40 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Februari 1906.
ten grondslag hebben
gehad, zoodat dit bericht dus moet strekken tot inlichting
aan ieder, die er belang in stelt.
Spreker herinnert er aan, hoe voor 14 dagen de groote
meerderheid van den Raad haar verontwaardiging te
kennen gaf over den toon, waarin het adres der gemeente
werklieden was gesteld.
Van die verontwaardiging waren de heeren Feddema
en Hijlkema de welsprekende tolken. Spreker wil thans
aan Burgemeester en Wethouders vragen of het bericht
door de Leeuwarder Courant overgenomen, juist is, en
in dat geval zijne ingenomenheid betuigen met de milde
wijze waarop Burgemeester en Wethouders hebben gestraft.
Zij hebben gevolg gegeven aan de toezegging, dat het
gezag hoog zal worden gehouden. Aan het „suaviter in
modo" kan het „for tit er in re
gelegen.
Spreker meent te weten, dat de werklieden inzien, dat
de straf mild is geweest. Wellicht hebben zij zich wel
eens met een bezwaard gemoed ter ruste begeven, omdat
zjj hebben gedacht, dat er ernstiger zou worden gestraft.
Spreker vertrouwt, dat hiermede de goede geest, die
steeds onder de gemeente-werklieden heeft geheerscht,
weer boven zal komen. Die geest, waarvan de waarne
mende voorzitter bij de installatie van den Burgemeester
getuigde, toen hij zeide, dat in Leeuwarden eene vrede-en
ordelievende bevolking wordt gevonden. Een ander mag
zeggen, de arbeiders zijn slaven, die de roede kussen,
spreker meent, en hij gelooft dit namens de groote meer
derheid van den Raad te kunnen zeggen, dat het gezag
op waardige wijze is gehandhaafd. Spreker zegt dan
verder te gelooven, dat in het streven hiernaar de over-
groote meerderheid van den Raad schouder aan schouder
en Wethouders zal staan.
met Burgemeester
De Voorzitter antwoordt, dat liet courantenbericht,
hetwelk door den heer Baart de la Faille werd aange
duid, juist is. 1 it de mededeelingen, door dien spreker
gedaan, zal den Raad gebleken zijn, dat Burgemeester
en Wethouders niet voornemens zijn, zich door ambte
naren of werklieden in gemeentedienst te laten bespreken,
zooals is geschied. Burgemeester en Wethouders hebben
dan ook de beide onderteekenaren van het adres ontboden
en hun gevraagd, of het geschreven was met bun wil
en of de leden der Vereeniging „Ons Belang" niet den
inhoud ervan bekend waren. Ze hebben daarop geant
woord, dat geen ledenvergadering is belegd geweest voor
liet ontwerpen van het adres en dat ook zij zelf onbekend
waren met de onbehoorlijke uitdrukkingen, die ten op
zichte van Burgemeester en Wethouders daarin voor
kwamen. Verder verklaarden zij, dat de gemeentewerklieden
zelf niet hebben gemeend een adres te moeten inzenden,
maar dat zij daartoe zijn aangezocht door het lid van
den gemeenteraad, den heer Besuijen. Tijd en gelegen
heid beeft hun tot het verrichten van dien arbeid ont
broken, en daarom is het adres dan ook volgens hunne
verklaring door den heer Besuijen opgesteld. Zij hebben
alleen het slot van het adres gelezen en het toen onder
teekend en verklaarden, dat zij de gebezigde uitdrukkingen
zelf ook onbehoorlijk vonden.
