246 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 8 November 1905.
Voortgezet op Donderdag November 1905.
hij, een llurgemeester of een Directeur van Gemeente
werken op zulk een laag tractement kunnen aangesteld
worden en „dan zouden ook die lui misschien wel tevre
den zijn."
Spreker heeft dit letterlijk opgeschreven en het typeert
de wijze van debatteeren van den heer Besuijen.
Zoo heeft spreker ook niet gezegd, dat de heer Besuijen
oneerlijk zou zijn geweest, doch alleen, dat hetgeen hij
zeide, niet waar was. De heer Jansen heeft het gisteren
ook al gezegd, liet schijnt een gewoonte van don heer
Besuijen, de woorden van anderen te verdraaien. Spreker
heeft beweerd, dat liet door den heer Besuijen gesprokene
niet waar was, ook al doordat zijn gegevens onjuist
waren, zoodat ook zijn conclusie niet waar kan zijn.
Maar de heer Besuijen verdraait alles.
De Voorzitter heeft ook gisteren den lieer Jansen ver
zocht, dergelijke uitdrukkingen tegenover een ander lid
niet te hezigen en herhaalt thans dit verzoek.
De lieer van Ketwich Verschuur wil dan met een
enkel woord thans spreken over het in debat gebrachte
oud-juridische standpunt. Op dit oogenblik beroept de heer
Besuijen zich op de redactie der wet van 1878; spreker
houdt zich aan de wet van 1901 en gelooft dus, in elk
geval meer „up to date" te zijn. Trouwens, wat is de
zin van art. 47 der wet van 1878 P Artikel 47 zegt:
1 [et gemeentebestuur bevordert zooveel mogelijk het
schoolgaan der kinderen van bedeelden, onvermogenden
en minvermogenden." En wat heeft nu de wetgever van
art. 35 der Leerplichtwet bedoeld? Dit artikel is in zijn
tegenwoordigen vorm gebracht door een amendement, als
gezegd, voorgesteld door Mrs. van Kaalte en Kink, en in
hun toelichting op het amendement zeide eerstgenoemde:
„Het beginsel van ons amendement is hetzelfde als dat,
hetwelk volgens de ook door den minister gehuldigde
interpretatie reeds aan artikel 47 der Onderwijswet ten
grondslag ligt. Het geldt een maatregel, ter bevordering
van getrouw schoolbezoek, een maatregel, ten doel heb
bende, dat hut onderwijs, tengevolge van dergelijk school
bezoek, ook genoten kon worden. Derhalve mag uit de
gemeentekas geen voedsel of kleeding worden verstrekt,
aan leerlingen van wie niet blijkt, dat zij uit hooide van
armoede de school zullen verzuimen' Dat is dus het
zelfde als art. 47 zegt, doch thans wat beter omschreven.
Daaruit volgt, dat geen kleeding of voedsel mag wor
den verstrekt dan om verzuim tegen te gaan. Dat blijkt
ook uit het Koninklijk besluit van 1902, Staatsblad no.
202. Niet of niet trouw ter idioot komen daar om
draait de geheele zaak, dat is de eiseh der wet. En nu
komt spreker daarbij met de opinie van den heer Bruiu-
wold Kicdel niet in strijd. Men heeft echter alleen te
maken met den wetgever, en wat die wil, blijkt duidelijk.
Art. 35 der Leerplichtwet is dus eene nadere verduide
lijking van art. 47 der wet van 1878, dat ook alleen
het openbaar lager onderwijs betreft; het is in art. 35
wat beter gesteld. Daarmee is afgedaan, wat geschoven
is op sprekers oud-juridisch standpunt.
Wat overigens de voeding en kleeding betreit, waar
voor post 218 op de begrooting is uitgetrokken: wan
neer de heer Besuijen meent, dat hij met artikel 47
der Wet L. O. verder kou gaan, dan moet hij voor
stellen, een anderen post alsnog op de begrooting aan te
brengen, want deze post is uitsluitend gebaseerd op het
geen voortspruit uit art. 35 der Leerplichtwet. Wil
men met den heer Bruinwold Kicdel nog op anderen grond
voeding en klecding verstrekken, dan is een ander ar
tikel op de begrooting noodig van meer omvattende strek-
king.
Spreker zou den heer Besuijen nog willen vragen,
waarom deze het antwoord aan hem van den lieer Bou-
man voorleest en niet bijv. dat van den heer hij de Lejj?
Die gaf daartoe geen vergunning, zegt de heer Besuijen.
