244 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1905.
Voortgezet op Donderdag 'J November 11)05.
„beid, hun in art. 05 der Leerplichtwet gegeven, maar
„ook, of het wenseheljk is, uit paedagogisch oogpunt,
„dat aan arme kinderen, die onvoldoende gevoed en ge-
kleed worden, voedsel en kleeding worde verschaft".
De heeren zien dus de bevoegdheid van den Raad, op
grond van art. 47 lager onderwijs bepleit door den libe
ralen heer Bruinwold Riedel, secretaris van de Maat
schappij tot Nut van het Algemeen.
Overigens kan ieder wel begrijpen, dat de ƒ1100.
die in een gemeente als Opsterlaud wordt uitgegeven,
wordt verstrekt op grond van de laatste overweging,
vooral wanneer het waar is wat de heer van Ketwich
Verschuur zelf zegt, n.l, dat liet meerendeel der armen
uit dc Kriesche gemeenten des winters met hun schepen
naar Leeuwarden komen, liet voorzien in de behoefte
buiten art. 35 Leerplichtwet is dus niet een kwestie van
algemeene armenzorg, maar van paedagogiek.
Dat slechts in enkele gevallen schoolverzuim voorkomt
tvegens gebrek aan kleeding, hetgeen spreker beweert
naar aanleiding der antwoorden op de door hem gestelde
vraag IX, is door de jaarverslagen van den heer van
Ketwich Verschuur zelf bevestigd. Zoo wordt door dezen
voortdurend geredeneerd over Berlijn, Weenen en l'arijs
om met zijn conclusie in een groeten boog weer vlak
bij spreker uit te komen. „Der langen Rede kurzer
Sinn" is: een bevestiging van de getuigenissen der onder
wijzers^ met pogingen tot verzwakking van den indruk,
die verklaarbaar zijn, waar zij komen van de zijde dei-
bezittende klasse, die haar privilegiën met hand entand
wil verdedigen, en liever niet ziet hoe beroerd het in de
tegenwoordige maatschappij voor de niot-bezittenden is.
De mop over het wit aan de zijde der overdrukken
schenkt spreker den geestigen heer van Ketwich Ver
schuur gaarne. Tegen de uitdrukking: „zeer overdreven
voorstelling" moet spreker echter opkomen en het teekent,
wanneer de heer van Ketwich Verschuur zegt:
„Om deze zeer overdreven voorstellingen eens onder
de oogen te zien, riepen wij een vergadering bijéén van
schoolcommissie en hoofden'
Hij was dus reeds bevooroordeeld toen zijn onderzoek
begon, noemde spreker s stuk ovórdreven, terwijl toch
van overdrijving geen sprake kon zijn omdat het is een
doodgewone opsomming van de antwoorden run -K> klasse-
onderwijzers. Men gevoelt zich echter niet lekker en
spreekt uit als waarheid, wat geen waarheid is, maar
wat men graag waar zou zien.
En dan die logica in de beschuldiging: „Gij zjjt par
tijdig, want ge steekt uw licht alleen op bij 4U klasse-
ouderwijzers"! Dat zegt nota bene iemand, die zijn licht
opsteekt bij 4 schoolhoofden, die weten met welke be
doeling zij zijn opgeroepen en begrijpen, dat zij verkla
ringen moeten afleggen, die vooral niet te hard zijn;
want anders wekken zij den toorn van den heer van
Ketwich Verschuur, evenals hij toornt tegen de onder
wijzers, die één, twee, drie voor het grootste deel onder
de 20 jaar worden gezet, wat geheel onjuist is.
Spreker hecht meer waarde aan liet oordeel van 40
klasse-onderwijzers, die weten, dat hun namen niet zullen
worden genoemd, dus dat zij vrij en frank kunnen ant-,
woorden, ook al zal dit antwoord niet bevallen aan de
machthebbenden van het oogenblik, dan aan de vier
schoolhoofden van wie men o.a. nog kortgeleden heeft
moeten hooren in geheime vergadering.
Ën zoo is er gezegd tegen spreker waarom hebt ge
niet ook de antwoorden der hoofden gepubliceerd Dat heet
„niet eerlijk". Maar aan de hoofden heeft spreker geen ant
woord gevraagd, tot hen zijn dc vragen niet gericht, hetgeen
al blijkt uit de vraag naar het aantal leerlingen in de
klassen. De hoofden hebben geen klas. Hun is de
vragenlijst alleen bijwijze van beleefdheid ter kennisneming
toegezonden. Overigens was het overbodig, de antwoorden
der hoofden te publiceeren. llij de begrootingsstukken
lagen reeds de vier brieven. Eu als men dan bjjv. leest
wat de heer Visser schrijft, dan ziet men, dat hij voeding
en kleeding al even uoodig acht.
