Hóen.
242 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1905.
reeds meermalen toonde. Met de door don lieer van
Ketvvich Verschuur gehuldigde opvatting van art. 85
der Leerplichtwet kan spreker zich niet vereenigen.
Wanneer dat artikel de bevoegdheid gaf alleen tot ver
strekking van schoeisel, dan zou spreker iets voor de
aangevoerde argumenten kunnen gevoelen, maar waar
zulks niet het geval is, bestaan naar zijne meening tegen
verhooging geene wettelijke bezwaren.
Spreker heeft aan een paar onderwijzers gevraagd of
er werkelijk behoefte bestaat aan voeding en kleeding en
den indruk gekregen, dat dit inderdaad het geval is; aan
schoeisel is evenwel het meest behoefteook werd er
op gewezen dat tegenwoordig tusschen de aanvrage en
de verstrekking te veel tijd verloopt en de laatste te
vroeg wordt gestaakt. Spreker is toen op liet idee ge
komen om een voorstel te doen tot verhooging van den
post; hij kan niet aannemen dat de Raad, waar de nood
zakelijkheid gebleken is, daartoe niet zal willen overgaan.
Wat het door den heer van Ketwich Verschuur op
gehangen beeld van het St. Anthony-Gasthuis betreft,
spreker begrijpt, dat vele ouders bezwaar maken hunne
kinderen daar heen te zenden ieder moest een mensch-
waardig bestaan hebben, opdat dergelijke verstrekkingen
zouden kunnen worden opgeheven.
Spreker meent dat een voorstel tot verhooging van een
post nimmer aanleiding kan geven aan de betrokken
autoriteiten, om daarin te zien eene niet goedkeuring
van de uitvoering, maar wel eene verlaging van zooda
nige post. Daarom durft hij met de meeste vrijmoedig
heid oen voorstel tot verhooging indienen opdat, wanneer
de commissie behoefte heeft aan een ruimere kas, de
begrooting die behoefte niet direct onvoldaan maakt.
De heer Baart de la Faille is van oordeel, dat den
heer van Ketwich Verschuur groote dank toekomt daar
voor, dat hij de aanklacht van den heer Besuijen tot
haar ware proportie heeft teruggebracht. Geen ander
zou dit zoo goed hebben kunnen doen. Het is volstrekt
niet moeilijk, de wondeplekken in de maatschappij aan
te wijzen, wij allen hebben daarvoor zeker een open oog.
De groote vraag blijft echter, op welke wijze daaraan te
gemoet te komen. Spreker wil ook wijzen op de over
drijving in de schets van den heer Besuijen in zijn
inleiding tot het enquête verslag, waar hij die bibberende
kinderen opvoert voor het lick van St. Antoon.
Spreker noodigt den heer Besuijen uit een bezoek te
brengen aan de plaats, waar diezelfde kinderen met de
zelfde onderwijzers door de St. Nicolaascommissie uit-
genoodigd, samenkomen op 5 December. Dan zal hij
andere kinderen krijgen te zien dan door hem zijn ge
schilderd kinderen, die zonder uitzondering ordelijk
zijn gekleed en zich verheugen in wat wordt aangeboden
niet slecht gekleed, niet haveloos. Dan zijn de mand
jes, die zij ledig hebben ingeleverd niet alleen van ver
snaperingen, maar ook van warme kleedingstukken voorzien.
Dat voorbeeld is één uit de vele van de vereenigingen,
die zich ten doel stellen, de nooddruft te lenigen en
waarvan de Provinciale Friesche Almanak wellicht een 50
tal vermeldt, alle er op uit, om die nulletjes op het ar
beidersbudget, door den heer Besuijen ter tafel gebracht,
in te vullen en tot welsprekende cijfers te maken, liet
beeld door den heer Besuijen gemaald, is een caricatuur
van de werkelijkheid. Spreker wil niet de gemeente
belasten met wat het terrein is van de particuliere lief
dadigheid en wijst daarbij ook op het St. Anthony-
Gasthuis, dat in zoo ruime mate tracht de armoede te
lenigen, door goed en overvloedig voedsel te verstrekken.
