Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1000.
De Voorzitter stelt voor, deze nota voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer Koopmans heelt uit de nota iets getrokken,
dat in zijn kraam te pas komt. Zij ligt precies in de
lijn waar hij wezen wil. Lr is beweerd, dat de eigen
dommen der Stads Dank van Leening niet op naam der
gemeente kunnen worden overgeschreven. Het advies
der Commissie van de Stads Bank van Leening echter
geelt aan de hand, dat het wel kan. Spreker zou te
dezer zake gaarne eerst verschillende stukken willen
inzien en stelt daarom voor dit punt in de volgende
vergadering te behandelen.
De Voorzitter stelt voor aan den wensch van den heer
Koopmans te voldoen. 11 ij zal do missive van het be
stuur der Bank van Leening dan in ecne volgende
vergadering andermaal onder punt 2 der agenda, zonder
nader advies van Burgemeester en Wethoudersbij den
Baad ter tafel brengen.
Hiertoe wordt besloten.
4. Dankbetuiging van W. Terpstra en S. Postuma
voor hunne benoeming tot onderwijzer alhier.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
5. Adres van J. Drent om in koop te mogen erlangen
een strookje grond aan de Westerplantage achter zijn
perceel Torenstraat no. 21.
6. Adres van J. Steensma om vergunning tot het I
aanleggen van ecu straat, in aansluiting met den weg
Achter de Hoven.
7. Adres van J. A. van der Voord om opheffing van
de onbewoonbaarverklaring zijner woningen Bietersolic-
waltje no. 52 en 54, waaraan verbeteringen zijn aange
bracht.
8. Adres van J. Kuiper te St. Jacobi Parochie, 0111
ruiling van grond, gelegen aan de Schoolstraat, ten be
hoeve van het bouwen eener Christelijke School aldaar.
9. Adres van E. J. de Vries alhier om verlenging
der vergunning voor het hebben van een kiosk op het
Stationsplein alhier.
lü. Adres van D. Boersma te Oranjewoud om wijzi
ging der voorwaarden van bebouwing der terreinen aan
de Wij brand de Geeststraat.
11. Adres van hulponderwijzeressen bij het bewaar-
sehoolondcrwijs alhier 0111 wijziging liarer salaris-regeling, j
met adhaesie-betuiging van de ouders.
De punten 511 worden in handen gesteld van Bur
gemeester en Wethouders om prae-advies.
12. Missive van het bestuur van het Nieuwe Stads- j
Weeshuis, houdende verzoek 0111 machtiging tot het doen j
van af- en overschrijving op de begrooting dier instelling, i
dienst 1905.
Wordt in handen gesteld van de heeren Tigler Wij- j
brandi, Jansen en Schoondermark.
13. Amendementen van den heer A. Duparc op het j
voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging
der verordening, regelende het getal en de bezoldiging
van de ambtenaren ter secretarie.
Zal bij de stukken worden gevoegd.
14. Bericht van den heer W. A. van Sloterdijck,
onder dankbetuiging voor het in hem gestelde vertrou
wen, dat hij de benoeming tot gemeente-ontvanger aan
neemt.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
15. Nader adres van Mej. A. M. Will, Directrice
der School van M. O. voor meisjes en Mej. Cremer,
Mevr. Roegholt—Ringnalda, Mej. Kilsdonk en Mej. ten
Kate, leeraressen aan de inrichting, om haar alsnog ge
deeltelijk te ontheffen van te storten premie voor rijks-
pensioen.
De Voorzitter stelt voor op dit adres afwijzend te
beschikken.
De heer Baart de la Faille zegtdat uit het laatste
adres is gebleken, dat de opvatting van den Raad in de
vorige vergaderingtoen op de verschillende adressen
der leeraressen is beschikt, niet geheel juist is geweest.
