262 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1905.
zou de goede trouw kunnen meebrengen, dat spreker
ook als Burgemeester zich door dit besluit gebonden
achtte. Over particuliere terreinen heeft spreker niets
te zeggen, alleen over de vraag of er gespeeld mag
worden. De goede trouw zou kunnen meebrengen,
dit te beletten en daar is spreker toch beslist tegen.
Spreker, tevens Voorzitter van den Raad, zou als
Burgemeester worden gebondendien band, hij deelt
het bij voorbaat mede, kan hij niet aanvaarden
daarom is hij tegen inwilliging van het verzoek in
zijn vollen omvang.
De heer Hijlkema gelooft, dat het beter is, zijn
voorstel in te trekken.
De heer Beekhuis is het anders met den heer
Hijlkema eigenlijk wel eens. De heer Althoff ziet
misschien spoken. Waar hij zijn vraag eenmaal zoo
heeft gesteld, zal hij, wanneer de aanvraag niet zoo
wordt toegestaan, misschien daarin een gevaar zien,
dat niet bestaat. Aan hetgeen de heer Hijlkema wil,
zou men iets kunnen toevoegen. Men zou zich kun
nen verbinden, geen gemeenteterrein af te staan voor
een ander circus. De heer Althoff weet zelf wel, dat
do gelegenheid om in de Harmonie te spelen altijd
nog open is. Vroeger heeft hij toch zelf wel in'de
Harmonie gespeeld. Dit valt dan niet onder de be
paling. Want het zou niet rationeel zijn dat de
Burgemeester zulk een voorstelling zou verbieden,
wanneer er op de voorstelling zelf niets tegen is.
De Voorzitter wil daarom liever, dat men elke toe
voeging laat vallen.
De heer Burger doet opmerken, dat wanneer nog
blijft staan, dat men tijdens de kermis geen ander
circus zal toelaten, ook dan een concurreerende on
derneming de Harmonie zou kunnen huren. Zou de
Burgemeester dan het spelen weigeren? Het zal wel
niet voorkomen, maar dan kan het geval zich ook
voordoen.
De Voorzitter acht het geval, dat tijdens de kermis
nog een circus in de Harmonie zou komen, haast
denkbeeldig.
De heer Burger gelooft, dat men wel naast de door
Burgemeester en Wethouders reeds gestelde bepalingen,
kan ingaan op het denkbeeld van den heer Beekhuis
om te beloven, dat ook vóór de kermis geen
gemeenteterreinen voor een circus zullen worden af
gestaan.
De Voorzitter wenscht te constateeren, dat hij dan
als Burgemeester, zonder ook maar verdacht te kun
nen worden van kwade trouw jegens den heer Althoff,
volle vrijheid behoudt om vergunning te geven voor
voorstellingen van circussen, die nog op particulier
terrein plaats zouden kunnen zoeken.
De heer Burger meent, dat dit volkomen vaststaat,
aangezien de Voorzitter zich in zulk een aangelegen
heid niet kan laten leiden door een besluit van den
Raad. De Burgemeester staat bij de beoordeeling
van de vraag of een verlof moet worden verleend of
geweigerd, op een geheel ander standpunt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt hierop besloten
overeenkomstig de als volgt aangevulde conclusie
Aan Pierre Althoif, circus directeur, thans tijdelijk
te Münster (Westfalen), een nader door Burgemeester
en Wethouders aan te wijzen gedeelte van het bouw
terrein aan de Zuidzijde van de Emmakade alhier
onderhands te verhuren tot het plaatsen van zijn
circus gedurende de aanstaande kermis voor een
huurprijs van 1000.—, behalve de verschuldige
belasting op tooneelvertooningen en andere openbare
vermakelijkheden, onder de verplichting zijnerzijds
tot storting van een bedrag van f 200.ter verre
kening van door de gemeente in verband met de komst
van het circus te maken kosten en verder onder voor
waarden die Burgemeester en Wethouders geraden
zullen voorkomen, onder kennisgeving tevens, dat dezer
zijds slechts kan worden gewaarborgd, dat noch voor,
n'och gedurende de kermis in 1906 alhier op eenig aan
de gemeente toebehoorend terrein aan een ander circus
voor het geven van voorstellingen vergunning zal worden
verleend.
De heer Koopmans vraagt of nu ook nog de voor
waarde kan worden gesteld, dat de heer Althoff binnen
een bepaalden termijn de voorwaarden moet aannemen.
De Voorzitter deelt mede, dat het besluit onmiddellijk
ter kennis van adressant zal worden gebracht en dat
hem door Burgemeester en Wethouders zal worden
verzocht, binnen bepaalden tijd te antwoorden.
II. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in zake
een adres van de heeren P. Peereboom en A. J. Brouwer
om koop van grond aan de ontworpen Wijbrand de
Geeststraat.