Van het schoolhoofd, den heer Bonman, ontving spreker
een brief dien hij, aangezien hij geen tegenbericht kreeg,
gerechtigd is, publiek te maken. Die brief is totaal iu
spreker's geest, alleen begaat ook hij de juridische fout
van twijfel aan de bevoegdheid dor gemeente. Hij schijnt
ook op oud-juridisch standpunt te staan.
liet schrijven luidt:
„Rij deze heb ik de eer, li mijn dank te betuigen voor
de toezending van een exemplaar der lijst van vragen,
door U tot de klasse-onderwijzers gericht, inzake de ge
meentelijke verschatting van voeding en kleeding, aan
kinderen der scholen der 3de klasse.
Hoewel U van de hoofden dier scholen geen antwoord
op die vragen verwacht en ik mij dus van hare beant
woording meen te kunnen onthouden, geloof ik toch,
door een enkele opmerking te maken, mee te kunnen
werken tot de bereiking van uw doel: het van gemeente
wege zoo productief mogelijk maken van het onderwijs
door het zooveel doenlijk wegnemen van belemmerende
omstandigheden. Ik doe dit nog des te eerder, om dat
naar mijne overtuiging de beantwoording der meeste
Uwer vragen, zelfs door alle klasse-onderwijzers der be
doelde scholen, slechts in zeer geringe mate tot bereiking
van dit doel zal bijdragen.
Met deze opmerking zit ik reeds midden in de bezwaren
tegen de meeste dier vragen. Was het Uw bedoeling,
den stoot te geven tot oprichting eener particuliere vcr-
eeniging tot verschaffing van voedsel en kleeding aan
behoeftige schoolkinderen, ik zou de wijze, waarop U de
zaak aanvat, kunnen toejuichendaar zeer zeker vele
onderwijzers door hunne bekendheid met leerlingen en
ouders de wenschel jkheid van, ja de behoefte aan betere
voeding en kleeding kunnen constateeren, en „slechte
voeding en kleeding der kinderen een ongunstigen invloed
hebben op den gang en de resultaten van het onderwijs."
(vraag II.) Doch al ontvangt U ook de verst strekkende
antwoorden op vraag iV/.j V, VI, VII en VI11, dan nog
licht het niet op den weg der gemeente, of laat ik het
sterker uitdrukken, dan nog is het de gemeente verboden,
al die kleedingstukken en maaltijden aan de kinderen te
verschaffen. Ik laat dus geheel in 't midden, of 't goed
zou zijii, zoo de gemeente in die behoeften mocht voor
zien en dat dan ook deed; de kwestie is eenvoudig deze:
de gemeente mag het niet doen art. ti al. 1 toch van
het Koninklijk Resluit van 19 Nov. 1900, Stbl. 202, zegt
uitdrukkelijk „Voedsel en kleeding wordt alleen verstrekt
aan kinderen, die uit hoofde van gebrek aan voeding of
kleeding niet of niet trouw ter school komen of van wie
het te verwachten is, dat zij zonder verstrekking van
voeding of kleeding niet geregeld de school zullen blijven
bezoeken". En schoolverzuim tengevolge van gebrek
aan voeding of kleeding kwam tot nog toe slechts spo
radisch voor. U zal dit toestemmen, als ik U mee
deel, dat b.v'. dit jaar ik de eerste drie maanden
na Januari de maand, waarin nog klompen werden
verschaft en die ik daarom niit meetel van de plin.
3ti0U0 schooltijden 115 of nog niet 'h pCt. werden ver
zuimd wegens armoede. Dat is dus gemiddeld door
iederen leerling ongeveer één schooltijd per jaar, en wel
bijna uitsluitend wegens gebrek aan schoeisel.
Verzuimen wegens .gebrek aan kleeding in engeren
zin komen hoogst zelden voor, en dan nog uitsluitend,
wanneer gescheurde of gesleten kleeren moeten hersteld
worden.
Wel zijn die kleertjes soms haveloos wel zie ik vaak
met deernis naar een paar hongerende oogen boven, en
versleten schoenen en sokken benedenwel zou ver
strekking van betere voeding en kleeding voor vele kin
deren een zegen zijn doch dat alles ligt buiten art. 35
der Leerplichtwet, tengevolge van boven aangehaald
Koninklijk Resluit; alleen wijziging daarvan zou der
gemeente meer vrijheid van handelen in milden geest
kunnen geven."
