20 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1906.
De heer Koopmans zou mee kunnen gaan met de eon-
clusiën sub 2 en 3. Wat de eonclusie sub 1 betreft, het
is toch niet de bedoeling van Burgemeester en Wethou
ders, dat zij, die verklaren niet bij het Rijk te willen
overgaan, ia 7 geheel geen aanspraak hebben op pensioen?
In het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
wordt gezegd dat die categorie thans van liet gemeente-
pensioen is uitgesloten. Dit kan toch de bedoeling niet
zijn ten opzichte van de dames.
De Voorzitter zal bij afwezigheid van den heer Wet
houder Troelstra de verschillende sprekers beantwoorden
en de door hen tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders aangevoerde bezwaren trachten te weder
leggen. Die bezwaren waren tweeërlei zij steunden op
wettelijke- en op billijkheidsargumenten.
Spreker wil allereerst de wettelijke bezwaren onder de
oogen zien en deze splitsen in 2 soorten
a. die welke zijn ontleend aan de behandeling der wet
in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
b. die welke ziju ontleend aan de betrekkelijke pensi
oenverordeningen, of de daaraan gegeven toepassing.
De heer Duparc liet het sterkst het licht vallen op
hetgeen de heer De Waal Malefijt bjj de handeling der
wet in de Tweede Kamer had gesproken en scheen uit
diens royale opvattingen te willen concludeeren, dat de
gemeentebesturen gehouden zouden zijn, zich alsnu daar
naar
te gedragen.
Maar dan mag toch wel gevraagd
wat heeft de Raad van Leeuwarden, wat hebben alle
gemeenteraden van Nederland te maken met redevoeringen
van leden der Tweede Kamer, waarin deze op zeer royale
wijze beschikken over de gemeente-financiën, zonder dat tie
besturen dier gemeenten zich hebben verklaard, of zij
het met de opvatting dier sprekers wel eens waren
Welk gewicht leggen zulke uitingen in de schaal en
welke verplichtingen leggen zij den gemeenteraden op?
Immers geen enkele do opvattingen of beloften van den
heer Malefijt mogen op haar plaats zijn in de vergader
zaal der Volksvertegenwoordiging, in de vergaderzaal
van den Raad van Leeuwarden mogen zij niet als argumen
ten worden aanvaard.
Meer gewicht dient gehecht aan hetgeen gesproken is
door den Minister die de wet heeft verdedigd, omdat
diens woorden beschouwd kunnen worden als eene toe
lichting tot hare juiste toepassing. De woorden des
Ministers, door den heer Duparc aangehaald, werden
echter gesproken naar aanleiding van een amendement
van den heer Roodhujjzen, strekkende om belanghebbenden
de keuze te laten om of alleen eigen pensioen, of alleen
weduwen- en weezenpensioen bij het Rijk te verzekeren.
De Minister, dit amendement bestrijdende, zeide nu geens
zins, dat de gemeentebesturen behulpzaam moesten zijn
bij het storten der bijdragen voor rijkspensioen, maar
deed alleen de uitspraak, dat de gemeente-verordeningen
den ambtenaren geen schade mochten berokkenen.
Spreker komt hier tot den heer van Ketwieh Verschuur,
die zijn wettelijk bezwaar ontleende, evenals de andere
sjtrekers, aan art. 6 der wet van 5 Juni 1905, waarbij
belanghebbenden een termijn van 3 maanden is gegeven
om zieli te verklaren of zij al of niet in de Rijkspensioen
regeling wonscheu te worden opgenomen. De heer van
Ketwieh Verschuur betoogde alsnu, dat zij, die zich
daarvoor niet hadden verklaard, geen Rijkspensioen zouden
genieten en dat dus voor hen de artt. 2 en 3, resp. der
verordeningen van 1893 en 1899 niet konden gelden.
liet komt spreker voor, dat dat geachte lid te weinig
gewicht hecht aan het woord „betrekking" in de bestaande
verordeningen en dat wat al te veel vereenzelvigt met
het woord „persoon". De verordeningen zijn toch op dit
punt zeer pertinent en duidelijk„indien aan eenige
betrekking rijkspensioen wordt verbonden, wordt geen
gemeentepensioen verleend", zeggen zij en hoe zich ook
belanghebbenden tegenover het Departement van Binnen-
laudsche Zaken verklaren, aan hare betrekking is en blijft
een rijkspensioen verbonden. Burgemeester en Wethouders
kunnen geen andere opvatting huldigen zij hebben de
verordeningen toe te passen en uit te voeren naar den
wil van den Raad doen zij dat, dan houden zij zich
verzekerd van 's Raads instemming welnu, 's Raads
wil spreekt duidelijk uit de artt. 2 en 3 der bestaande
pensioenverordeningen en art. 6 der wet verandert daar
aan niets.