Men meende n.l. dat de dames genoegen hadden geno
men met het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer van Ketwich Verschuur heeft in die vergadering
medegedeeld, dat hij de leeraressen in de gelegenheid
had gesteld kennis te nemen van het voorstel, en dat
hij in 't geheel niets van de dames heeft gehoord. Een
ander lid van den Raad zei te dezen opzichte zelfs: „de
dames hebben geen kik gelaten". Het schijnt echter, dat
de betrokken leeraressen niet recht hebben geweten wat
de bedoeling van het voorstel was, althans is door haar
het misschien onwillekeurig verzuim gepleegd er goede
nota van te nemen. Spreker vraagt, of het nu niet mogelijk
is, het thans gedaan verzoek nog eens tot zich te nemen
en liet eerst te stellen in handen van eene raadscommissie.
De Raad is de vorige vergadering afgegaan op een advies
van den wiskundige, Br. Poort, dat eigenlijk geen wis
kundig advies mocht heeten. Het was een advies op
utiliteitsgronden gebouwd. En waar nu billjjkheidsgronden
zijn aan te voeren, zooals die zijn ontwikkeld door de
heeren van Ketwich Verschuur, Burger en Besuijen, ligt
het voor de hand om dit adres in handen te stellen van
eene commissie, die dan te dezen opzichte een voorstel
kan doen, waarbij die billijkheidsgronden in acht zijn
genomen. Spreker doet hiertoe het voorstel.
De heer van Messel zegt, dat hoe schoon de pleitrede,
van den heer Baart de la Faille voor het adres van de
dames leeraressen der middelbare school voor Meisjes ook
is, deze totaal in het water valt. Spreker wil er slechts
op wijzen, dat toen in de vergadering van 28 Maart de
zaak der pensioenen is behandeld, de heeren Burger en
Duparc hebben gezegd, dat uit het zwijgen der dames
moest worden afgeleid, dat zij genoegen namen met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. De deur wordt
heelemaal dicht gedaan, als spreker op het door den heer
van Ketwich Verschuur gesprokene wijst, waar deze het
volgende zegt„Spreker heeft de vorige week de bijlage
„ter hand gesteld aan de directrice Mej. Will en haar
„verzocht de dames met den inhoud bekend te maken.
„Spreker heeft daarna niets van de leeraressen ge
gloord. Hieruit blijkt dat, waar zij in het adres hebben
„gevraagd dat het toetreden tot het Rijkspensioen haar
„niet op te groote offers zoude komen te staan, zij door
„dit voorstel voldaan zijn". En nu beweert de heer Baart
de la Faille, dat de dames de portee van het voorstel
niet hebben begrepen. Dit is toch niet aan te nemen,
want, waar de raadsleden geroepen zijn de portee van alle
voorstellen te begrijpen, moeten de leeraressen aan een
school voor Middelbaar Onderwijs dit minstens ook kunnen.
Spreker gelooft, dat de Raad niet mee kan gaan met
het voorstel van den heer Baart de la Faille.
De hoor van Ketwich Verschuur zal het door hem in
de vorige vergadering gesprokene nog iets toelichten
wat liij toen heeft gezegd was volkomen juist al komt
het den heer van Messel vreemd voor. Hij heeft Mej.
Will het gedrukte voorstel van Burgemeester en Wet
houders ter hand gesteld in een envelop, geadresseerd
aan de leeraressen der inrichting en haar verzocht de
dames van den inhoud te doen kennis nemen en even-
tueele aan- en opmerkingen aan zijn adres in te zenden.
Nu heeft de directrice de boodschap niet overgebracht,
maar de bijlage no. 10 eenvoudig neergelegd in de
leeraressenkamerde dames, die sprekers doel dus niet
vernamen, waren, hoe is onbegrijpelijk, in het denkbeeld,
dat over dat stuk niet mocht worden gesproken en zoo
doende hebben zij niet tijdig gedaan wat nu blijkt dat
zij hadden moeten doen.
De lieer Duparc zegt, dat de heer van Messel er te
recht op heeft gewezen, dat door spreker in de vorige ver-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1906. 75
gadering, zij het met eenige andere woorden, is gezegd
wie zwijgtconsenteert. Gelijk echter thans is ge
bleken, is spreker in deze zaak te optimistisch geweest.