Maar er was toch wel gelegenheid geweest, die ver
gunning te vragensedert gisteravond halftwaalf is daar
voor wel tijd geweest en do heer Besuijen zou die ver
gunning ook stellig verkregen hebben. Maar spreker
weet te goed, dat die brief van den heer hij de Leij
niet is in den geest van het voorstel van den heer Be
suijen; daarom hoeft hij waarschijnlijk om die vergunning
ook niet gevraagd.
Spreker heeft anders gedaan en nog geen kwartier
geleden den lieer bij de Leij opgezocht en over deze
zaak gesproken zoo had ook de hoer Besujjen allen tijd
nog even den heer bij de Leij te bezoeken.
De heer Besuijen beweert, dat spreker de ouders zou
hebben beschuldigd van diefstalmaar spreker heeft dat
woord niet genoemd, het is niet in zijn gedachte geweest,
niet bij hem opgekomen. Wel heeft spreker gezegd, dat
er geschonken kinderkleeren zijn verpand en dat daarvoor
jenever is gekocht.
Dat er zelfs op de Burgerschool ook wel jongelieden
zjjn, die wel wat meer eten zouden begeeren, ja, dat
heeft spreker gezegd en de bron er bij genoemd spre
ker had dit van den Directeur dier school. Trouwens,
er zullen wel meer menschen zijn, die wel wat meer te
eten zouden willen bobben.
Maar dat is de quaestie niet. De vraag is: Komen er
kinderen niet op school omdat zij niet of te weinig eten
of geen kleeren hebben Bewezen is dit niet, doch wel
het tegendeel. En dat is bewezen uit de verslagen der
commissie tot wering van schoolverzuim, gisteravond
door spreker voorgelezen. Geen enkel verzuim koint er
op dien grond in 1903 en 1*904 voor.
Spreker zal hiermee volstaan. liet is onbegonnen
werk, met den heer Besuijen daarover te praten. Alleen
over zijn oud-juridisch standpunt heeft spreker hem
moeten dienen. Overigens zal de lieer Besuijen in deze
geen last meer van spreker hebben, die zich zal onthouden
van antwoorden op diens phrases en onjuiste beweringen.
De heer Komter heeft nog een enkel woord te zeggen.
In hoofdzaak is spreker het meer met den heer van
Ketwich Verschuur dan met den heer Besuijen eens.
Dat brengt spreker's standpunt mee; hij is geen sociaal
democraat en heeft dus een ander oog op de wereld.
Bij hot hooren zijner twee huurlieden kwamen bij spreker
een paar opmerkingen op van verschillenden aard.
In aanvulling van hetgeen de heer van Ketwich Ver
schuur reeds zeide, wil spreker den heer Besujjen slechts
een enkel cijfer adresseeren. Wanneer men de 5000.
die het St. Anthony Gasthuis uitgeeft voor soep, optelt
bij de door de gemeente uitgegeven som, is men met
hetgeen in Leeuwarden wordt gedaan al boven de som,
die de gemeente Groningen uitgeeft, die tweemaal zooveel
inwoners heeft, en geen Sint Anthoon bezit. Als dat
ook hier niet het geval was, zou door de gemeente of
van andere zijde meer gedaan moeten worden. Genoemd
bedrag zal men dus in rekening moeten brengen wan
neer men wil beoordcclen wat hier voor voeding enz.
wordt uitgegeven, in vergelijking met andere plaatsen.
Het is eeii feit, dat hier ieder kind zjjn honger kan
stillen.
Wat schoeisel betreft, is spreker op eenigszins andere
omstandigheden gestuit. Spreker gaat daarbij te rade
met hetgeen door den heer van Ketwich Verschuur is
meegedeeld. Volgens de hoofden van scholen is de uit-
decling dit jaar al op 1 Februari gestaakt. Nu zou
spreker aan Burgemeester en Wethouders gaarne vragen,
waarom dat is gebeurd. Spreker meent, dat er geen
andere reden kon zjjn, dan dat men vreesde anders met
de uitgetrokken som niet rond te komen. Spreker hoopt
dat er een andere reden voor zal bestaan, want het
gaat toch niet aan de uitgifte te staken omdat men vreest
met het uitgetrokken bedrag niet rond te komen en dan
op het daardoor laag gehouden bedrag te wjjzen om te
beweren, dat voor het vervolg geen hooger bedrag noo
dig is.