Thans komt spreker aan de billijkheidsgronden.
Wanneer men de leden die tegen het voorstel spraken,
hoorde, met uitzondering van den heer Burger, zou men
denken, dat aan de Rijksregeling hoegenaamd geen voor-
deelen voor adressanten zijn verbonden. De heer Burger
heeft reeds op een voordeel gewezen, en wel op de
grootere vrijheid van beweging, die de ambtenaren krijgen.
Dit is een voordeel dat bij den Raad zeer zwaar moet
wegen en door belanghebbenden zeer hoog moet worden
geschat. Zij kunnen nu den gemeentedienst verlaten en
bij eene andere gemeente in dienst overgaan, zonder dat
hare pensioenaanspraken er onder lijden. Mare dienst
jaren tellen door. Thans is dit anders; die nu overgaat
naar een andere gemeente verliest de aanspraken, die zij
hier reeds had verkregen, op pensioen, liet solliciteeren
is dus voor de betrokkenen gemakkelijker gemaakt, ter
wijl bovendien het Rijk ook weduwen- en weezenpensioen
geeft en waarschijnlijk ook hooger pensioen. Dit zijn toch
zeker groote voordeden.
Verder wil spreker nog het licht laten vallen op de po
sitie, die de leeraren aan het gymnasium innemen. Ilunne
jaarwedden zijn in den geest geregeld van die der dames-
leeraressen, en toch moeten zij hunne pensioenbijdragen
geheel zelfstandig betalen, liet zou dus tegenover hen
eene onbillijkheid zijn, als de Raad niet medegiug met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Thans wil spreker iets zeggen over het voordeel, dat
volgens sommige sprekers de gemeente heeft van de Rijks
regeling, aan welk voordeel argumenten worden ontleend
om adressanten in hare stortingen bij te springen. Bij
logische doorvoering van den gedachtengaug dier leden,
zou men tot eene eigenaardige consequentie komen.
De gemeente Leeuwarden b. v. heeft behoorlijk gezorgd
voor de toekomst harer ambtenaren. Redeneert men nu
zooals verschillende leden hebben gedaan, dan zou deze
gemeente nu nog moeten bijpassen, terwijl een andere
gemeente, die op dit gebied voor hare ambtenaren nooit
iets deed, van dat bijpassen vrij zou zijn.
Wanneer nu de Raad meegaat met hen, die de ge
meente willen laten bijpassen, begeeft bjj zich op zeer
gevaarlijk terrein. Spreker wil den Raad niet bang maken
en hij gelooft ook niet, dat de Raad zich dit door zijn
Voorzitter zal laten doen, maar het dient toch gezegd.
Reeds lang bestaat er onder de secretarie-ambtenaren,
gemeentewerklieden enz. een strooming om te kunnen
worden opgenomen in de Rijkspensioenregeling. Zal nu
de gemeente voor al deze eategoriën van ambtenaren te
zijner tijd moeten bijspringen De Raad geve zich hiervan
toch behoorlijk rekenschap. Ook moet men niet vergeten,
dat in deze gemeente de aanspraken op pensioen slechts
voorwaardelijk zijn verleend. Deze voorwaarde bestaat
daarin, dat aan de betrekking geen Rijkspensioen zij ver
bonden. Op die voorwaarde hebben de adressanten, hetzij
eene betrekking in deze gemeente, hetzij de pensioenre
geling aanvaard; op die voorwaarde eindelijk, heeft
de gemeente de pensioenlast aanvaard. Het zou eene
groote onbillijkheid zijn, door deze voorwaarde eenvoudig
een streep te halen.
Den heer Koopmans wil spreker antwoorden, dat de
requestranten, behoorende tot de eerste categorie, er op
gewezen zijn, dat zij de Rijksregeling moeten aanvaarden,
zoo zij althans voor den vervolge van een pensioen ver
zekerd zullen zijn. Spreker is van oordeel, dat de be
trokken leeraressen dit wel zullen inzien.