Er heeft toch een misverstand van de zijde der leeraressen
plaats gehad en nu oordeelt spreker dat de Raad hiervan
geen gebruik make, waar het alleszins billijk is nog eens
op de zaak terug te komen. Men lette er voorts wel op,
dat het besluit van 28 Maart geenszins strekt ter vol
doening aan een verzoek, doch slechts een aanbod behelst
omtrent de wijze, waarop de Raad meende aan de be
zwaren der leeraressen te moeten voldoen. En nu kan
een aanbod worden aangenomen of afgewezen. De leer
aressen doen dit laatste en vragen verbetering van het
genomen besluit. Daarom vindt spreker het goed, de zaak
nog eens onder de oogen te zien en zal hij zich met het
voorstel van den heer Baart de la .Faillo vereenigen.
De heer Besuijen herinnert er aan, hoe hij in de vorige
vergadering de eenige tegenstemmer is geweest. Hij zal
daarom meegaan met den heer Baart de la Faille, omdat
hem dan nog eens de kans wordt gegeven een toestand
te krijgen, als door hem wordt gewenscht. Spreker ver
baast zich echter zeer over de beleefdheid van den Raad
tegenover de leeraressen. Zou hetzelfde gebeurd zijn, in
dien het besluit acht of negen gemeentewerklieden had
gegolden? Komt de beleefdheid voort uit het feit dat het
dames, of dat het leeraressen zijn?
De heer Baart de la Faille verklaart, dat hij evengoed
op de bres zou staan, wanneer de zaak arbeiders had
gegolden, die in hunne rechten waren verkort.
De Voorzitter zal den Raad de aanneming van liet voor
stel van den heer Baart de la Faille moeten ontraden. Waar
gezegd wordt, dat er een misverstand heeft geheersebt,
daar heeft dit allerminst aan de zijde van den Raad
bestaan. De Raad toch heeft een weloverwogen voorstel
van Burgemeester en Wethouders ter tafel gehad, ver
gezeld van- en gebaseerd op een wiskundig advies en of
nu de daarbij betrokken ambtenaren het met dat voorstel
niet eens waren, het al of niet in haar belang achtten,
verandert aan de waarde ervan niets. Door het voorstel
met op een na algemeene stemmen aan te nemen heeft
de Raad de juistheid en de billijkheid ervan erkend.
Wanneer die groote meerderheid er anders over had
gedacht, had zij moeten stemmen als de heer Besuijen en
zou zulks ongetwijfeld ook hebben gedaan. Spreker
meent voorts te moeten opkomen tegen het woord „mis
verstand" voor zoover het Mej. Will betreft. Deze was
toch door den heer van Ketwich Verschuur met de
portee van het voorstel bekend gemaakt en had de laatste
moeten zijn om het onderhavige adres mede te ondertee
kenen. Wat de andere leeraressen aangaat, de conclusie
der bijlage is destjjds in de courant afgedrukt geweest,
zoodat ook bij haar geen sprake kan zijn van misver
stand althans zeker niet over de vraag of het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, zooals het door Mej.
Will in de docentenkamer was gedeponeerd, was van
vertrouwelijken aard. Spreker blijft zich op het standpunt
stellen, dat de Raad bij aanneming van het voorstel
heel goed heeft geweten wat hij deedhij ontraadt
den Raad daarom ten stelligste in te gaan op het voor-
stel-Baart de la Faille.
Wat het wiskundig advies betreft, dat door den heer
de la Faille niet wiskundig is genoemd, wil spreker
zeggen, dat hij het met deze opvatting niet eens is.
Door dit advies toch is ouder meer de stelling, dat
overgang naar de Rijksregeling per se in het belang der ge
meente zou zijn, zoodat deze dus alles moest doen, des
noods zich groote offers moest getroosten, om de leera
ressen die overgang gemakkelijk te maken, geheel ten
onderst boven gegooid en zulks niet op gevoelsgronden,
maar op gronden, ontleeud aan wiskundige beschouwingen.
Dat heeft de Raad gevoeld, toen hij zijn jongste besluit
nam.