Zeer terecht heeft de heer van Ketwich Verschuur ge
zegd, dat de hoofden van scholen als betrouwbare voor
Verslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag S November 1905. 241
Voortgezet op Donderdag 0 November 1005.
lichters mogen worden beschouwd. Spreker gelooft, dat
zjj zoowel een helder hoofd als een warm hart bezitten.
Maar als men hen beschouwt als de personen, die in deze
zaak moeten oordeelen, dan moeten zjj ook beschikken
over de middelen, die zjj noodig achten. Het heeft dus
een zeer eigenaardige indruk bjj spreker gemaakt, te
vernemen, dat met 1 Februari is opgehouden, terwijl de
hoofden meenden, dat de klompenverstrekking langer moest
duren. Wanneer opgehouden is met het oog op vrees
voor overschrjjding van het bogrootingscjjfer, gaat spreker
mee met het voorstel-Koopmans. Kan spreker toezegging
verkrijgen van Burgemeester en Wethouders, dat zjj de
som zullen verhoogen, zoodra dit noodig blijkt, zoo noodig
bij aanvulling der begrooting, dan kan spreker zich daar
ook bjj neerleggen.
De heer van Ketwich Verschuur had naar aanleiding
van een gesprek met den heer Komter deze vraag ver
wacht en omdat spreker niet precies op de hoogte was,
heeft bjj heden ter secretarie nog de noodige inlichtingen
ingewonnen. Ilet tot 1 Februari 1905 verteerde bedrag
is 224.57. Toen is opgehouden omdat de winter zacht
was en ook in verband met het leit, dat zoo dikwijls
aanvragen worden gedaan zonder noodzaak. De hoofden
Visser en bjj de Lejj deeleu mede, dat na 1 Februari
slechts zeer enkele kinderen wegens het op een oogenblik
niet hebben van klompen een schooltjjd verzuimd hebben.
Wat verder het bedrag betreft, was dus op 1 Februari
het uitgegevene nog 75 beneden de begrooting gebleven.
Had men willen doorgaan, dan had men nog dat bedrag
aan klompen kunnen uitgeven. Het paar kost voor de
kleinen 25, voor de grooten 35 ets. en voor 75 had
men dus nog een groot aantal kunnen verstrekken. Lit
alles blijkt, dat in een winter ruim duizend paar kunnen
worden verstrekt, wat een heel aardig aantal is. Men
eindigde met nog 75 in kas, [in December van dat jaar
te gebruiken] omdat de winter zoo goed als voorbij was
en de aanvragen niet meer gegrond waren.
Maar nu zjjn door den heer Besuijen spreker's cijfers
geattaqueerd. Daartegenover zegt spreker, dat hij die niet
uit de lucht heeft gegrepen, maar ze heeft verkregen
van de hoofden, niet persoonlijk, maar als lid der Com
missie in hare vergadering, waarvan de resumptie, die
spreker reeds heeft medegedeeld, door den secretaris,
den heer Engelsman, ook in het bijzijn der hoofden is
opgemaakt.
Intusschen meent spreker den heer Komter te hebben
medegedeeld wat noodig was 0111 diens vraag te beant
woorden.
De heer Komter begrijpt het nu zoo: er is voor 19U5
/'300 toegestaan in Januari is 225 verbruikt en nu blijft
75 over voor de twee maanden November en Decem
ber. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat volgens
de mededeelingen van den heer van Ketwich Verschuur
de hoofden van scholen van oordeel waren, dat het tijds
verloop der verstrekking langer had moeten duren en dat
de verstrekking sneller had moeten gebeuren, wat eenige
vermeerdering tengevolge heeft, want als men lang wacht
zal in de behoefte soms al op andere wijze worden voor
zien met hulp van particulieren, - wanneer men dat
alles in aanmerking neemt, dan komt het spreker voor,
dat dit er op wjjst, nog in verband met hetgeen in 1905
in één maand is uitgegeven, dat het bedrag te gering is.
Wanneer Burgemeester en Wethouders nu bjj gebleken
noodzakeljjkheid het cijfer bjj suppletoire begrooting wil
len verhoogen, dan is dit spreker ook goed. Maar spreker
meent te mogen zeggen, dat het niet de wensch is van
deze vergadering, een systeem te volgen, dat de verdenking
zou kunnen wekken, dat meir het bedrag laag wil houden,
ondanks de gebleken meerdere behoefte.
