176 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 September 1005.
denkbeeld, dat de gemeente in de eerste plaats moet
profiteeren van de inrichting, waaraan de gemeente een
belangrijk subsidie geeft. Trouwens, voor de Ambachts
school werd het gebouw gegeven door de gemeente,
terwijl bovendien dadelijk een jaarlijksch subsidie van
ƒ2000 werd verleend, dat nu tot ƒ8000 gestegen is.
Daarbij was meer belang betrokken dan bij deze huis
houdschool, die uitsluitend of toch meer voor opleiding
van meisjes dient. Rijk en Provincie geven echter ook
subsidie.
Men moet wel tot het resultaat komen, dat het hier
niet van dat belang is, dat een lid van den Raad wordt
aangewezen om zitting te nemen in het bestuur als bij
de Ambachtsschool. Maar wanneer, gelijk de heer Schoon-
dermark mededeelt, de voorzitter het wenschelijk zou
achten, is er voor den Raad toch aanleiding genoeg om
daarop in te gaan.
Spreker kan dus wel meegaan met het denkbeeld van
den heer Schoondermark.
De Voorzitter wil den heer Besuijen antwoorden
op diens opmerking, dat het bij de verleening van sub
sidies boven 1000 de plicht van den Raad zou wezen
om toe te zien of het geld goed wordt besteed. Die plicht
wordt onverbiddelijk vervuld, wanneer de leden van den
Raad vertrouwen stellen in Burgemeester en Wethouders.
Aan hen moet de rekening worden overgelegd en waar
die niet duidelijk genoeg mocht aanwijzen, hoe het geld
is besteed, mag van Burgemeester en Wethouders wel
verwacht worden, dat zij nadere inlichtingen zullen vra
gen. Dat is een punt, dat hier zeker niet in debat ge
bracht behoeft te worden. Daarvoor behoeft men geen j
plaats te vervullen in het bestuur. Spreker moet tot zijn
leedwezen hier verschillen van opinie met den oudsten
wethouder, den heer Troelstra, waar spreker het niet
alleen niet noodig acht, maar ook niet waardig tegenover
het Dagelijksch Bestuur der gemeente, dat hier de taak I
moet waarnemen, het door den wetgever toegedacht.
De heer Schoondermark wil zeker de laatste zijn om
iets af te dingen op de waardigheid en de werkzaamhe
den van het Dagelijksch Bestuur, maar naar sprekers
meening verkeert dat college in de onmogelijkheid om
voldoende toezicht te houden als het alleen de rekening
en verantwoording naziet. Er gebeurt op zulk een school
zooveel, waarvan nooit een spoor te vinden kan zijn in
de rekening. Nu is het wel heel gemakkelijk, te zeggen
wij geven 1500 en zijn er daarmee af, maar de leden
van den Raad mogen niet opzien tegen den last dien zij
op zich nemen, als zij anders handelen. De leden zitten
hier nu eenmaal niet voor hun pleizier en staan telkens
voor werkzaamheden, die niet aangenaam zijn, maar
waartoe de plicht hen roept.
Het is in het belang der school en van de school al
leen wanneer een lid van den Raad zitting neemt in het
bestuur. Spreker wil hopen, dat de school morgen of
overmorgen genoodzaakt zal zijn, meer subsidie te vragen,
want hoe meer subsidie gevraagd moet worden, hoe meer
de school bloeit, liet begin is nu ƒ1500, maar het zal
spoedig liooger moeten worden. Ook op dien grond kan
men het zitting nemen van een lid van den Raad in het
bestuur verdedigen.
De heer Duparc is het met den Voorzitter geheel eens.
De heer Schoondermark heeft gezegd, dat de leden van
den Raad moeten doen wat hun plicht meebrengt. Vol
komen waar. Hun plichten zijn echter reeds zoovele dat
men ze waarlijk niet nog noodig heeft te vermeerderen.
Bovendien oefent het Dagelijksch Bestuur in zekeren zin
reeds controle uit en, volgens spreker, kan de Raad daar
mede tevreden zijn. De Wethouders toch zijn 's Iiaads
mandatarissen. Het geldt hier voorts een school van
geheel bijzonderen aard. Dok indien spreker veel jonger
ware, zou hij er vriendelijk voor bedanken, zitting te ne
men in het bestuur.
De heer Besuijen kan zich niet totaal vereenigen met
de weerleggingen van den Voorzitter. Men kan wel uit
de rekening zien waarvoor het geld wordt besteed, maar
niet hoe de arbeidsvoorwaarden zijn en dergelijke zaken
meer, waarop men wel kan toezien als men den band
tusschen gemeentebestuur en inrichting wat nauwer aan
haalt. Daarmee is niet gezegd, dat de arbeidsvoorwaar
den bijv. beter zullen worden, wanneer een lid van den
Raad zitting neemt in het bestuur, maar het is dan toch
voor den geheelen Raad gemakkelijker alle gewenschte
inlichtingen te verkrijgen.
