Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1906.
Bij spreker staat het echter vast, en dit stelt hij voorop, 6 der Wet van
aan de zijde
verordening
„Indien
„genoemd,
vorig artikel
wordt geen
dat volgens de wet van 5 Juni 1905 Staatsblad 15-1, de
keuze tüsschen rijks- en gemeentelijk-pensioen irel degelijk.
tot 1 April a.s. aan deze leeraressen blijft. Het impe
ratieve en absolute „worden'" van art. 2 dier wet wordt
in waarheid tijdelijk voor de tegenwoordige leeraressen,
een facultatief' kunnen door de keuze, die artikel 6 dier
wet nog 3 maanden toelaat. Spreker leest artikel 2 dei-
van 1893 voor, waar staat
aan eenige betrekking, in het
rijkspensioen wordt verbonden
„gemeentepensioen verleend."
Zoo oppervlakkig lezende zegt spreker, zou men kunnen
denken, dat het waar kan zijn, wat Burgemeester en
Wethouders verklaren, dat voor die ambtenaren de ge
meenteverordening niet meer bestaat. Doch hunne ziens
wijze is verkeerd, en spreker toont dit aan. Spreker
zegt dan: de verbintenis, wat het pensioen betreft,
tusschen het Rijk en de in art. 2 der Wet genoemde
gemeenteambtenaren ontstaat onmiddellijk voor hem die
na 1 Januari 1906 wordt benoemd; doch voor deugenc
die vóór dien datum reeds ambtenaar der gemeente Leeu
warden was, hangt het ontstaan dier verbintenis met
het Rijk af van een daad van dien ambtenaar, en wel
van diens verklaring, vóór I April a.s. af te leggen, dat
hij, wat het pensioen betreft, als rijksambtenaar wenscht
aangemerkt te worden (art. 6 der genoemde Wet).
Er kan volgens spreker geen kwestie bestaan, of re
questranten hebben wel degelijk het recht te kiezen. Hij
staat in die meening niet alleen en verwijst o.a. naar
een artikel in de jongste gemeentestem van 20 Januari
1906 no. 2834, waarin deze Leeuwarder kwestie bespro
ken wordt. Spreker zal dit stuk niet voorlezen, dit zou
te veel tijd kosten. Dat vakblad, dat spreker zoo juist
van een der raadsleden ontvangt, is het geheel met spre
ker eens. Ook beroept hij zh-h op de handelingen der
2e Kamer van 17 Maart 1905, pagina 1393/94, alwaar
minister Kin per aan het woord is. Spreker kan dus
niet meegaan met de conclusie door Burgemeester en Wet
houders getrokken.
Au wat betreft de billijkheid.
liet salaris der betrokken onderwijzeressen bestaat uit:
a. een zekere som geld, en
b. aanspraak op pensioen.
Bij overgang tot de rijkspensioenregeling wordt de
pensioenlast van de gemeente afgenomen en op het Rijk
overgedragen, en heeft de gemeente een belangrijk voordeel,
wat nader met cijfers wordt aangetoond in de bekende
boekjes van den heer Thiol te Amersfoort: „fkeineente-
lijk- en llijkspensioen en Men beschouwing over de rijks-
jinisioeiicii <ler leeruren.' \u eisclit de billijkheid, dat
de gemeente van de keuze van art. 6 der Wet geen
voordeel geniete, dat gelijktijdig een tinancieele schade
voor de leeraressen zoude medebrengen. Derhalve drage
de gemeente in haar rijkspensioen zoodanig bedrag bij.
dat de gemeente, ten gevolge van die keuze, geen voor
deel liebbc. Om dit bedrag te vinden, is allereerst de
waarde te bepalen van het recht op pensioen van ieder
der adressanten op 1 Jan. 19U6. Dit moet geschieden
door wiskundige berekeningen, gegrond op de levensver-
zekeringswetenschap, zooals dit door l'rof. van Resell
wordt aangetoond en te vinden is in de boekjes van den
heer Tliiel, resji. pag. 6 7 en 12/13. Spreker herhaalt,
dat hij aldus, wat aangaat het recht van adressanten om
te kiezen tusschen gemeente- en rijkspensioen, vierkant
staat tegenover Burgemeester en Wethouders, en de nu
behandelde stelling beheerscht deze geheele zaak. Spreker
hoopt, dat de discussion er toe mogen leiden, dat Bur
gemeester en Wethouders hun voorstel
de zaak nog eens nader onder de oogon zien.
