286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1905.
De heer Schoondermark wil dan veel liever de oor
spronkelijke redactie van den heer Beerends behou
den. Waarvoor zal men het overlaten aan Burge
meester en Wethouders, als algemeen eenmaal het
principe wordt aangenomen, dat het beter is, den
huisdokter niet in de ongelegenheid te brengen dat
hij zijn eigen patient moet keuren Als men dat in
principe niet wil, moet men er in de praktijk ook
aan vasthouden in elk geval. Daarom acht spreker
de redactie van den heer Beerends beter.
De Voorzitter constateert, dat het principe, dat de
heer Schoondermark als al vast uitgemaakt aanneemt
nog geenszins uitgemaakt is door deze vergadering.
Bij Burgemeester en Wethouders is dat principe al
even min uitgemaakt. Bij deze verordening wordt
alleen uitgemaakt, dat de Geneesheer-directeur als de
hoogste medische ambtelijke autoriteit voor de ge
meente wordt beschouwd en dat die zal worden be
last met het uitbrengen van alle medische adviezen,
die de Baad van een medicus noodig heeft. Dat de
huisdokter in geen geval eigen patiënten zou mogen
keuren, heeft spreker niet in de verordening gebracht
willen zien omdat hij door het debat geenszins uit
gemaakt acht, dat de huisdokter steeds ongeschikt
moet worden geacht. Alleen wil spreker door het
opnemen der aanvulling met vervanging van
„wordt" door „kan" eventueele stagnatie voorko
men. Het is toch mogelijk, dat de Geneesheer-direc
teur het voor zichzelf niet gewenscht acht, een attest
uit te brengen over een eigen patient en dat hij
vraagt, zich in zulk een geval te mogen onttrekken.
Spreker meent, dat Burgemeester en Wethouders dan
moeten kunnen zeggendat mag. Die mogelijkheid
wordt ingevoerd door aanneming der aanvulling met
de door spreker bedoelde wijziging.
De heer Beerends gelooft toch, dat de Voorzitter
spreker's amendement niet goed heeft begrepen. De
bedoeling is inderdaad om imperatief voor te schrij
ven, dat de aan te wijzen medicus niet zijn eigen
patiënten zal keuren. Eerst meende spreker, dat de
door den Voorzitter aangegeven wijziging met „kan"
bedoelde, dat in het geval de Geneesheer-directeur
de huisdokter van den sollicitant is, Burgemeester
en Wethouders niet geheel gebonden moesten worden
de keuring uitsluitend te moeten opdragen aan een
der andere in dienst der gemeente zijnde genees-
heeren; doch in sommige gevallen daarmee zouden
kunnen belasten een Geneesheer die niet in dienst van
de Gemeente is. Nu echter blijkt, dat de Voorzitter
het door spreker als imperatief bedoelde voorschrift om
geen keuring aan don huisdokter op te dragen, van
zijn imperatief karakter wil berooven, moet. spreker
zijn oorspronkelijk amendement handhaven.
De Voorzitter wil den voorsteller van het amende
ment geenzins induenceerenmaar geeft er de voor
keur aan, dat inderdaad de quaestie of de huisdokter
een persoon is, die vertrouwd mag worden of niet,
hier niet in beginsel wordt uitgemaakt. Spreker wil
den Directeur alleen vrijlaten als deze zelf het vraagt
of wanneer Burgemeester en Wethouders zulks beter
oordeelen. Aanneming van het amendement van den
heer Beerends beteekent zeer beslistdat de Baad
den huisarts niet voldoende onafhankelijk acht tot het
uitbrengen van advies over zijne patiëntendie uit
spraak ontraadt spreker ten sterkste.
De heer Beerends verklaart, dat hem menigmaal is
gebleken, dat men den huisdokter voor groote moeilijk
heden plaatst wanneer men hem het onderzoek van
één zijner vaste patiënten opdraagt. De huisdokter
die dikwijls van nabij bekend is met de behoeften van
het gezin van den sollicitant, wil zoo gaarne helpen
waar zulks noodig is. Zonder kwade bedoelingen kan
hij door menschlievendheid gedreven, de puntjes wel
eens niet zoo zichtbaar op de i zetten, in ieder ge
val kan dan bij hem ontstaan strijd tusschen plicht
en plicht. Die moeilijkheid wil spreker voorkomen
en hij handhaaft daarom het imperatief karakter van zijn
amendement.
De heer Troelstra dient een amendement in om
„wordt" te veranderen in „kan" op de gronden, door
den Voorzitter uiteengezet. Wanneer het zoo wordt
geredigeerd als de heer Beerends wil, zullen Burge
meester en Wethouders zich meermalen de vraag
moeten stellen of de sollicitant niet ook een patient
is van den Directeur van het Stadsziekenhuis. Spreker
meent ook, dat de onmogelijkheid om daarvan op de
hoogte te zijn, een reden is om de voorkeur te geven
aan de door den Voorzitter gedachte redactie, waarbij
de geneesheer-directeur zelf wel zal zeggen of men
met één zijner patiënten heeft te doen, of dat hij zich om
een andere reden van het onderzoek meent te moeten
onthouden. Vooral als de verordening daarop wijst,
mag men aannemen, dat overeenkomstig de bedoeling
gehandeld zal worden.