De heer Duparc constateert nog, dat niet alleen iii
Friesland, maar ook in andere provinciën door de Staten
voortdurend subsidiën worden verleend aan allerlei in
stellingen. Spreker heeft echter nooit er van gehoord,
dat een voorwaarde werd gesteld zooals de heer Schoon
dermark hier verlangt.
De Voorzitter zegt, dat wanneer men de zaak zuiver
wil stellen, de Raad voor deze vraag wordt geplaatst
of hij een Industrie en Huishoudschool begeert te zien
opgericht in deze gemeente en in de tweede plaats of
hij wensclit, dat deze school zal werken, zooals in de
voorgelegde statuten staat omschreven.
Wanneer ook die tweede vraag toestemmend wordt
beantwoord, is daarmee reeds de band gelegd, die noodig
is tusschen den Raad en do school om het verlcenen van
subsidie te rechtvaardigen.
Overigens ligt het aan den Raad of hij dien band
nog nauwer wil toehalen. In elk geval is het goed, dat
men begrooting en rekening ziet. Maar wanneer de
leden bepaald zitting willen hebben in het bestuur, be
grijpt men, dat spreker hen niet zal terughouden.
De heer Tromp wijst erop, dat de heer Schoondermark
wel heeft medegedeeld, dat de voorzitter en nog een lid
van het bestuur der school persoonlijk vóór de benoe
ming van een lid van den Raad daarin was.
Spreker kan echter niet aannemen, dat dit het gevoelen
is van het geheele bestuur. Dan zou dit begonnen zijn
met er zelf een lid van den Raad in te kiezen. Nu
geeft het een gevoel alsof men zich opdringt en dat is
niet wenschelijk.
De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van
den heer Schoondermark, in stemming gebracht, wordt
verworpen met met 14 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen
de hoerenSchoondermark, Besuijen, Troelstra, Koop-
mans, Baart de la Faille en Burger.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming de conclusie
van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
aangenomen.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot op
richting van eene herhalingsschool met twee-jarigen cursus
(vervolgcursus op tic school der vierde kalm) en tot wijziging
in verband daarmede van enkele verordeningen (Bijlage
no. 26).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Ontwerp I. No. 1. Wijziging der verordening tot regeling
van het openbaar lager onderwijs.
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter deelt mede, dat in het voorgestelde
tweede lid van art. 10 der verordening tot regeling van
het openbaar lager onderwijs het woord „verder"
geschrapt moet worden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 September 1905. 177
De heer Duparc constateert, dat de nieuwe dagschool
aanvankelijk was aangeduid als school voor herhalings-
en voortgezet onderwijs. Het laatste is er later uitge
nomen en nu is het dus een school voor herhalings-
onderwijs. Het betreft nu weliswaar alleen maar den
naam, doch, als men goed leest, zal men nu hebben
een herhalingsschool op een herhalingsschool. Is het
dus niet beter te spreken van een dag- en avond-her
halingsschool?
De Voorzitter zegt, dat school 12 geen anderen naam
draagt dan „school 12". Herhalingsschool is een begriji
ontleend aan de wet op het L. O. en het is wenschelijk
gebleken, een school te maken, die in de bedoeling der
wet een herhalingsschool is. Of school 12 nu in het
spraakgebruik ook herhalingsschool wordt genoemd, doet
weinig ter zake. Hier wordt nu bedoeld een herhalings
school in den geest der wet. In de toelichting bij het
voorstel is uitvoerig uitééngezet, hoe alles zoo is geloopen
en welke voordeelen daaraan voor de gemeente verbonden
zijn. Er is volstrekt geen verwarring geschapen. Wel
beoogt school 12 voortgezet onderwijs, maar het is geen
herhalingsschool, zooals de wet die kent.
De heer Duparc meent toch, dat het woord „voort
gezet" later is geroijeerd. Als nu iemand vraagtwat
is dat voor een school? en men antwoordt: dat is school
12, dan zegt dat niets. Een wijziging wil spreker nu
niet voorstellen, maar de voorgestelde benaming komt
hem niet goed voor.
Aangenomen worden met algemeene stemmen I sub
ad.
Sub e. Wijziging van art. 14 der verordening tot
regeling van het openbaar lager onderwijs.
De heer Besuijen ziet niet goed in, waarom in art. 14
der verordening tot regeling van het Openbaar Lager
Onderwijs thans bepaald zal worden, dat het hoofd der
herhalingsschool wordt benoemd door den Raad en de
andere leerkrachten door Burgemeester en Wethouders.
Spreker meent, dat dit tot minder gewenschte toestanden
kan voeren en zou ook de onderwijzers willen doen be
noemen door den Raad.
De Voorzitter kan daarop antwoorden, dat aan de
andere gewone herhalingsscholen, de onderwijzers even
eens door Burgemeester en Wethouders worden benoemd
uit de door den Raad benoemde onderwijzers aan de
gewone lagere scholen. Moeilijkheden zijn daarbij nooit
voorgekomen en de Raad kan verzekerd zijn, dat geen
personen worden aangewezen, die het niet verdienen. I)e
arrondissements-schoolopziener en de schoolcommissie
worden er bovendien bij gehoord. Nu het hoofd der
nieuwe herhalingsschool echter vroeger rgeds is benoemd
en zijn salaris vastgesteld is door den Raad, werd het met
het oog daarop beter geacht, het artikel te redigeeren
zooals het nu is, niet omdat Burgemeester en Wethou
ders zelf bang waren, dat hun keus verkeerd zou zijn.