In verband nu met de gunstige wijze, waarop de be
trokkenen zich over hunne plichten hebben uitgelaten,
hebben Burgemeester en Wethouders gemeend een lichte
straf te moeten opleggen. Er moest gestraft worden,
0111 de onderteekenaren te doen gevoelen, dat, al schrijft
een ander een adres, zij zich door de onderteekening
voor elk woord aansprakelijk hebben te stellen. Dit
beaamden de betrokkenen ten volle, en beiden hebben zij
verklaard Burgemeester en Wethouders dankbaar te zijn,
voor de wjjze, waarop de zaak is ten einde gebracht,
liet doet ten slotte spreker genoegen, dat de heer Baart
de la Faille overtuigd is, dat Burgemeester en Wet
houders het gezag hoog zullen houden.
De heer Besuijen meent, dat de heer Baart de la
Faille, als bij spreekt van den geheelen Raad, hem toch
zeker uitsluit. Spreker protesteert tegen de opgelegde
straf, te meer omdat hij zich zelf aansprakelijk heeft
gesteld voor den toon van het adres. Bovendien zou
er, indien de voorstelling van den Burgemeester de juiste
is, geen reden zijn om straf op te leggen. Spreker be-
grjjpt zeer goed de positie van Burgemeester en Wet
houders, die aangehitst door een patroon-raadslid, de
betrokken arbeiders onmogelijk ongestraft konden laten.
Ook begrijpt spreker den toestand der werklieden.
Deze verkeerden in hetzelfde geval als Lindeman (leer-
i aar-Landbouwschool) in 1903, die door een christelijk
minister, die de huichelarij hierbij in de hand werkte, ge
dwongen zou worden uitdrukkingen, door hem gebezigd,
terug te nemen. Lindeman echter liet zich niet dwingen
en kreeg toen ontslag, d. i. werd broodeloos. Wanneer
de betrokken arbeiders bij spreker waren gekomen om
raad, dan zou hij hun hebben aanbevolen, in het geval
te berusten om erger te voorkomen, want Burgemeester
en Wethouders zijn rechters in hun eigen zaak, Burge
meester en Wethouders zijn partij.
Spreker laat aan het publiek het oordeel, welke waarde
mag worden gehecht aan verklaringen van arbeiders,
afgelegd met iiet mes op de keel, m. a. w. met broode
loosheid bedreigd, en wanneer één feit bestaat, geschikt
als illustratie voor de noodzakelijkheid van scheidsge
rechten, dan is dit wel het geleverde. Burgemeester en
Wethouders zich zelf beleedigd achtend, zelf rechtsprekend
in hun zaak, vonnissend de beklaagden, tegelijkertijd
hun ondergeschikten, wier bestaan geheel in hun handen
is, zonder hooger beroep. Hier wordt, als door minister
de Marez Ovens, door het dagelijksch bestuur de hui
chelarij aangekweekt.
De lieer Lauteilbach vraagt, of het inderdaad waar is,
dat Burgemeester en Wethouders de betrokken arbeiders
het mes op de keel hebben gezet. Spreker acht zich zelf
niet hooger dan een arbeider, zijn vader is het gedurende
diens geheele leven geweest, maar hij kent toch onder
die menschen ridderlijke figuren. Met zijne overtuiging
behoeft niemand te koop te loopen, maar eenmaal die
beleden hebbendemag men (tenzij van het tegendeel
overtuigd) haar niet weer prijsgeven. Spreker noemt
personen, die terwille van hun brood ja of neen zeggen
lafaards.
De heer Burger heeft met een der betrokken werk
lieden over de zaak gesproken (vóór hun onderhoud met
Burgemeester en Wethouders) en uit dit gesprek den
zeer positieven indruk behouden, dat die werkman zeer
wol gevoelde, dat de toon van het adres hoogst ongepast
was en de indiening daarvan betreurde.
De Voorzitter heeft met genoegen de woorden van den
heer Burger gehoord, om dat de heer Besuijen het door
spreker aan den heer Baart de la Faille gegeven antwoord,
nu misschien eerder zal gelooven. De heer Besuijen
sprak er van, als zouden Burgemeester en Wethouders
tot het opleggen van straf zijn aangehitst. Spreker con
stateert, dat Burgemeester en Wethouders zonder rugge
spraak of aanhitsing de straf hebben opgelegd. (Jok
hebben Burgemeester en Wethouders de betrokkenen
niet het mes op de keel gezetintegendeel, zij hebben
zeer welwillend met de beide onderteekenaren gesproken
Na hetgeen door den heer Burger is medegedeeld,
acht spreker deze verdediging tegenover den heer Besuijen
voldoende.