De heer van Ketwieh Verschuur wil den lieer van
Messel antwoorden, dat men alleen de rechtskwestie kan
laten varen, als men meegaat met den heer Besujjen, die
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1906. 21
beoogt de betaling door de gemeente van de geheele
rijkspensioenbijdrage.
Waar de Voorzitter zegt, niet mee te gaan met het
wettelijk bezwaar, ook wegens het woord „betrekking"
in art. 2 onzer verordening, daar wil spreker nog eens
wijzen op het gesprokene door den Minister Kuyper op
17 Maart 1905. De Voorzitter zegt, dat spreker niet
genoeg gewicht hecht aan dat woord „betrekking"', spre
ker acht dit minder juist. Bjj de toepassing der Wet,
zoo vervolgt spreker, is, met het oog op dat woord „be
trekking" in art. 2 der verordening, de persoon die de
betrekking bekleedt, van die betrekking zelve niet te
scheiden en dit ten gevolge van art. 6 der Wet.
Aan de betrekking van leerares M. O. is door art. 2
der Wet sedert 1 Jan. 1906 rijkspensioen verbonden
de n;i dien datum benoemde geniet dus Rijkspensioen;
voor haar is van gemeentelijk pensioen geen sprake.
Maar aan de betrekking van de thans aan die school
verbonden dames is thans nog geen rijkspensioen ver
bonden; of dit 't geval zal zijn blijkt eerst met l April
a.s., daar die dames, volgens art. 6 der Wet, tot dien
dag kunnen kiezen of zij rijkspensioen wenschen. Eu
die keuze kan art. 2 der verordening haar niet ontne
men; zien zij van 't rijkspensioen af dan is aan hare
betrekking geen rijkspensioen verbonden en behouden zij
hare aanspraken op het gemeentelijk pensioen, dat art. 1
der verordening haar verleent.
De heer Duparc gelooft gerust te kunnen aannemen,
dat in alle gemeenten, waar gelijke pensioenregeling als
hier bestaat, dezelfde bepalingen zijn opgenomen. Toen
de verordening van 1893 werd gemaakt, was de Raad
van Leeuwarden zeer liberaal. Hij was van oordeel,
dat het salaris der leeraressen niet zoo hoog was om van
haar pensioenstorting te kunnen vragen. Afgescheiden
echter van dit laatste, beweert spreker, dat, bij aanneming
der leer van Burgemeester en Wethouders, dat in casu
voor de leeraressen geen keuze zou bestaan, de bepaling
van art. 6 der Wet van 1905, slechts een wassen neus
zou zijn te noemen.
Spreker meent er nog op te moeten wijzen, dat, als
de leeraressen zich de belangrijke korting zullen moeten
getroosten, het zuiver bedrag van hare jaarwedden in de
eerste vier jaren niet onbelangrijk minder zal zijn. Maar
dan zal de Raad binnen afzionbaren tijd worden genoopt,
die jaarwedden, nu reeds niet hoog, in vergelijking met
die der leerarente verhoogon. Wat men met de eene
hand zal nemen, zal men met de andere hand moeten
teruggeven. Dok daarom is hot beter, den weg op te
gaan, die door de bestrijders van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders wordt aangewezen. De Voorzitter
heeft over den heer de Waal Malefijt gesproken, alsof diens
woorden moeten worden geacht, van weinig beteekenis
te zjjn. Spreker ziet in den Voorzitter een veel te
gouvernementeel persoon, om zelfs een oogenblik te mo
gen aannemen, dat deze heeft bedoeld, eenige onaange
naamheid aan het adres van een lid der volksvertegen
woordiging te richten. Wél echter meent spreker te
mogen beweren, dat de Voorzitter de woorden van den
heer de Waal Malefijt te veel heeft onderschat. Men
mag toch niet vergeten dat deze woorden werden gespro
ken niet door een gewoon lid der Tweede Kamer, maar
door den Voorzitter van de Commissie van rapporteurs,
die hier een man van gezag was. Spreker is het voor
het overige geheel eens met den Voorzitter, dat de al-
gemeene wetgever voortdurend maar al te veel wissels
oji de gemeentekassen heeft getrokken en nog steeds
trekt. Dit is hier echter niet de kwestie.
De heer van Messel zegt niet goed begrepen te zijn
door den lieer van Ketwieh Verschuur. Hij heeft niet
gezegd de rechtskwestie te laten rusten, maar wel de
heer Burger. Hij heeft zelfs de stelling van Burgemees
ter en Wethouders verdedigd.