De heer van Ketwich Verschuur dient bij den Voor
zitter eenige amendementen in, waarvan het eerste be
trekking heeft op het voorgestelde nieuwe art. 14. Dit
amendement strekt om art. 14 te lezen als volgt
„De lokalen, waarin het herhalingsonderwijs wordt
gegeven, worden door Burgemeester en Wethouders aan
gewezen.
„De met dat onderwijs te belasten onderwijzers van
bijstand worden jaarlijks door Burgemeester en Wethou
ders voor zoover mogelijk, uit het onderwijzend personeel
der openbare lagere scholen benoemd.
„Burgemeester en Wethouders benoemen tevens den
onderwijzer, die met de leiding van het herhalingsonder
wijs, bedoeld in het eerste lid van art. 10, wordt belast.
„liet hoofd (de leider) der herhalingsschool (vervolg
cursus op de school der vierde klasse) wordt door den
Gemeenteraad benoemd.
„De arrondissements-schoolopziener en de commissie
van toezicht op het lager onderwijs worden bij deze be
noemingen gehoord."
Deze wijzigingen schijnen misschien heel wat te be-
teekenen, zegt de voorsteller, maar zijn toch van weinig
ingrijpenden aard. De bedoeling is slechts, om hetgeen
Burgemeester en Wethouders willen, iets duidelijker uit
te drukken en de logische opeenvolging der verschillen
de alinea's meer te accentueeren. Eerst komt de benoe
ming der gewone onderwijzers aan de herhalingsscholen,
die spreker daarom aanduidt als onderwijzers „van bijstand";
daarna de benoeming van de hoofden van de gewone
herhalingsscholen, hetgeen spreker in de derde alinea
duidelijker wil uitdrukken door te spreken van herha
lingsonderwijs „bedoeld in het 1ste lid van art. 10."
Eindelijk de speciale bepaling omtrent de benoeming van
het hoofd van den nieuwen vervolgcursus op school 12.
Het is slechts een quaestie van betere redactie.
De heer Besuijen acht het juist niet duidelijk, waarom
die verschillen gemaakt worden. Het hoofd der nieuwe
school moet door den Raad worden benoemd, terwijl de
benoeming der hoofden van de andere herhalingsscholen
aan Burgemeester en Wethouders blijft. De nieuwe school
is belangrijkergoed, maar dan komt spreker op zijn eerste
vraag terug; dan geldt dat grootere belang ook voor de
onderwijzers en hun werk. Er zou gelijkvormigheid be
staan, wanneer de Raad öf ook de hoofden der andere
herhalingsscholen of ook de onderwijzers der nieuwe her-
hrlingsschool benoemde. Nu begrijpt spreker de regeling
niet. Wanneer het gesteund wordt, wil spreker een voor
stel doen om ook de onderwijzers der nieuwe school door
den Raad te doen benoemen.
De Voorzitter meent, dat het misschien den lieer Be
suijen niet duidelijk genoeg is, omdat deze, toen de be
noeming van het hoofd der nieuwe herhalingsschool door
den Raad geschiedde, nog geen zitting had. De opzet
der school was eerst geheel anders. In de meening, dat
het plan zóó zou gelukken, hebben Burgemeester en Wet
houders toen alvast de benoeming van het hoofd aan den
Raad voorgedragen. De heer Besuijen zal het voordeel
begrijpen, dat er voor de gemeente in gelegen was, wan
neer deze school in aanmerking kwam voor het grootere
subsidie, dat gegeven wordt voor die scholen, welke val
len onder de gewone subsidie-bepalingen voor het lager
onderwijs, dat de gemeente verplicht is, te verschaffen.
.Met de uitbreiding, die men aan het program wilde ge
ven, bleek dat echter niet te gaan. De districts-school-
opziener was niet bereid deze inrichting als gewone school
te beschouwen. Toch moest men het boekhouden erbij
hebben om liet doel te bereiken. Een oogenblik is er
toen aan gedacht, het geheele subsidie te laten schieten,
maar bij nader inzien besloot men te nemen, wat men
krijgen kon, door de school als herhalingsschool te boek
te stellen, waarbij men de vrijheid behield om meer te
onderwijzen dan de verplichte vakken.
Toen deze zwenking kwam, was het hoofd al door den
Raad benoemd en nu dat eenmaal gebeurd was, meende men
ofschoon het slechts een herhalingsschool werd
dat voldongen feit ook maar in het reglement te moeten
vastleggen. Alle leden, die de zaak meemaakten, weten
dit wel.
De heer Duparc doet opmerken, dat het hoofd der
school door den Raad wordt benoemd zonder tijdsbepaling.
Wil men nu ook de onderwijzers door den Raad laten
benoemen, dan zou dit volgens de wet op het lager