19(15 bestaat. Spreker schaart zich echter
van lieu, die de ineening zjjn toegedaan,
dat de wet boven de verordening gaat.
Bij het aangehaald wetsartikel nu is het onderwijzend
personeel in de gelegenheid gesteld, al of niet afstand
te doen van zijne aanspraken op gemeente-pensioen. ATi
mag de gemeenteraad die onderwijzers niet beperken in
hunne keuze, zooals Burgemeester en Wethouders willen.
Spreker zou willen vragen, wat staat lioogor, de wel
of de verordening. Doch dit is eigenlijk geen vraag, waar
artikel 151 der gemeentewet duidelijk zegt
De bepalingen van plaatselijke verordeningen, in wier
onderwerp door oene wet, een algemeenen maatregel van
inwendig bestuur of eene provinciale verordening wordt
voorzien, houden van rechtswege op te gelden.
Dat, zooals spreker van andere zijde heeft hooren
beweren, hier een verbintenis bestaat tusschen de leerares
sen en de gemeente, eerstgenoemden niet vrjj zoudeu ziju,
en zich daarom moeten onderwerpen aan de gemeente
verordening, ontkent spreker. Deze bewering stuit geheel
af op het begrip, de beteekenis van „verbintenis".
De beer van Ketwich Verschuur heeft terecht gewezen
op de beteekenis van de uitdrukking in art. 2 der ver
ordening
.wordt verbonden'
Dit geschiedt eerst, als
de leeraressen overgaan in eene betrekking, waaraan Rijks-
pensioen is verbonden.
De gemeente-verordening van 1893 is niet in één dag-
gemaakt. Wie de retroacta heeft nagegaan, heeft kunnen
gemoeid is geweest.
zien, dat
daar vrij wat tijd mede
Spreker zou zich willen noemen een van de vaderen dei-
verordening, maar nooit hebben nóch de ontwerpers nóch
de raadsleden, die haar hebben helpen vaststellen, zelfs
in de verste verte er aan gedacht, dat er eenmaal een
wet zou komen als die van 1905, waarbij de positie der
bijzondere onderwijzers ten aanzien der pensionneering
zou worden verbeterd. De regeling van 1905 is een
gevolg van zeer bijzondere omstandigheden. Nadat de
positie van de onderwijzers aan de bijzondere scholen,
ook wat de pensionneering betreft, bjj de wet in zoo groote
mate was verbeterd, bracht de billijkheid mede, dat nu
ook werd voorzien in de pensionneering van onderwijzers
en leeraren aan niet verplichte gemeentescholen, zooals
nu ook hier van de leeraressen aan de Middelbare school
voor meisjes. De aangehaalde bepalingen der verordenin
gen van 1873 en 1899 hadden alleen ten doel, te voor
komen dat
werd
genoten,
van de
de
de
er dubbel pensioen
van het rijk.
Spreker wijst verder op de beraadslagingen
Tweede Kamer over de onderwerpelijke wet. Bij
bespreking van het bekende amendement-Roodhuizen, zei
de heer de Waal Malefijt, de voorzitter van de commissie
van rapporteurs, dat er nooit sprake kan zijn, dat de be
trokkenen in een slechter positie komen, dan waarin zjj
op dit oogenblik verkeeren. Er wordt hun de volkomen
vrije keuze gelaten. Hierbij sluiten zich geheel aan de
nagenoeg gelijke w oorden van den Minister Kuvper, „dat
de betrokkenen, bij de invoering der wet, nooit in slechter
conditie mogen komen".
Aan de woorden van deze beide sprekers, zou echter
geweld worden aangedaan, door de aanneming van het
voorstel van Burgemeester en ethouders. Tegenover
de leeraressen zou dan groot onrecht worden gepleegd
terugnemen
De heer Duparc is hel eens met den heer van Ketwich
Verschuur. Spreker heeft van de zaak eenige studie
gemaakt. Hij wil geenszins ontkennen, dat er ook bij
vakmannen verschil van opinie over de bepaling van art.
De heer Schootulermark sluit zich geheel aan bij de
beide vorige sprekers. Toen hij het prae-advies las, dacht
hij, de wet kan toch geen terugwerkende kracht hebben
Die onbillijkheid voelde spreker direct. Bij het naslaan
van de verordening van 1893 bleek spreker, dat de
leeraressen, die toen in functie waren, een pensioen werd
gewaarborgd, zonder dat zij daarvoor iets behoefden te
betalen. Bjj de wijziging in 1899 is bepaald, dat de wet
geen terugwerkende kracht zou hebben. Immers toen is
vastgesteld, dat de leeraressen, die toen in functie waren,
op dezelfde wijze een pensioen werd gewaarborgd, zonder
premiebetaling dus. Au komt er een rijkswet, die de
Verslag van de handelingen van-den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1906.