Het voorstel luidt
I. Aan adressanten als antwoord op hun verzoek te
doen weten, dat de gevraagde grond niet anders in
koop aan hen kan worden afgestaan dan tegen den
zelfden prijs en op dezelfde voorwaarden, als hun
reeds door Burgemeester en Wethouders zijn mede
gedeeld
en daartoe te nemen het besluit, dat in ontwerp
hiernevens gaat;
II te besluiten, Burgemeester en Wethouders uit
te noodigen, het bedoelde terrein op te nemen in
hun voorstel tot verdere uitgifte der terreinen ten
Noorden van het Nieuwe Kanaal, indien door adres
santen op één en ander niet wordt ingegaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Besuijen constateert, dat hij zich bij de
behandeling der gemeentebegrooting heeft doen ken
nen als een tegenstander van verkoop van gemeente
gronden, aangezien spreker die aan particulieren
alleen wil verstrekken in erfpacht.
Het is hier thans niet gewenscht, met alle argu
menten voor den dag te komen, maar toch wil spre
ker er weer de aandacht op vestigen, dat naar zijn
meening het financieel belang der gemeente eischt,
geen grond te verkoopen. Spreker wil deze opmer
king beschouwd zien als motiveering van zijn stem
tegen dit voorstel en ook tegen de voorstellen onder
punten 12 en 15.
In stemming komt sub I van het voorstel om tot
aanbieding in koop over te gaan.
Dit wrordt aangenomen met 20 tegen 2 stemmen,
die der heeren Besuijen en Koopmans.
Sub II wordt aangenomen met algemeene stemmen.
De beraadslaging wordt geopend over het ontwerp
besluit, luidende
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Gelezen het adres d.d. 27 Augustus 1904 van P.
Peereboom en A. J. Brouwer, eigenaren van panden,
gelegen aan de Noordzijde der Emmakade, houdende
verzoek hun in koop te willen afstaan het aan ge
melde panden grenzende perceel bouwgrond, verder
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1905. 263
begiensd door de verlengde Margaretha de Heer- en
Wijbrand de Geeststraten en de Noordwaarts ver
lengde Oostelijke grenslijn van het meest Oostwaarts
gelegene hunner beide huizen, gelijk nader op eene
door hen overgelegde situatie-teekening is aange
geven
alsmede het voorstel van Burgemeester en Wet
Ixouders.
Besluit
adressanten het gevraagde terrein in koop af te
staan voor den prijs van 7.50 per cA., indien van
hen uiterlijk den 1 December e.k. bericht wordt
ontvangen, dat zij, behalve met dezen koopprijs,
accoord gaan met de navolgende voorwaarden.
1°. aan de overeenkomst worden de ter beoor
deeling van Burgemeester en Wethouders voor ver
koop van gronden aan het Nieuwe Kanaal gebruike
lijke voorwaarden verbonden
2°. de koopprijs moet in een termijn worden be
taald binnen twee maanden na verteekening der
kodpacte
3U. adressanten worden tot wederopzeggens toe
vrijgesteld van de verplichting om het te verkoopen
terrein te bebouwen, mits zij dit terrein als tuin
aanleggen en omgeven met een ijzeren hekwerk of
steenen muur, een en ander naar genoegen van
Burgemeester en Wethouders
4°. bij bebouwing moeten door adressanten of
hunne rechtverkrijgenden behalve de geldende ver
ordeningen, de in het algemeen voor de bebouwing
der omliggende terreinen gebruikelijke voorschriften,
ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders
worden in acht genomen
5°. de kosten van overdracht en der kadastrale
uitmeting zijn voor rekening van adressanten.
De heer Feddema hoort nu het was aan zijn
aandacht ontgaan, dat het de bedoeling van Bur
gemeester en Wethouders is, de vrijstelling van de
verplichting om den grond te bebouwen, te verleenen
tot wederopzeggens toe. Wanneer de heeren Peere
boom en Brouwer dit terrein koopen, is het hun be
doeling, geen achterburen te krijgen. Zij zullen dus
zeker alleen dan den grond aanvaarden, wanneer zij
de zekerheid hebben, dat het aan hen zelf ligt of het
terrein al dan niet zal worden bebouwd. In afwijking
met het prae-advies zou spreker dus willen voorstellen
zonder meer vrijstelling te verleenen van de verplich
ting tot bebouwing. Spreker meent, dat dit ook de
bedoeling is geweest van de Bouwcommissie.
De heer Jansen hoort van deze toelichting van den
heer Feddema wat vreemd op, maar misschien heeft
spreker het voorstel dan niet goed gelezen. Spreker
meende, dat Burgemeester en Wethouders dit „tot
wederopzeggens toe" in de koopvoorwaarden hadden
gezet omdat anders, wanneer de koopers later nog
met een aanvraag kwamen om te bouwen, dit niet
vergund zou kunnen worden. Maar als de beteekenis
eene andere is, dan is spreker het met den heer
Feddema eens.