De lieer Besuijen zegt, dat de uitdrukking, „het mes
op de keel zetten", verkeerd is begrepen. Kent de heer
Lauteubaeh de positie van den loonarbeider zoo slecht
\Y anneer een werkman door zijn patroon berecht zal
worden, dan is dit al het mes op de keel zetten. Wat
aangaat het woord lafaard, door den heer Lauteubaeh
gebezigd, zou spreker willen vragen, zijn dan die talrijke
Verslag van de handelingen van den gemeénteraa
winkeliers, de heer Lautenbaeh kent ze van zeer nabij,
die talrijke middenstanders, die ook zoo vaak afhankelijk
als ze zijn van hun cliëntèle niet voor hun meening
durven uitkomen, zijn zij allen lafaards? De heer Lau
tenbaeh weet wel beter. Men behoeft nog geen lafaard
te zijn om zijne meening voor zich te houden in deze
maatschappij. En dan kunnen de winkeliers nog wel
een klantje missen zonder hun bestaan te verliezen, de
werkman heeft echter, vooral wanneer geen vakkennis
aanwezig is, maar éen patroon.
De heer Lautenbaeh repliceert, dat hij gezegd heeft,
een werkman of heer is hem om 't even, maar dat die
gene, die ter wille van zijn positie ja of neen zegt,
een lafaard is. Om voor eene gevestigde overtuiging niet
te durven uitkomen, zelfs het tegenovergestelde te ver
klaren, moet men een Januskop vertoonen.
De Voorzitter stelt voor het debat te sluiten.
Hiertoe wordt besloten.
IV. Aan de orde komen thans de voor heden op de
agenda geplaatste punten.
1Benoeming van onderwijzend personeel aan gemeente
scholen nos. 7 en 8.
a. Benoeming van een onderwijzer mm gemeenteschool
no. 1, (vacature Ringma).
De voordracht bestaat uit de heeren
1. G. Kramer te Leeuwarden.
2. J. Gorter tijdelijk te Leeuwarden.
3. J. Frank te Hindeloopen.
Benoemd wordt met algeineene stemmen de heer G.
Kramer.
h. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool
no. 7, (vacature Meinardy).
De voordracht bestaat uit de heeren
1. K. Postma te Vijfhuizen.
2. A. Visser te Leeuwarden.
3. G. Kramer te Leeuwarden.
Benoemd wordt met 18 stemmen de heer K. l'ostma.
Op den heer Visser zijn 2 stemmen uitgebracht.
e. Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeente
school no. 8, (vacature Mej. Meeuwis).
De voordracht bestaat uit de dames
1. Mej. B. Oosterling te Hardegarijp.
2. G. Leopold te Grouw.
3. M. H. A. Dethmers te Bergentheiin.
Benoemd wordt met 11 stemmen Mej. M. H. A. Deth
mers. Op Mej. B. Oosterling zijn 9 stemmen uitgebracht.
d. Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeente
school no. 8, (vacature Mej. Boddó).
De voordracht'bestaat uit de dames:
1. Mej. G. Leopold te Grouw.
2. B. Oosterling te Hardegarijp.
3. M. H. A. Dethmers te Bergentheiin.
De heer Schoondermark zegt, dat er nu geen voor
dracht meer bestaat van drie personen; er is nu nog
slechts keus tusschen twee.
De Voorzitter antwoordt, dat de keus tusschen de drie
personen wel degelijk nog bestaatmen weet toch immers
niet of' Mej. Dethmers hare benoeming zal aannemen
aan het voorschrift der Wet, welke eene voordracht van
3 benoembaren eisclit, is nog steeds voldaau.