Het subamendement wordt ondersteund.
In stemming gebracht wordt eerst het oorspronke
lijke amendement-Beerends als zijnde van de verste
strekking.
Het wordt aangenomen met 12 tegen 7 stemmen
die der heerenKoopmans, Menalda, Troelstra, Tromp,
Baart de la Faille, Wilhelmij en Beucker Andrese.
Het subamendement komt hierdoor te vervallen.
Artikel 2 wordt in zijn geheel aangenomen met
algemeene stemmen.
Artikel 3. De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger heeft bij de algemeene beschou
wingen zijn bezwaren tegen dit artikel ontvouwd.
Tot sprekers spijt heeft de Voorzitter die bezwaren
niet geheel opgelost. Ieder, die wordt afgekeurd,
zoo is er gezegd, 'draagt nu eenmaal een smet met
zich mee. Maar wie reeds vóór het definitief opmaken
der voordracht wordt afgekeurd en daarom niet op
die voordracht wordt geplaatst, draagt den smet als
het ware onder de kleeren, terwijl hij, die eerst wordt
gekeurd na zijn benoeming, ingeval van afkeuring-
het brandmerk midden op het voorhoofd krijgt. Het
middel, dat spreker daartegen had willen a-anbevelen,
blijkt nu echter ook niec te deugen. De heer Besuijen
heeft er terecht opmerkzaam op gemaakt, dat eene tijde
lijke benoeming in vele gevallen voor den sollicitant on
aannemelijk zou zijn. Het spijt spreker, dat hij niets
heeft gevonden om op een andere wijze het bezwaar
weg te nemen, hij zal nu zijn voorgenomen amende
ment niet indienen, hopende dat nog iemand anders
er iets op weet, en anders zal spreker zich noodge
drongen neerleggen bij het artikel zooals het nu luidt.
De heer Schoondermark'heeft zooeven van den Voor
zitter een opmerking gehoord, die spreker ook had
willen maken, maar spreker kwam er niet op terug,
meenende, dat er nu bij het artikel wel nader over
gesproken zou worden. De heer Burger trekt zijn
amendement in, ten einde raad. Maar spreker gelooft,
dat het bezwaar van den heer Burger geen bezwaar
is op grond van hetgeen de Voorzitter al even deed
opmerken. Wanneer een jongen in dienst wil, laat
hij zich bij wijze van voorkeuring in den regel eerst
al eens bij zijn huisdokter onderzoeken. Als hij dan
wordt afgekeurd, is het altijd nog maar een vlek
onder de kleeren en dat is immers geen groot bezwaar
Ook hier kunnen de sollicitanten eerst hun huisarts
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 November 1905. 287
raadplegen en als zij weten welk gevaar zij loopen,
zullen zij niet gaan. Dan zullen zij ook niet openlijk
een vlek krijgen.
De beraadslaging wordt gesloten. Art. 3 wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
Aan de orde wordt gesteld het door den heer
Haverschmidt ingediende artikel 4, luidende als volgt
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Haverschmidt zal over zijn voorgesteld
artikel kort zijn. De heer Burger en spreker hebben
beiden gevoeld het gevaar dat er schuilt in het 2de
lid van art. 3. Ze hebben beiden een oplossing ge
zocht en spreker erkent gaarne dat geen van beiden
is geslaagd. De tijdelijke aanstelling van den heer
Burger is onvoldoende want sommige ambtenaren
kunnen niet tijdelijk worden aangesteldo. a. de
secretaris, en juist zulke ambtenaren worden dikwijls
buiten de aanbeveling benoemd.
Wat spreker voorstelt is niets nieuws. Het is een
denkbeeld van de Dordtsche raadscommissie en al is
het daar niet in de verordening opgenomen, zonder
goede reden heeft het toch zeker niet in het concept
gestaan. Spreker beschouwt het voor den betrokkene
in een voor hem zoo ernstig geval als een waarborg
dat de zaak onpartijdig wordt onderzocht.
De heer Besuijen constateert, dat uit de laatste
woorden van den heer Haverschmidt blijkt, dat deze
de vrees koestert, dat een onderzoek wel eens partijdig
zou kunnen zijn. Hij acht een scheidsgerecht noodig
om soms het resultaat te controleeren. In het college
voor de beroeps-instantie zet de heer Haverschmidt
echter weer denzelfden persoondie het partijdig
onderzoek verricht zou hebben. Spreker wenscht in
overweging te geven in die commissie van drie doc
toren in geen geval den geneesheer-directeur zitting
te doen hebben; dat zal dus een sub-amendement
moeten worden op het nieuwe artikel 4.