Van de andere hoofden verkreeg spreker geen per
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1905. 245
Voortgezet op Donderdag 'J November 1005.
missie hun brieven te publiceeren. Als dan eindelijk
werd overgegaan tot hot behandelen der vragen, was hot
unaniem antwoord der hoofden op vraag 1ja, dus gelijk
aan dat der klasse-onderwijzers.
Daarna volgt een redeneering over wat behoefte is,
welke eerst zou kunnen worden geconstateerd na onder
zoek bij de ouders. Met deze opvatting gaat spreker
volstrekt niet mee, dat is zoeken naar de oorzaak die de
behoefte deed ontstaan; dc behoefte zelf constateert spre
ker aan het lichaam van het kind.
De heer van Ketwich Verschuur vindt alle oorzaken
in slordige huishouding, in drankzucht spreker zal
dit punt vasthouden om er op terug te komen als er
sprake zal zijn van subsidie-verleening voor drankbestrij
ding in diefstal en verpanden van een stel kleeren, en
die spreker tracht den indruk te wekken, alsof dit de
oorzaken waren voor slechte voeding en kleeding. Dit
generaliseeren weer is laster, beleediging van de arbei
dende klasse. Zoo werpt men de schuld op de slacht
offers in plaats van op de kapitalistische samenleving,
welke noodzakelijk armoede met zich brengt.
De arbeiders, tenminste do klassebewuste arbeiders,
hebben aan het bestaan en voortbestaan der tegenwoor
dige productiewijze geen schuld, wel de handhavers van
dit systeem met zijn poel van ellende, zijn zee van on
recht. Daarom vraagt spreker niet om philantropie maar
om recht, het recht als mensch op een menschwaardig
bestaan. En als er dan een kind is, dat wordt verwaar
loosd, zooals voorkwam in* de door den heer van Ket
wich Verschuur aangehaalde exceptioneele gevallen, dan
zegt spreker met den heer Duparc, dat men wreed doet,
liet kind te laten boeten voor de zonden der ouders.
Op de vraag of de regeling goed is, erkennen zelfs de
hoofden van niet en zij noemen dezelfde gebrekennood
zakelijkheid om de verstrekking over een langeren tijd uit
te breiden, om meer klompen te geven en de verstrek
king vlugger te doen geschieden, hetgeen ook een ver
meerdering tengevolge zal hebben, want nu worden de
kinderen soms al op andere wijze, bijv. door particulieren
geholpen. De heer van Ketwich Verschuur komt met
zijne antwoorden der schoolhoofden over Berlijn, Weenen
en Parijs toch ook weer naast spreker terecht.
Up de vraag of kousen on sokken noodig zouden zijn,
antwoorden alle onderwijzers: ja. De hoofden met de
toevoeging „aan sommigen" ook ja.
Als een feit, dat aangediend wordt als„al heel kras",
komt de lieer van Ketwich Verschuur dan met de medo-
deeling „om nog wat klompen machtig te worden, houden
de ouders de kinderen thuis." Later spreekt hij zich zelf
finaal togen, want dan heet het „tegen de lente vermin
dert het bezoek aan de soepuitdeeling". Als dus werke
lijk de ouders er op uit waren om te bemachtigen wat
ze konden, dan gingen alle kinderen tot den laatsten dag
naar het soephuis. Rij 't schilderen van deze heerlijke
karaktertrek van het volk, raakt de heer van Ketwich
Verschuur dus verward. Trouwens het schoolhoofd weet
immers, wanneer de laatste klompen werden verstrekt,
kan dus wel oordeelen, of klompen al dan niet noodzake
lijk kunnen zijn.
Even dwaas is het om te zeggengeen kleeren geven,
want ze verpanden den boel, hetgeen zich baseert op één
geval, door mevrouw Stellingwerf verteld, maar nu ge
generaliseerd, zoodat het in den mond van den heer van
Ketwich Verschuur eene beleediging wordt voor de ge-
heele arbeidersklasse.
Men zou immers als voorwaarde voor verdere verstrek
king kunnen stellen, dat de verstrekte kleeren ook ge
regeld moesten worden gedragen.
Zoo vallen de zware argumenten van den heer van
Ketwich Verschuur als kaartenhuisjes inéén. Toch is de
bur gcrlijke afgevaardigde bij, dat lij een vloeipapieren
schutting krijgt, om zich er achter te kunnen ver
schuilen en met die quasi-argumenten straks te kunnen
stemmen tegen elke verhooging van het bedrag.