De heer Schoondermark zegt, dat waar do heer van
Ketwich Verschuur zoo duidelijk heeft aangetoond, dat
ten volle aan art. 85 der Leerplichtwet is voldaan en
verhooging van den post het schoolverzuim in de hand
zou werken, daartoe in geen geval mag worden over
gegaan. Alleen zou spreker in overweging willen geven,
met het oog op de gebleken wenscheljkheid, om in de
bestaande regeling der uitdeeling eenige wijziging te
brengen.
De Voorzitter stelt thans voor om, wegens het ver
gevorderde uur de vergadering te verdagen tot den vol
genden dag, des namiddags 1 uur.
Dit voorstel, in stemming gebracht, wordt aangenomen
met 9 tegen 5 stemmen, die van de heeren Besuijen,
Beucker Andreae, Baart de la Faille, Schoondermark en
Beekhuis.
De vergadering wordt voortgezet Donderdag den Oen
November 1905, des namiddags 1 uur.
Aan de orde is voortzetting der behandeling van volgno.
218 der begrooting, Kosten van rechtstreeks van ge
meentewege verstrekte voeding en kleeding aan behoef
tige schoolkinderen 300.
De Burgemeester neemt thans weder het voorzitter
schap waar.
De heer Besuijen constateert, dat hij aan het einde
van zijne eerste uitéénzetting reeds zeide, naar aanleiding
van hetgeen daartegen ingebracht zou worden, nog wel
het een en ander op te merken te zullen hebben. Het
is immers een bekend feit, dat wanneer men de bour
geoisie een slag toebrengt, die raak is, zij piept. Als
men het mes zet in de zweren van onze kapitalistische
samenleving, of den vinger legt op de wonde plekken,
dan doet haar dat zeer, en hoort men haar schreeuwen,
soms wol een uur lang. Naar aanleiding van dit gehuil
dan, is spreker in staat, hier het woord te voeren, als
verdediger van de klasse der verdrukten.
De Voorzitter verzoekt den spreker zich in zijne uit
drukkingen te matigen.
De heer Besuijen meent, dat wanneer de Voorzitter
ook de vergadering van gisteravond had bijgewoond, hij
zou moeten toegeven, dat de klasse der economisch af-
hankelijken toen van andere zijde is gegriefd, belasterd
en belaagd, bespot en beleedigd, op de meest infame
wijze, ja zelfs met beesten is gelijkgesteld, liet doet
spreker goed, in de gelegenheid te zijn, naar aanleiding
daarvan het kapitalisme te kunnen tentoonstellen in al
zijn naaktheidhet kapitalisme, dat de philantropie uit
oefent als sport en vrienden en kennissen uitnoodigt om
ook eens een kijkje ta nemen bij het voeren der kinderen
en mede vreugde te scheppen en te zwelgen in de zelf
verheerlijking van het: „Ziet, hoe goed wij voor die
arme schooiers zijn" het kapitalisme, dat boos wordt,
als dan de „minderwaardige" arbeidersklasse niet dank
baar kwispelstaart als een hond en hand en hielen likt
van de groote heeren, maar feestelijk bedankt voor de
boterham, verstrekt uit de portemonnaie van den heer
Het heeft spreker verheugd, gisteren weer te mogen
constateeren, dat gelukkig de klasse der toekomst meer
en meer eigenwaarde gaat bezitten, slaafschheid als gevolg
van jarenlange verdrukking aflegt en eergevoel aankweekt.
De Voorzitter houdt den spreker voor, dat deze
zeer goed weet, dat heden nog veel is te behandelen.
Wanneer de spreker zich wil beperken tot behandeling
van het aan de orde zijnde artikel en de daarop voorge
stelde amendementen, heeft hij hiér niet te bespreken
de behandeling der arbeidersklasse, waarin hij thans
vervalt. Dringend zij den spreker verzocht, zich uit
sluitend te bepalen tot den onderhavigen bcgrootingspost
en niet buiten het onderwerp te gaan.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1905. 243
Voortgezet op Donderdag 0 November 1905.