De heer Hijlkema meent dat dit ontwerp uitmunt
door beknoptheid en uniformiteit. Het is opgemaakt
naar het voorbeeld van Dordrecht en de Baad heeft
zich nu ook verklaard voor één geneeskundige. De
toevoeging van den heer Haverschmidt verbreekt echter
de uniformiteit in dien zin, dat voor een persoon, die
gekeurd werd vóór het opmaken der aanbeveling geen
hooger beroep zou bestaan en voor wie buiten de
aanbeveling om wordt benoemd, wel. Spreker zou
het afkeuren wanneer op die wijze aan de laatsten
een voorsprong werd gegeven en de uniformiteit ver
broken. De heer Haverschmidt heeft er al op gewezen
dat een dergelijke bepaling in Dordrecht wel in het
ontwerp stond, maar niet voorkomt in de verordening.
Men heeft er die zinsnede dus weer uitgenomen, men
heeft zeker ingezien, dat die niet in het kader paste.
Spreker is het eens met den heer Schoondermark,
die in navolging van den Voorzitter er op wijst, dat
men die smet of vlek waarover men spreekt, niet al te
groot moet opnemen. De vraag is toch alleen of een
candidaat geschikt is voor een bepaalde betrekking.
Is hij ongeschikt, dan kan men toch niet aannemen,
dat hij dus zijn geheele leven er op aangezien zou
worden. Trouwens wat zou hooger beroep daar tegen
geven Als de man bij de eerste keuring is afgekeurd
en dan nog eens voor de tweede maal wordt afgekeurd,
zal de vlek slechts scherper uitkomen en grooter
worden.
Spreker meent, dat dit twee redenen zijn, die de
aanvulling niet wenschelijk maken.
De heer Baart de la Faille kon zijn ooren niet goed
gelooven, toen de heer Haverschmidt sprak van de
mogelijkheid van een partijdig onderzoek. Spreker
gelooft, dat niemand hier zal denken, dat een door
den geneesheer-directeur ingesteld onderzoek geen
vertrouwen zou verdienen. Allerminst mag er aan
leiding wezen, te spreken van partijdigheid en „scheids
gerecht". Zeker zal de heer Haverschmidt ook de
eerste zijn om die uitdrukking, die hem stellig is
ontvallen, terug te nemen. Er kan alleen sprake zijn
van tegemoetkoming aan het bezwaar, dat tegen artikel
3 bestond. Dat bezwaar is zoowel door den heer
Burger als door den heer Haverschmidt gevoeld. Nu
is dat niet zoo erg als men het voorstelt, het woord
„smet" is te sterk en de Voorzitter heeft de zaak
ook al tot meer bescheiden proporties teruggebracht.
Alleen om recht te laten wedervaren aan hetgeen
niettemin van dat bezwaar overblijft, heeft spreker
het amendement gesteund, niet omdat spreker een
oogenblik aan partijdigheid zou denken.
De Voorzitter meent over dit nieuwe artikel 4 toch
nog een enkel woord te moeten spreken. De aandacht
dient gevestigd te worden op de laatste zinsnede van
art. 3, waaruit duidelijk blijkt, dat de Baad zeer af-
keerig is van hetgeen de heer Haverschmidt wil.
Daar staat
,.De benoeming wordt geacht niet te zijn geschied,
indien de conclusie van dit onderzoek niet gunstig
mocht zijn".
Met het onderzoek door den geneesheer-directeur is
dus alles uit. Dat is met algemeene stemmen ook
die van den heer Haverschmidt zoo bepaald. Spre
ker meent dus, dat ter vereenvoudiging de heer Ha
verschmidt het best zal doen, zijn voorstel in te
trekken, nog daargelaten, dat dit voorstel niet regelt
of de sollicitant, in geval hij in hooger beroep in het
gelijk werd gesteld, geacht zou worden wèl te zijn
benoemd. Dat staat er ook niet in. Maar de zaak
zelf is reeds door den Baad zeer ampel onder de
oogen gezien en in geheel tegengestelden zin bij art.
3 beslist.
De heer Haverschmidt handhaaft zijn voorstel.
De heer Besuijen dient een sub-amendement in,
luidende
„De directeur-geneesheer kan geen zitting nemen
„in het beroepscollege van 3 doktoren".
„Dit college wordt gevormd door keuze van den
„betrokkene, het dagelijksch bestuur, de 3e door de
„twee eersten".
Dit sub-amendement wordt niet ondersteund en
blijft dus buiten behandeling.
Het voorstel-IIaverschmidt, in stemming gebracht,
wordt verworpen met 17 tegen 4 stemmen, die der
heeren Haverschmidt, Besuijen, Jansen en Baart de
la Faille.
Art. 3 wordt aangenomen met algemeene stemmen.
Aan de orde is art. 4 van het ontwerp. De beraad
slaging wordt geopend.
De heer Feddema leest in dit artikel, dat reiskosten
aan den niet benoemden sollicitant worden vergoed.
In de stukken heeft spreker gelezen en ook nu nog
gehoord, dat Burgemeester en Wethouders de rege
ling der Dordtsche verordening ongeveer tot de
hunne hebben gemaakt. Waarom zal men echter,
terwijl het hier niet bestaat, besluiten, vergoeding te
geven aan goedgekeurde sollicitanten, die niet be
noemd worden Spreker wil dit zeggenelk genees
kundig onderzoek kost 2.50. Voor den Geneesheer
directeur verschijnen alleen zij, die overigens om