90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1906. De heer Besuijen vraagt antwoord op de door hem gestelde vragen. De heer Komter is van oordeel, dat zij reeds beant woord zijn. De directeur heeft nader aangetoond, dat ƒ500 juist is en de vraag is dus eigenlijk overbodig. Wat aangaat de tweede vraag, waar de heer Besuijen spreekt over het systeem van Burgemeester en Wethou ders, ten opzichte hiervan wil spreker opmerken, dat Burgemeester en Wethouders er geen afzonderlijk „veld- kei-systeem" op nahouden maar de bestrating beschouwen als een onderdeel van de groote gemeente-huishouding. Indien het mogelijk is om ten opzichte van dit stuk een jaar iets meer te doen, dan gebeurt dit. Moet echter van het beschikbaar bedrag een grooter deel gebruikt worden voor noodzakelijker dingen, dan worden er minder veld- keien opgeruimd. Het systeem komt dus hierop neer, dat men het noodigste eerst doet en daarna het wensehelijke. De heer Besuijen repliceert, dat door den heer Beek huis is beweerd, dat spreker theoretische beschouwingen heeft gehouden en bij de balsteenen moet blijven. Het is echter eene financiüele kwestie, een kwestie van re geling onzer financiën, en betreft in principe de admi nistratie der gemeentegelden, waarvan toch de theoretische grond juist moet zijn. liet heeft in zoover niets met de praktijk uit te staan. Er is niet gezegd welke beschou wingen wel moeten worden geleverd. Verder zegt de lieer Beekhuis, dat wij uit het Koninklijk besluit moeten leeren, dat wij voor onderhond niet mogen leenen. Dit is spreker met den heer Beekhuis eens, maar er is hier sprake van vervanging en waar de goedkeuring eener leening twijfelachtig is, is dit geen doodend argument. Nog wijst de heer Beekhuis op de mogelijkheid van spoedig komenden aandrang tot eene andere bestrating met beter materiaal. Ten opzichte hiervan heeft spreker zijn lUUjarige annuïteit al vervangen door een 60jarige. Maar spreker staat verbaasd over de veronderstelde vooruit strevendheid door den heer Beekhuis. De balsteenen zijn uit de middeneeuwen en nu, 700 jaar later, zitten wij hier in Leeuwarden nog met dezelfde bestrating. Leeu warden is werkeljjk niet de eerste om als er iets nieuws wordt uitgevonden, dit direct in praktijk te brengen; 60 jaar zullen wij op dit terrein wel achteraan blijven. W at den lieer Baart de la Faille aangaat, van deze heeft spreker geen enkel argument gehoord. Llij moet bet gesprokene dan ook beschouwen als een kwajongensachtig schelden. Over de wijze waarop hij zijn mandaat vervult, is spreker den heer de la Faille geen rekenschap verschul digd. Wat dergelijke voorbeelden aangaat van den aap of den dronken man in de porceleinwinkel en die bijvoeging „ik zou haast zeggen", spreker zou ook wel met termen indien geest kunnen antwoorden. Zou de heer de la Faille het behoorlijk vinden als spreker eens in dienzelfden trant antwoordde: „Ik zou haast zeggen dr. de la Faille lijdt blijkens zijn optreden aan seniele aftakeling". Spreker wil zich onthouden van een beantwoording in gelijken toon, maar vraagt aan de heeren, voor zoover zij nota namen van zijn voorstelIs het onbekookt, is het niet behoorlijk en ernstig gemotiveerd, zijn de becijferingen niet wiskunstig juist Men geve ronduit zijn meening te kennén. Als bouwspecialiteit werpt spreker zich niet op. Was de heer de la Faille niet bij het einde zijner uiteen zetting eerst in de vergadering gekomen, hij had kunnen hooren hoe twee, driemaal door spreker is gezegd dat hij vertrouwen moest stellen in de cijfers door Burgemeester en Wethouders verstrekt, omdat hij in de techniek van de bestrating een volslagen leek is. De heer Komter heeft gezegd, de vragen zijn reeds beantwoord. Er wordt dus erkend, dat de cijfers in het rapport van den Directeur onjuist zijn, zoodat sprekers voorstel op onjuiste cijfers gebaseerd is. Daarom moet hem de gelegenheid worden gegeven