De heer Besuijen weet wel, dat liet harde woorden
zijn, die hij hier spreekt, en dat na het zeggen dor waarheid
zijn verderen arbeid in den Raad niet zal worden ver
licht, maar spreker moet zeggen wat hem op het hart
ligt, nu de heer van Ketwich Verschuur hem de gele
genheid heeft geopend, er hier eens op te wijjzen hoe de
arbeider reeds gedeeltelijk bedankt voor de vruchten der
philantropie. Zij vragen geen philantropie, maar recht.
Aan den anderen kant constateert spreker met genoegen
do symptomen van verval der bezittende klasse, waar
men reeds zijn toevlucht neemt tot argumenten, zooals
die gisteren zijn gebruikt, ja tot verdachtmakingen.
De Voorzitter moet den spreker nogmaals verzoeken,
ter zake te komen en de vergadering niet nuodeloos bezig
te houden met mededeelingeii, die buiten de orde zijn.
De heer Besuijen heeft niet ten onrechte den heer van
Ketwich Verschuur de publicatie van sprekers's enquête
hooren vergelijken met Zola's „J'accuse." Zet die ver
gelijking door, dan is de lieer van Ketwich Verschuur
generaal Mercier, die op jezuietische wijze„het doel
heiligt de middelen," zich alles permitteert om den door
spreker gewekten indruk weg te nemen. Ja, zich zelfs
niet ontzag spreker te beschuldigen van oneerlijkheid
dat zijn uitdrukkingen waarvoor de heer van Ketwich
Verschuur zich moest schamen.
De Voorzitter moet nogmaals den spreker verzoeken
zich in zjjne uitdrukkingen te matigen.
De heer Besuijen verklaart zich strikt te houden aan
hetgeen de heer van Ketwich Verschuur gisteren bjj diens
bestrijding heeft gezegd. Jliens uitdrukkingen moet spre
ker aan de kaak stellen, of mag de waarheid hier niet
gehoord worden
De Voorzitter antwoordt, dat de heer Besuijen zich
strikt houden moet aan het onderwerp van beraadslaging
en een parlementair debat moet blijven voeren.
De lieer Besuijen zal trachten, aan de hand van zijn
aanteekeningen den lieer van Ketwich Verschuur in diens
rede op den voet te volgen.
Er zijn door dien spreker enkele voorbeelden opgenoemd
van typische voorvallen, schetsjes a la Justus v. Maurik,
die op zichzelf staan, maar door hem zijn gegeneraliseerd
en voorgesteld alsof liet eigenschappen van de gelieele
arbeidersklasse waren. De naam van den heer van Ket
wich Verschuur zal daarvoor zijn gegrift iu het geheugen
van het belecdigde proletariaat. Maar spreker kan die
houding wel verklaren.
Verschrikt door de naakte waarheid, zonder eenigen
opsmuk opgesomd in de Leeuwarder Courant, zijn de
heeren te hoop geloopen en roepen nu „overdreven,
onjuist, oneerlijk" en „ondankbaar volk, bedriegend volk"
enz. Zij grijpen ter verdediging naar hetgeen zij vinden
kunnen, zonder kieskeurigheid, want zjj zien tegenover
zich cijfers, ware cijfers, die een aanklacht vormen tegen
het kapitalisme,, cijfers waartegenover zjj onmachtig staan
en schermen als don Quichotte tegen windmolens.
Maar waar spreker wil trachten, den heer van Ket
wich Verschuur op den voet te volgen, zal liij zich ont
houden van antwoorden op uitdrukkingen als
„Besuijen kent de wet niet."
„Mevrouw Stellingwerf, dat is er een van uw kant, is
die soms bij u geloofwaardig
Of: „wij begrijpen dat ge uw licht opsteekt bij klasse-
onderwjjzers, dat komt zoo in uw kraam te pas."
Of: „U heeft geen kijk op de zaak", enz. enz.
Daarop zal spreker niet ingaan, omdat hij meent, dat
ongeliktheden nog geen argumenten zijn en weinig aan
dacht verdienen. Op spreker stuiten zij af en zij wonden
meer hem, die ze uit.