De heer Duparc zegt, dat in vroeger jaren dezelfde
kwestie zich in den Raad heeft voorgedaan, doch in den
door den Voorzitter bedoelden zin is beslist geworden.
van Leeuwarden van Dinsdag 20 Februari 1906. 41
Na deze discussie wordt Mej. G. Leopold benoemd
met 16 stemmen, terwijl Mej. B. Oosterling 4 stemmen
op zich vereenigt.
2. Benoeming van leden der stembureaux voor de ver
kiezing van een lid der Provinciale Stalen en van een lid
van den Gemeenteraad.
XProvinciale Staten.
Ie stemdistrict (stad huis.
Voorzitter de Burgemeester.
Uitgebracht worden 20 stemmen op den heer Mr. H.
D. van Ketwicli Verschuur als plaatsvervangend Voor
zitter, 20 op de heeren P. A. Wilhelmij en P. Attema
als leden, en 19 op de heeren S. Vinken en A. Coets
als plaatsvervangende leden, zoodat dit stembureau is
samengesteld als volgt:
Voorzitter de Burgemeester.
Plaatsverv. de heer Mr. II. D. v. Ketwich
Verschuur.
Leden de heeren: P. A. Wilhelmij.
P. Attema Dz.
Plaatsverv. S. Vinken.
A. Coets.
Ile stemdistrict (Gymnasium.)
Uitgebracht worden 20 stemmen op den lieer Mr. O.
Beekhuis als Voorzitter, 20 op de heeren S. Jansen en
H. Gorter als leden, en 19 op de heeren H. Arends en
H. A. Vosman als plaatsvervangende leden, zoodat dit
stembureau is samengesteld als volgt:
Voorzitter de heerMr. C. Beekhuis.
Leden de heeren: 8. Jansen.
II. Gorter.
Plaatsverv. H. Arends.
H. A. Vosman.
Jlle stemdistrict (Beurs.)
Uitgebracht worden 20 stemmen op den heer H.
Beucker Andreae als Voorzitter, 20 op de heeren A. D.
Beerends en 8. Nauta Andreae Jr. als leden, en 19 op
de heeren E. Komter en K. Beeling als plaatsvervangende
leden, zoodat dit stembureau thans is samengesteld als
volgt
Voorzitter: de heer 11. Beucker Andreae.
Leden de heeren: A. D. Beerends.
8. Nauta Andreae Jr.
Plaatsverv. E. Komter.
K. Beeling.
IVe Stemdistrict (gymnastieklokaal Gr. Kerkstraat.)
Uitgebracht worden 20 stemmen op den heer T. Kom
ter als voorzitter, 19 op de heeren C. L. B. J. Feitzen
11. Adriani als leden, en 20 op de heeren II. van Belkum
en G. P. H. Zimmermann als plaatsvervangende leden,
zoodat dit stembureau thans is samengesteld als volgt
Voorzitter: de heer T. Komter.
Leden dc heerenC. L. B. J. Feitz.
H. Adriani.
Plaatsverv. H. van Belkum.
G. P. II. Zimmermann.
B. Gemeenteraad.
Ille stemdistrict (Beurs).
Uitgebracht worden 20 stemmen op den heer 8. H.
Hijlkema als voorzitter, 20 op de heeren N. T. Haver-
schmidt J.IIz. en G. W. Koopmans.
Dc plaatsvervangende leden zijn reeds vroeger voor
den tijd van écu jaar benoemd.
3. Voorstel run Burgemeester en Wethouders om aan
Mej. W. M. G. Egginlc op haar verzoek eervol ontslag
te vvrleeneu als ondenvijzeres in de nuttige handwerken
aan gemeenteschool no. 1.
Met algemeene stemmen wordt besloten
aan Mej. W. M. G. Eggink, onderwijzeres in dc nuttige