koopmans moet met den Voorzitter in op
vatting omtrent deze kwestie verschillen. Spreker be
schouwt het door hem te berde gebrachte als een per
soonlijk feit.
De Voorzittel* kan hierin geen persoonlijk feit zien
in elk geval staat vast, dat het zich niet in deze verga
dering heelt voorgedaan. Nu moge de beer Koopmans
op 8 Augustus geene gelegenheid hebben gehad, het
woord te bekomen of wel hebben verzuimd, die gelegen
heid tot spreken te juister tijd te hebben aangegrepen,
hoe dit zij, nu de zaak is afgedaan kan daarover niet
meer worden gedebatteerd.
De lieer Koopmans vraagt, of, indien hem thans niet
het woord kan worden toegestaan, hij na afloop der
punten van behandeling de kwestie kan te berde brengen.
De Voorzitter betwijfelt dit, waar door don heer Koop
mans geen bezwaar tegen de notuleering zelve wordt ge
opperd. Alleen in het geval, indien hij daartegen bezwaar
had, zou hem het woord kunnen worden verleend.
Spreker herhaalt, dat naar zijne meening hier geen
„persoonlijk feit" bestaat. De zaak is afgeloopen en er
kan niet op worden teruggekomen.
De heer Koopmans betreurt het ten zeerste, dat hem
aldus de gelegenheid wordt onthouden, tegen de aange
haalde woorden van den heer Duparc op te komen.
De Voorzitter zegt, dat de lieer Koopmans in de vorige
vergadering tegen de toni geuite woorden had kunnen
opkomen. Het ligt allerminst in sprekers bedoeling, het
recht van spreken door de leden te verkleinen of te be
lemmeren. Maar men zal liet met spreker eens zijn, dat
thans de door den lieer Koopmans gewenschte gelegenheid
niet meer bestaat.
Deze verklaart zelf het genotuleerde voor juist; welnu
dan zal hij in deze vergadering ook tot goedkeuring der
notulen willen medewerken, zonder de discussie over
het in de vorige vergadering gesprokene, te heropenen.
De heer Koopmans vertrouwt dan, dat, wanneer hij
het woord weer verlangt in eene vergadering gepresi
deerd door den fungeerenden voorzitter, deze hem daartoe
de gelegenheid niet zal benemen.
Hierna worden de notulen goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. Bericht van afwezigheid van de heeren van Messel
en Feitz.
2. Resolutie van Gredcp. Staten, d.d. 17 Augustus
1.1. no. 24, 2e ufdceling, waarbij de mededeeling der toe
lating van de nieuw-benoemde raadsleden voor kennisgeving
wordt aangenomen.
De mededeelingen sub 1 en 2 worden aangenomen voor
notificatie.
3. Adres van het Uitv. Comité der tentoonstelling in
1906 alhier te houden, om voor dat doel den Arendstuin,
het gebouw voor de Landbouwwinterschool en de Manége
in gebruik te willen afstaan.
De Voorzitter stelt voor, dit adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ten fine van
prae-advies, waartoe wordt besloten.
De heer Schoondermark heeft er geen bezwaar tegen,
dat dit adres in handen van Burgemeester en Wethou
ders wordt gesteld, doch hij wenscht aan hen daarbij het
verzoek te richten dit prae-advies reeds in de volgende
vergadering uit te brengen en te behandelen. Spreker
doet die vraag, omdat 14 dagen voldoende zijn voor
de leden om de zaak te onderzoeken.
Het is echter in hoofdzaak om te wijzen op de haast
welke met de zaak gemoeid is, dat spreker het woord
heeft gevraagd. Er is bij de voorbereiding eener ten
toonstelling veel meer te doen dan men zoo oppervlak
kig zou denken. De exposanten moeten worden aange
schreven, met hen dient te worden onderhandeld over de
beschikbare ruimte, den prijs daarvoor te betalen, enz.
De Voorzitter wil namens Burgemeester en Wetliou-
houders gaarne de toezegging geven, dat het verzoek van
het Comité met dien spoed zal worden behandeld, die
vereenigbaar is met de vele en belangrijke zaken, welker
afdoening onophoudelijk van Burgemeester en Wet
houders wordt gevraagd.
4. Adres van de vereeniging de Leeuwarder Industrie
en Huishoudschool om haar een jaarlijksch subsidie van
1500 toe te staan.
5. Adres van het Bestuur van de afd. Leeuwarden