De heer Beekhuis constateert, dat het duidelijk is,
dat in het door den heer Jansen gestelde geval,
wanneer de koopers later nog vragen, te mogen bou
wen, dit zal worden toegestaan. Maar dat het voorstel
zoo is geredigeerd als het er ligt, is gebeurd met het
oog op eventueel later rechtverkrijgenden. Als een
der tegenwoordige koopers eens kwam te overlijden
en huis en tuin werden in verschillende perceelen in
verkoop gebracht, dan zoo is do bedoeling moest
de vergunning om den grond onbebouwd te laten,
opgeheven kunnen worden. In dat geval moeten
Burgemeester en Wethouders het recht weer eenigszins
in handen hebben. De bedoeling is geen andere.
Wanneer de perceelen gesplitst worden verkocht, zou
het kunnen gebeuren, dat de kooper van het onbebouwde
deel het weer als tuin wilde behouden, bijvoorbeeld
als overturn van een aan de overzijde der er achter
langs loopende straat liggend huis, met een ingang
in die straat, het is misschien zelfs mogelijk, dat iemand
er weer moestuin van wilde maken. Het is nu geheel
de bedoeling, dat Burgemeester en Wethouders in dat
geval de verdere bestemming in handen moeten heb
ben, en dat wanneer, hetzij door eigendomsovergang,
hetzij door andere oorzaken, een andere toestand mocht
intreden, de oorspronkelijke voorwaarden van uitgifte
weer geheel toegepast zouden kunnen worden. Dat
doet niets af tot de rechten der heeren, die den grond
nu te koop vragen, het geldt alleen de toekomst.
De heer Feddema doet opmerken, dat wanneer deze
heeren den grond koopen met het „tot wederopzeg
gens toe verleende recht om hem niet te bebouwen,
zij geheel afhankelijk zijn van komende celleges van
Burgemeester en Wethouders. Wanneer spreker grond
kon koopen onder zulke voorwaarden, zou hij daar
feestelijk voor bedanken. Op deze manier - geheel
afgescheiden van den prijs maakt men aan de
heeren het koopen van den grond onmogelijk. Zij
wilden door den koop de waarde van hun pand ver-
hoogen. Verkoopen zij het eenmaal, dan zal het
misschien worden geveild in twee perceelen, maar
liet is dan nog altijd voor samenvoeging vatbaar.
De kooper kan dan weer een grooten tuin houden.
Maar als hij den grond niet onbebouwd mag laten,
heeft die grond niet de volle waarde, waarvoor de
koopers dien grond hebben aangevraagd en betaald.
Het is een billijke eisch, de woorden „tot wederop
zeggens toe" te schrappen. Zooals de voorwaarden
daar liggen, kan niemand er op ingaan.
De heer van Messel wil beweren, dat, indien de
aanvragers den grond koopen, dit geschiedt, om
hunne panden beter te makenmaar, wanneer, zoodra
tot verkoop wordt overgegaan, door Burgemeester en
Wethouders de vergunning is of wordt ingetrokken,
dan wordt de verkoopwaarde der panden veel minder.
Spreker begrijpt het betoog van den heer Beekhuis
niet, die beweert, het eene stilzwijgende conditie is,
dat men aan de koopers het recht om te bouwen niet
ontneemthet dient echter te worden beschouwd als
eene quaestie tegenover de rechtverkrijgenden.
De heer Feddema's bezwaar, dat dit ook de tegen
woordige koopers treft, is, volgens sprekers bescheiden
meening, dan ook volkomen juist.
Wanneer men den grond later koopt, zal men niet
't recht hebben dien onbebouwd te laten, doch verplicht
zijn dien eventueel te bebouwen en dat is niet
de bedoeling van de tegenwoordige koopers, want
trekken Burgemeester en Wethouders die vergunning
dan later in, dan is 't doel weg en dan zijn de panden
minder in waarde.
Spreker wenscht den grond in koop te geven zonder
deze rechtsboporking.
De heer Beekhuis gelooft toch, dat de bedoeling
duidelijk is. Wanneer nu echter leden van den Raad
meenon, dat de macht, die men tegenover contrac
tanten in handen houdt, te ver gaat, dan heeft spre
ker geen bezwaar, de gemaakte bepaling te laten
vervallen. Maar het komt spreker voor, dat behoud
daarvan wel zoo regelmatig is. Men zou er misschien
deze wijziging in kunnen brengen, dat de vergunning
niet wordt opgezegd, zoolang de perceelen in één
hand zijn. Wanneer de Raad echter de geheele be
paling wil weglaten, is dit voor spreker geen over
wegende quaestie.
De heer Koopmans verklaart, dat het hem spijt,
dat de heer Beekhuis zijn bezwaar intrekt, want