19
leeraressen verplicht gedurende 4 jaren van het salaris
te storten. De eersten komen daardoor dus in slechter
conditie, want dit beteekent vermindering van salaris.
Spreker kan daarom niet meegaan met het prae-advies
van Burgemeester en Wethouders en zal dus tegen
stemmen.
De heer Buryer stelt zich ook geheel op hetzelfde
standpunt van de vorige sprekers. Hij vraagt het woord,
omdat hij gaarne verder wil komen, dan men komen
zou bij eenvoudige verwerping van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Er is n.l. haast bij de
zaak. Binnen 3 maanden na den 1 Januari 1906, dus
voor 1 April e.k., moeten de leeraressen aan het Ministerie
van Binnenlandsche Zaken hun besluit hebben kenbaar
gemaakt. Om dit te kunnen doen moeten zjj weten, waar
zij aan toe zjjn. Spreker zou zjjn doel bereikt zien, als
Burgemeester en Wethouders konden besluiten hun voor
stel terug te nemen, om zoo spoedig mogelijk met een
gewjjzigd voorstel bjj den Raad te komen.
Wat de rechtskwestie aangaat, zou spreker geneigd
zjjn zich op hetzelfde standpunt te plaatsen als de heer
van Ketwich Verschuur, hoewel hij diens bewering ook
nog wel voor bestrijding vatbaar acht. De billijkheids-
grond is echter voor spreker van meer belang.
De brochure van Tliiel geeft verschillende manieren
aan, waarop aan de billijkheid kan w-orden tegemoet ge
komen. liet eerste systeem geeft naar sprekers meening
het minimum, wat uit billjjkheidsoogpunt moet worden
verlangd.
Door afstand te doen van de aanspraken op gemeente-
pensioen, lijden de leeraressen financieel schade, althans die
der le categorie. Hier staat tegenover, dat de gemeente
een voordeel krijgt, want zij wordt ontlast van de be
taling van pensioen. De contante waarde van dit voor
deel kan worden berekend. Au brengt de eerljjkheid
als van zelf mee, de adressanten tegemoet te komen, ten
minste voor het bedrag, dat de gemeente er voordeel van
heeft.
De gemeente mag niet in haar zak steken het bedrag,
dat door hare ambtenaren wordt betaald, liet valt niet
te ontkennen, dat tegenover de schade, die requestranten
lijden, ook voordeden staan. Ju de eerste plaats krijgen
zjj niet alleen een invaliditeits-, maar ook een ouder
domspensioen. Dan krjjgen zjj grooter vrijheid van be
weging omdat zjj gemakkelijker naar eene andere
gemeente kunnen overgaan, zonder dat hunne aanspraken
op pensioen daardoor worden geschaad. Deze voordeelen
moet echter de gemeente haren ambtenaren gunnen, zon
der dat deze er financieel door worden getroffen.
Storting voor pensioen toch staat praktisch gelijk met
verlaging van salaris, en dit is voor de meeste ambte
naren een groot bezwaar. Spreker kondigt eene motie
aan, die bjj nog niet zal indienen, geleerd door de er
varing in de vorige vergadering. De strekking er van
zal deze zjjn, te verklaren dat de gemeente geen voor
deel wenscht, ten koste van adressanten. Spreker zou dit
willen noemen een niiniinum-eisch.
Als nu een der andere leden der vergadering eene motie
mocht willen voorstellen, waarvan de strekking is, dat
de gemeente vergoedtal wat door adressanten bjj
toetreding tot de Rijkspensioenregoling meer zal moeten
worden betaald dan hetgeen zjj thans voor haar gemeen
tepensioen moeten stortendan zal hij ook voor deze
motie stemmen. Zoodanige motie zou als het ware den
maxiinum-eiseh stellen. Er zjjn ook systemen te be
denken die tusschen deze twee uitersten in liggen.
Komen beide moties nevens het voorstel van Burge
meester en Wethouders in behandeling, dan kan de raad
kiezen en nauwkeurig aangevenin welke richting bjj
de kwestie wenscht te zien opgelost.