De heer Besuijen zal nog slechts terugkomen op een
enkele vraag. De heer van Ketwich Verschuur houdt
spreker het gezegde voor qui se fache a tort. Het is
echter onjuist, dat spreker zich kwaad maakte. In tegen
deel, spreker zeide reeds in het begin zjjner vorige rede,
dat hij zich bljj gevoelde, in de gelegenheid te zjjn, naar
aanleiding van het gesprokene het kapitalisme eens ten
toon te kunnen stellen.
De heer van Ketwich Verschuur heeft het gehad over
spreker's opmerking omtrent den Voorzitter en den Direc
teur der Gemeentewerken, in verband met de belooning
der Prinsentuin-suppoosten, maar de aanhaling was niet
juist. De heer Troelstra zeide gisteravond eerstdie
menschen zjjn bljj, dat zjj hun baantje hebben. Toen
heeft spreker geantwoord, dat kan men misschien van
den Voorzitter, den heer Hofkamp en meer anderen ook
zeggen. Spreker zeide dit, om te doen gevoelen, dat dit
gezegde van den heer Troelstra geen argument kon lieeten.
Nu ontkent de heer van Ketwich Verschuur spreker van
oneerlijkheid te hebben beschuldigd. Zeer goed heb ik
de woorden „niet eerlijk verstaan. Als er een stenograaf
ter vergadering was geweest, zou spreker zich op diens
aanteekeningen kunnen beroepen. Nu is ook het couran
tenverslag nog niet verschenen spreker verwijst voor-
loopig daarnaar. In elk geval kan het publiek, dat achter
de balie stond, bevestigen, dat het inderdaad door den
heer van Ketwich Verschuur is geschied. Het is hier
als met den heer Jansen, die om te ontsnappen aan door
spreker bjjgebrachte argumenten, den indruk van spreker's
onbetrouwbaarheid tracht te wekken. Dat is een infamie.
Spreker kent deze methode en zegt bjj voorbaat, dat bjj
tegen dergelijke handelwijze zjjn maatregelen zal nemen,
en op 't moment protesteert.
Nu is beweerd, dat post no. 218 niet kon worden
aangevuld met een bedrag volgens art. 47 der Wet op
het Lager Ondeiwjjs. Spreker begrijpt niet, waarom
dat niet kan. Bij den goheelen post wordt over art. 35
der Leerplichtwet niet gesproken. Wanneer er stond
Kosten van voeding en kleeding ingevolge art. 35, enz.
dan zou de heer Van Ketwich Verschuur gelijk hebben.
Maar dan zou ineu er eenvoudig aan kunnen toevoegen
en ingevolge art. 47 wet Lager Ouderwjjs.
De Voorzitter doet den spreker opmerken, dat aan
volgnummer 220 is toegevoegd, dat de onder volgnum
mers 218, 219 en 220 omschreven uitgaven op de be
grooting zjjn gebracht krachtens de regeling, vastgesteld
bjj raadsbesluit van 27 Augustus 1901, welk besluit
berust op art. 35 der Leerplichtwet.
De heer Besuijen meent, dat dan toch alleen na 220
eene wijziging in de omschrijving noodig zou zjjn, het
hoofd van den post zou zelfs gelijk kunnen bljjven.
Nog is aan spreker gevraagd, waarom lijj den heer
bij de Lejj geen vergunning is gaan vragen voor publi
catie van diens brief. Ja, spreker is geen rentenier en
heeft zjjn tjjd van daag nog voor anderen arbeid noodig
gehad en trouwens zjjn morgen ook in ander opzicht
vruchtbaar besteed, gelijk bljjken zal wanneer spreker
straks bjj het einde der vergadering het woord zal
vragen voor een persoonlijk feit, waarbij spreker eenige
hedenmorgen verzamelde bewijzen zal overleggen voor
een gisteren in twijfel getrokken woord.
Bjj de aan de orde zjjnde quaestie is het voorspreker
in het geheel niet de vraag of voldoende is gehandeld
in het belang van het ouden
rwijs, zoo eng mogeipk op
gevat in verband met de Leerplichtwet, maar of op zoo
breed mogeljjken grondslag in bepaalde behoefte is voor
zien. Spreker vraagtdoet men alles, wat krachtens
art. 47 Lager Onderwjjswet mogeljjk is?
Wat Groningen betreft, meent spreker, dat ook daar
particuliere vereenigingen zjjn, die iets doen. Men moet
wel aannemen, dat ook daar aoor particulier initiatief
nog hulp wordt verstrekt, omdat naast de 5000.
voor rechtstreeks uit de gemeentekas verstrekte voeding en
kleeding nog 900.— subsidie aan Vereenigingen wordt
gegeven.