zijn voorstel te herzien ten einde het zoo noodig, gegrond op juiste gegevens weer bij den Raad te kunnen indienen. Spreker dient daarom de volgende motie in De Raad, overwegende dat bij het eerste prae-advies betreffende de motie-Besnijen inzake bestrating, onjuiste cijfers door Burgemeester en Wethouders zijn overgelegd, waarop het voorstel-Besuijen voor een deel is gebaseerd, schorst de beraadslaging hierover om aan genoemd lid gelegenheid te geven naar aanleiding van de verbeterde cijfers al of niet nieuwe voorstellen in te dienen. De heer Komter ontkent, dat er onjuiste cijfers verstrekt zijn. In het rapport van den Directeur, dat overigens bijna een pleidooi is voor bet idee van den heer Besuijen, heeft deze ambtenaar eerst eene globale raming zonder berekening gegeven. Bij het tweede rapport is hij echter door berekening gekomen tot de som van 5U0. De Voorzitter betwist den beer Besuijen het recht om nu voor zich schorsing van de behandeling te kunnen eischen. De heer Besuijen heeft een motie ingediend waarop door Burgemeester en Wethouders is geadviseerd. Dat raadslid trekt tijdens hare behandeling die motie in en vervangt haar door een voorstel van nog verdere strekking. Toen kende de heer Besuijen dan toch beslist wel de beide nota's van Burgemeester en Wethouders, en de veranderde cijfers, waarop hjj zich beroept. Bur gemeester en Wethouders hebben geen gegevens over te leggen en de heer Besuijen kan niet eischen om nu nog in de gelegenheid te worden gesteld te antwoorden op hunne nota's. De heer Besuijen heeft eene geves tigde opinie en moet den Raad duidelijk trachten te maken dat zijn systeem beter is dan wat te dezer zake hier bestond of werd toegepast. De heer Besuijen heeft cijfers verzocht. Die zijn hem verstrekt, waarop hij zijn voorstel heeft gebaseerd. Nu erkend is, dat die cijfers onjuist zijn, meent hjj dat hem het recht moet worden gegeven zijn voorstel te verbe tereu, gebaseerd op de verbeterde cijfers. De Voorzitter zal de motie natuurlijk in stemming brengen maar herhaalt dat de heer Besuijen moet be wijzen, dat zijn systeem beter is dan het „niet-systeem" dat bestaat. De heer Besuijen heeft een motie ingediend en die later vervangen door een voorstel, met de voor opgezette meening, dat de veldkcibestrating moet verdwij nen. Hij kan nu toch waarlijk niet schorsing van be handeling eischen, omdat hjj bij de stukken niet alles gevonden heeft, wat hij meende noodig te hebben. Hij toch had feitelijk niets noodig van Burgemeester en Wethouders; zijne meening stond vast. Over schorsing van beraadslaging zou alleen dan ge dacht kunnen worden, als de heer Besuijen erkende dat hij zijn voorstel overijld had gedaan, zonder de noodige zaakkennis. Spreker betwijfelt echter of de heer Besuijen die retraite thans zal begeeren. De heer Besuijen repliceert, dat hij geconstateerd heeft dat het gewenseht was dat de veldkeien verdwenen. De kwestie was alleen of het financieel mogelijk was. Nu zijn hem cijfers verstrekt, om te kunnen berekenen, wat dit moet kosten en omdat deze onjuist zijn is hij ver plicht op schorsing der behandeling te blijven aandringen. De verbeterde cijfers zijn hem door uitstedigheid eerst gisteren onder de oogen gekomen. Die cijfers had men in de eerste nota moeten verstrekkenop zijn minst dient hem gelegenheid gegeven om op grond van de goede cijfers zijne berekeningen opnieuw te maken. 't ls niet zijn schuld, dat Burgemeester en Wethouders eerst verkeerde cijfers geven. De heer Schoondermark verwondert zich ten zeerste, dat de heer Besuijen, niettegenstaande hij bij het begin der behandeling wist, dat het cijfer van 20UÜ.moest zijn /'5UU.den moed heeft gehad er toch een uur over te Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1906. 