En daarnaast gevoelde de Raad de voordeelen die
voor adressanten verbonden waren aan haar overgang
naar de Rijksregeling, o.a. voor Mej. Will dat circa 12,
voor Mej. ten Kate dat circa 5, voor Mevr. Roegholt
dat circa 4 dienstjaren, bij het Lager Onderwijs door
gebracht, thans voor haar weder gingen medetellen; al
zijn ze niet onmiddellijk in geld om te zetten, hadden
deze voordeelen, naar sprekers oordeel, de betrokkenen
er van terug moeten houden zich thans andermaal tot
den Raad te wenden.
De heer Baart de la Faille repliceert, dat als er sprake
kan zijn van een misverstand, dit heeft geheerscht over
het advies van Dr. l'oort. In den loop der discussion heb
ben wij verschillende appreciaties gehoord over het meer
of minder billijke eener tegemoetkoming aan de dames,
die tot het Rijkspensioen overgingen en waarbij noch de
gemeente noch de dames voor- of nadeel mochten hebben.
De leden van den Raad waren zeker dankbaar, dat
door het gegeven advies een weg tot oplossing was ge
vonden. Spreker wil nog herinneren, dat wel in het eerste
deel van het advies op wiskunstige gronden de meening
van den heer van Thiol was omvergeworpen, maar Dr.
Boort heeft zelf erkend niet tot een positief wiskundig
advies te kunnen komen. Spreker waagt nu te veronder
stellen, dat het advies Yan den wiskundige door den
Raad voor een wiskundig advies is genomen. Ziedaar
het misverstand, dat door een der dames leeraressen aan
spreker ook duidelijk is uiteengezet.
De heer Duparc maakt een enkele opmerking nog
aan het adres van den V oorzitter. Deze heeft er op ge
wezen, dat de leeraressen, die vroeger eenige jaren bij
liet lager onderwijs zijn werkzaam geweest, daarvan
later, bij pensioneering, thans mede genot zullen hebben.
Daarvoor echter hebben zjj destijds bijdragen in het
pensioenfonds gestort. In elk geval zullen zij dit later
hebben te danken niet aan den Raad, maar aan de gun
stige bepaling der Wet.
De heer Hijlkema vereenigt zich met het door den
Voorzitter gesprokene. Spreker wenscht nog te wijzen
op het principe, dat in het aannemen van het voorstel-
Baart de la Faille is opgesloten; aanname er van zou
gelijk staan met intrekking van een raadsbesluit. Dit
zou nu later weer kunnen voorkomen bij andere groepen
van personen en vooral wanneer het de kwestie geldt
van rechten voor eigen beurs. Er zou een antecedent
worden geschapen, dat voor de gemeente gevaarlijk kon
worden.
De heer Schoondermark deelt het bezwaar van den
heer Hijlkema niet. Dergelijke dingen komen meer voor.
Spreker wijst hiertoe op het besluit, dat genomen is in
zake de brug op het Vliet, dat ingetrokken is toen er
een adres te dier zake was ingekomen. Spreker is het
niet eens met den Voorzitter, dat een lid door vóór te
stemmen te kennen geeft geheel met het voorstel mee
te gaan. Het kan toch gebeuren dat men zijn stem geeft
denkende, beter dit dan niets. De Raad heeft nu gehoord,
dat de dames gezwegen hebben, omdat zij de zaak niet
hebben begrepen. Spreker zal met den heer Baart de la
Faille meegaan.
De heer Beekhuis is het met den heer Hijlkema eens,
dat er door aanneming van het voorstel-Baart de la Faille
een antecedent geschapen wordt. De heer Schoondermark
zegt, dat het meer gebeurt dat de Raad op een genomen
besluit terug komt. Zeker, dit kan soms voorkomen, maar
alleen dan mag hiertoe worden overgegaan, indien nieuwe
argumenten te berde zijn gebracht, die een ander licht
op de zaak werpen. In casu is echter geen ander motief
genoemd dan dat de dames gaarne een grooter voordeel
willen genieten.