Men begint, met op te merken, dat spreker niet op de
hoogte zou zijn met de verordening, aangezien spreker
beweerd zou hebben, dat die overtreden wordt. Dat is
onwaar. Spreker zei juist, dat een gemiddelde van 35
kinderen per klasse niet ongunstig kon boeten. Was er
gehandeld in strijd niet eene verordening, geloof dan ge
rust, dat spreker liet cursief had vermeld op duidelijke
wijze. Overigens geeft de heer van Ketwich Verschuur
een andere verklaring van liet nog voorkomen van 4(i
kinderen in éen der klassen dan een medelid uit de
schoolcommissie, die schreef dit niet toe aan verhuizin
gen maar aan het nog niet gereed zijn van den scholen
bouw.
Dan komt de opmerking, dat de wet niet toelaat, om
anders geld te besteden dan in verband met art. 35 der
Leerplichtwet, waaruit tevens tot spreker s niet-kennen
van de wet wordt geconcludeerd. Op grond van art. 3o
kon alleen ter voorkoming van schoolverzuim subsidie
worden verstrekt, aldus de lieer van Ketwich Verschuur.
Daarom zou het overige deel van spreker s beschouwing
een philantropisch deel zijn. Dat oordeel is zeker een
gevolg van des heeren van Ketwich Verschuurs oud-ju
ridisch standpunt; spreker is het met hem absoluut oneens.
De gemeente heeft recht tot verstrekking van voedsel
op grond van art. 35 der Leerplichtwet, maar ook op
grond van art. 47 der wet op het lager onderwijs. Spreker
wil daarom het woord geven aan den liberaal, den heer
Bruinwold Riedel, die op pag. 11 zijner voor de Maat
schappij tot Nut van het Algemeen geschreven brochure
zegt
„In het bepaalde bij art. 47 der Onderwijswet, dat het
„gemeentebestuur zooveel mogelijk het schoolgaan der
„kinderen van bedeelden, onvennogenden en minvermogen
den bevordert, is het verstrekken van voeding en kleeding
„aan schoolgaande kinderen niet uitgesloten."
Op blz. 12 leest spreker verder
„Van de meening, dat reeds in art. 47 der wet lager
„onderwijs aan de gemeentebesturen de bevoegdheid is
„gegeven, om ook door het verschaffen van voeding en
„kleeding het schoolbezoek te bevorderen, ging o. a. de
„Regeering van 1900, bjj het indienen van de wet op
„den leerplicht, uit. Om die reden kwam het tegenwoordige
„art. 35 in het ontwerp der Regeering niet voor."
En op blz. 18 heet het
„Uit deze geschiedenis blijkt duidelijk, dat bij art. 35
„van de Leerplicht wet aan de gemeentebesturen de be
voegdheid is verleend, aan arme schoolkinderen voedsel
„en kleeding te verschaffen, uitsluitend in die gevallen,
„waarin gebrek aan voeding en kleeding oorzaak is van
„niet of niet trouw ter school komen, of waarin het te
„verwachten is, dat sommige kinderen niet geregeld de
„school zullen bijven bezoeken, ingeval hun geen voeding
„of kleeding wordt verstrekt.
„Is daarmede nu gezegd, dat de gemeentebesturen geeni
„voedsel en kleeding aan arme schoolkinderen mogen
„verstrekken, opdat het onderwjs voor deze kinderen
•„meer vruchtdragend z j
„Zeker niet. Het is integendeel wenscheljk, dat zjj
„krachtig medewerken tot vervulling van alle voorwaar
den en het in t leven roepen van de meest gunstige
„omstandigheden, om liet onderwijs te doen beantwoorden
„aan het doel.
„Alleen is de bevoegdheid daartoe niet gegeven bij art.
„35 der Leerplichtwet, omdat deze alleen is, een wet op
„den Leerplicht.
Maar die bevoegdheid hadden de gemeentebesturen
„reeds vóór de invoering van de wet op den Leerplicht.
Immersat is deze bevoegdheid in de wet van 1857 niet
uitgesprokenzij is evenmin uitgesloten.
„En in dien zin is deze bevoegdheid onveranderd ge
bleven. (vgl. Soc. Weekblad 8 Get. 1902).
„De vraag doet zich dus voor, niet alleen of de ge
meentebesturen gebruik zullen maken van de bevoegd-