Waar de heer Duparc zegt, dat artikel 6 der wet een
wassen neus is, als de raad zich vereenigt met het voor
stel van Burgemeester en Wethouders, is spreker het
niet met hem eens. Dit zou alleen hot geval zijn voor
de te categorie. Dan zegt de heer Duparc: „de heer
de Waal Malefijt is een man van gezag." Spreker sluit
zich aan bjj den Voorzitter en beveelt den raad aan
zich niet te onderwerpen aan dien man van gezag.
Verder doet hij den heer Duparc herinneren, dat nog
niet langen tijd geleden, ZEd. zich ook in den Raad be
riep op een man van gezag, en dat de gemeente daar
van niet zuinig de dupe is geworden.
Ook is spreker het niet eens met den heer Burger,
dat de gemeente Leeuwarden geld in den zak steekt,
wat door hare ambtenaren is betaald. Het Rijk ontheft
de gemeente eenvoudig van den pensioenlast en dit is
een groot verschil.
De heer Burger zal, getrouw aan het uitgangspunt van
zijn vorige rede, de rechtskwestie laten rusten en aan
nemen dat het standpunt, door Burgemeester en Wet
houders te dien aanzien ingenomen, onaantastbaar is.
De billijkheidsvraag staat voor spreker veel hooger en
wordt deze in ruimen zin opgelost, dan vervalt de rechts
kwestie vanzelf.
De heer van Messel heeft spreker niet goed begrepen.
Hij toch heeft niet gezegd, dat de gemeente, bij aanne
ming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
geld in den zak steekt, dat aan hare ambtenaren toekomt,
maar wel, dat door de rijksregeling de gemeente een
voordeel geniet door een maatregel, die de ambtenaren
geld kost; dat dus de gemeente geld in den zak steekt
dat uit de zakken dier ambtenaren komt.
liet is geen onbillijkheid tegenover de leeraren aan
het gymnasium, als de gemeente de leeraressen tegemoet
komt; dit zal slechts een overgangsmaatregel zijn en geen
regel. De leeraren aan het gymnasium weten bjj hunne
aanstelling, dat zjj zelf moeten zorgen voor een pensioen.
Dit was de dames onbekend; voor haar staat praktisch
de storting, waaraan zjj zich bjj toetreding tot de Rijks
regeling moeten onderwerpen, gelijk met traktements
verlaging. Wat het gevaar betreft, waarop door den
Voorzitter is gewezen in verband met eene rjjkspensioeu-
regeling voor secretarieambtenaren en werklieden, ook
voor dezen zou als overgangsmaatregel de gemeente
moeten bjjspringen, en de gemeentefinanciën zouden al
in zeer deplorabelen toestand moeten verkeeren, als spre
ker zijn stem aan zulk een maatregel van overgang zou
onthouden. Jaren geleden is door de Tweede Kamer de
wenseholjjkheid uitgesproken van een invaliditeits- en
ouderdomspensioen voor werklieden. En dat deze regeling
nu nog niet tot stand is gekomen, ligt voor een groot
deel aan de moeil jjkheid, dat de menschen, die den leef
tijd waarop de premie-betaling zal moeten aanvangen
hebben overschreden, niet meer in de gelegenheid zjjn,
door geregelde stortingen tot een eenigszins belang
rijk pensioen te komen. Nu gaan de voorgestelde regelin
gen alle hier van uit, dat liet Rijk gedurende vele jaren
groote sommen bijpast om ook deze werklieden van de
voordeden der regeling te laten profiteerenspreker meent
van circa 6 millioen per jaar gedurende 75 jaren, dus
een nogal ingrijpende overgangsmaatregel.
Ziedaar een voorbeeld, dat spreker in deze op meer
bescheiden voet door de gemeente zou willen zien na
gevolgd.
De heer Besuijen heeft in de bestrijding van den voor
zitter gemist een antwoord op de vraag, waarom dan nu
liet salaris der leeraressen moet worden verlaagd. Spreker
zal eene motie indienen, die misschien gevolgd zal worden
door die van den heer Burger. De twee mogeljjkhedcn,
door den heer Burger gedemonstreerd, staan dan in motie-
vorm tegenover of naast elkaar. Wordt sprekers motie
aanvaard, dan vervalt het geheele debat over de rechts-