Reeds onderstreepte spreker twee antwoorden van de
hoofden op vraag III en V, dat sokken en kousen in
sommige gevallen gewenscht waren, hetgeen klopt met
die der onderwijzers. Zelfs op vraag VII antwoorden zj,
dat mantels en andere kleedingstukken soms noodig zjn,
ook dus net als de onderwijzers. Op vraag VI LI of
sch ooi voeding noodig is, ook weer ongeveer gelijk ant
woord als de onderwijzersvele kinderen komen aan
voedsel te kort.
Maar, zoo zegt de debater, ook op de burgerschool zjn
wel hongerlijders.
Is dat een argument?
Moet daarom geen voorziening op de armenscholen
plaats hebben
Dc heer van Ketwich Verschuur laat volgen de statis
tiek van het Gasthuis. Daar kwamen slechts 125 kinde
ren van de armenscholen met hun lepel soep eten. De
rest heeft het dus niet noodig. Het klinkt ook al te
vreemd, niet waar, dat er nog arbeiders bestaan, die
zooveel mensch z ju, dat zij geen lust hebben, hun kinderen
daar op straat tentoon te stellen aan het publiek. Denkt
de heer van Ketwich Verschuur, dat het beesten zjn,
zonder eenig gevoel van eigenwaarde? In zju systeem
past deze beschouwing, maar de juiste is hot niet.
Ziehier dus nagegaan wat dc heer van Ketwich Ver
schuur in het midden bracht.
Alles komt eigenlijk neer op bevestiging van den uit
slag van spreker's enquête, maar steeds vergezeld van de
poging om door opgesmukte verhalen van typische voor
valletjes, welke alle exception zjn, den indruk te vesti
gen, dat het zoo erg niet is als men bj nuchter kijken
wel denkon zou.
De cijfers uit spreker's enquête staan onwankelbaar
vast en zijn eer versterkt dan verzwakt. Durf nu maar
verklaren dat door allo ldasse-ondcrwjzers der armen
scholen is gelogen, beweer dat het aires van den Rund
van Onderwijzers geen knip voor den neus waard is
Aan de meisjesschool, waarover hier ook juist is ge
sproken, wordt voor kinderen der bourgeoisie 250.
per leerling en per jaar toegelegd, maar waar 1000.—
ja 600.gevraagd wordt voor school-voeding en-klee
ding, niet voor 1 r jkemansdochtcr maar voor 1500 ar-
moe-kindertjes, daar zal men tegenstemuien Welnu, men
zal daarmee geen ander effect sorteeren dan dat aan hon
derden en meer arbeiders weer de oogen zullen opengaan,
dat zij zullen zien waar z j hebben te staan in den klas-
sestrjjd en dat geldt niet alleen voor do handarbeiders,
dat geldt voor de onderwijzers tevens!
De Voorzitter wenscht thans tot alle sprekers het uit
drukkelijk verzoek te richten, zich toch wel zoo veel
mogelijk te willen beperken.
De heer van Ketwich Verschuur zal zooveel mogeljk
aan het verzoek van den Voorzitter voldoen, doch moet
nog een en ander iu het midden brengen. Spreker be
gint dan met de opmerking, dat waar de heer Resujen
zich blijkbaar kwaad heeft gemaakt over het gisteren
door spreker iu het midden gebrachte, deze daardoor thans
hoeft gesproken op een wijze, die zeker groote afkeuring
verdient, zooals het herhaald tusschenbeide komen van
den hamer van den Voorzitter reeds heeft kunnen aau-
toonon. De heer Resujen heeft gesproken op een wijze,
zooals hier in deze zaal niet thuis behoort„Qui se-
fache a tort" geldt echter ook hier.
Toen eenige weken geleden de heer Besujen alhier
zju intrede hield, is lij al dadelijk begonnen mot naar aanlei
ding van de benoeming der onderwijzers voor de herhalings
scholen de vrees te kennen te geven, dat door Rurge-
meester en Wethouders daarbij „gekonkeld" zou worden
en toen gisteravond, naar aanleiding van het voorstel
van den heer Resujen oin de bezoldiging der beide
wakers in den Prinsentuin ad 8.50 te verhoogen, de
heer Troelstra zeide, dat zj genoeg verdienden en daar
mede voldaan waren, verklaarde de heer Resujen, dat
dit laatste geen argument wasdan zou ook, zoo zeide