Wordt sprekers motie aangenomen, dan zullen er
dames zjjn, die bjj de gemeente blijven. Dit mag niet
moeilijk worden gemaakt, voor haar zal dus eene bepaling
dienen te worden gemaakt, die buiten twijfel stelt dat
hare aanspraken op gemeentelijk pensioen door de nieuwe
wet niet verloren gaan.
De heer van Messel schaart zich, in tegenstelling met
de vorige sprekers, aan de zijde van Burgemeester en
Wethouders.
Waar een jurist als Mr. Burger slechts neiging gevoelt
zich te stellen op het wettelijk standpunt van den heer
van Ketwich Verschuur en ook wel iets gevoelt voor dat van
Burgemeester en Wethouders, meent spreker daaruit te
mogen afleiden, dat aan het wettelijk recht, waarop reque
stranten zich beroepen, niet al te veel waarde mag worden
gehecht.
Temeer komt dit uit waar door Mr. Burger wordt
gezegd laten wij thans over de rechtskwestie heenstap
pen, daar de billjjkheidsgrond van veel meer belang is.
Spreker veroorlooft zich als leek te kennen te geven
dat de wenscli van de requestranten, le categorie, om niet
in de rijksregeling over te gaan, geen recht van bestaan
heeft, daar art. 2 der verordening toch zeer duidelijk
aanwijst, dat zoodra aan eenige betrekking rjjkspensioen
is verbonden, het gemeentepensioen ophoudt.
Door de heeren van Ketwich Verschuur en Duparc is nog
aangevoerd, dat men zich eerst moet verbinden, dat men
eerst eene keuze moet doen, voordat art. 2 van toepassing
is; ook daarin kan spreker niet medegaan, daar hij meent
dat het er niets toedoet of men zich reeds verbonden heeft
of eene keuze heeft gedaan, daar er duidelijk in art. 2
der verordening op wordt gewezen dat het gemeente
pensioen ophoudt bjj eene toekenning van rijkspensioen.
Au het billijkheidsgevoel ook dat acht spreker over
dreven.
Spreker zou de stelling willen omdraaien en zeggen
Cijj leeraressen inoogt dankbaar zjjn, dat de gemeente
u in 1893 recht gaf op pensioen, zonder dat gij daarvoor
eenige premie betaaldet. De gemeente heeft tot nu toe
de risico gedragen zonder daarvoor eenige vergoeding te
eisehen
Bjj de Rijkspensionueeriug moeten de dames zich ge
durende 4 jaar eenige geldelijke opofferingen getroosten,
om daarvan de voordeelen te genieten.
Spreker zou willen vragen, of dit nu als motief moet
gelden, dat de gemeente haar daarin tegemoet komt
Spreker meent van niet.
Waarom toch moeten leeraren aan de lvjjks hoogere
burgerschool, waarom officieren, bjj haar achterstaan '1
Elk burger, elk particulier beambte moet toch ook,
wil li ij op zjjn ouden dag pensioen genieten, iets, somtijds
van een karig inkomen, afzonderen. Spreker zal op de
door hem aangevoerde gronden zjjn steun geven aan de
voorstellen van Burgemeester en Wethouders.
De heer Besuijen is het niet eens met den heer van
.Messel, waar deze ambtenaren en particulieren met elk
ander vcrgeljjkt. Toen de leeraressen in 1893 aanspraak
kregen op pensioen, beteekeude dit salarisverhooging.
liet recht op pensioen kan in een geldbedrag worden
uitgedrukt: eene salarisverhooging bijvoorbeeld van pl.in.
40,Wordt nu het voorstel van Burgemeester en
Wethouders aangenomen, dan beteekent dat salarisverla
ging. Voor deze verlaging nu zjjn geen motieven aange
voerd. Dat Burgemeester en Wethouders van hetzelfde
gevoelen zjjn bljjkt indirect uit hetgeen te lezen is op
pag. 66 le kolom n.l.: „Dat de gemeente eene regeling
„trof voor het invaliditeitspensioen der toen in functie
„zijnde ambtenaren, was voor deze een onverwacht voor-
„deel en een toeslag, als het wareop hun wedde."
Spreker kan nu bjj voorbaat zeggen, dat, als de heer
Burger zijne motie indient, hij die zal amendeeren, in
dier voege, dat hij zal voorstellen, dat de dames adres
santen door de veranderde pensioensregeling geen ver
mindering van het tot dusverre genoten salaris krijgen.
Spreker laat de juridische kwestie er buiten, want wordt
zjjn motie aanvaard, dan blijft niemand in de gemeen
telijke regeling en valt de wetskwestie van zelf weg.