91 redeneeren. Nu dat raadslid merktdat zijn systeem geen ingang vindt, tracht hij langs een anderen weg nog met een ander voorstel te komen. Het spijt spreker, dat hij den heer Besuijen moet teleurstellen. De heer Tromp wenscht op de kwestie zelve niet in te gaan. Maar iets in den stand van zaken heeft hem echter zeer gefrappeerd. Eerst is er eene globale raming van /'2000.opgegeven, die later bij de berekening bleek te moeten zijn niet meer dan f 546.Dit is een te groot verschiler bad aanvankelijk evengoed het bedrag van b.v. f 5000.kunnen zijn genoemd. Het cijfer 2000.kan geen aanspraak maken op den naam „raming". Waar nu de heer Besuijen geen fictievemaar reëele cijfers heeft gevraagd acht hij het billijk om hem de gelegenheid te geven zijn voorstel te wijzigen. De heer Beekhuis merkt op, dat de zaak anders zou zijn als er plotseling midden in het debat was opge merkt dat de cijfers onjuist waren. De heer Besuijen heeft echter nu reeds een uur lang zijn voorstel verde digd met de wetenschap dat de /'2000.ƒ500.moest zijn. De geheele redeneering is daarop gebaseerd. De heer Besuijen heeft bij het begin der behandeling een poging gedaan om uitstel te krijgen; dat vergeet de heer Schoondermark. Indien dat voorstel was aangeno men, had hij geen woord behoeven te zeggen en dan had hij met de nieuwe cijfers gewapend kunnen nagaan, of de veldkeien moesten verdwijnen. Hij wil de tinan- ciëele gevolgen becijferen en heeft nergens beweerd of geschreven dat de balsteenen coiïte que coïite moesten verdwijnen. Als het slechts 5000.per jaar aan de gemeente kost, acht spreker de voordeden groot genoeg, maar indien hem uit de nadere berekeningen mocht blijken, dat de kosten te groot zijn, is hij geen voorstander van ver vanging. De Voorzitter zegt, dat de heer Besuijen uitstel van behandeling heeft verzocht. De Raad echter heeft de wenschelijkheid van directe behandeling uitgesproken. Niettegenstaande de heer Besuijen volkomen over alles was ingelicht, heeft hij de verdediging van het voorstel aanvaard en li uur later tracht hij onder opgave van een ander motief opnieuw schorsing van behandeling te krij gen. Dit is geen eerbiediging van 's Raads wil. De schorsing kan niet door den Raad worden toegestaan. De heer van Messel zou na het gesprokene door den Voorzitter van het woord kunnen afzien. Spreker wil echter na het laatst aangevoerde van den heer Besuijen nog eene enkele opmerking maken. Dat geachte lid doet het thans voorkomen, alsof hij bij den aanvang had geproponeerd, de behandeling van het voor stel te verdagen tot een volgende vergadering, op grond, dat door Burgemeester en Wethouders onjuiste cijfers waren aangegeven. Spreker beweert dat dit in 't geheel niet het geval is. Door den heer Besuijen werd uitstel gevraagd, omdat het voor de leden van den Raad onmogelijk was alle cijfers juist in 't hoofd te hebben en daarover een beter overzicht zouden krijgen, wanneer zij die bij de behan deling voor zich haddenhij stelde om die reden voor alle gewisselde stukken tusschen Burgemeester en Wet houders en hem te laten drukken en die den Raadsleden toe te zenden. Nadat dit verworpen washeeft dat geachte lid bijna een uur het woord gevoerd over bet door hem in gediend voorstel (betreffende de vervanging van de nog bestaande veldkeibestratiug door bevloering met Belgische steenen of waalklinkers) en daardoor de bovengenoemde onjuiste cijfers aanvaard; hij heeft thans geen recht meer schorsing van de behandeling te vragen. Had hij dit bij den aanvang gedaan, dan was hij cor rect geweest. De beraadslaging wordt gesloten. De motie-Besuijen, thans in stemming gebracht, wordt verworpen met 14 tegen 4 stemmen. Voor stemmen de heeren: Jansen, Koopmans, Besuijen en Tromp. Tegen de heeren: Komter, Menalda, Beucker Andreae, Schoondermark, Feddema, Beekhuis, van Messel, Wil- helmij, Duparc, Beerends, Hjjlkema, Tigler Wjjbrandi, Haverschmidt en Baart de la Faille. De heer Besuijen verklaart zijn voorstel in te trok ken, op grond, dat hij er nu zelf tegen zou moeten stemmen, waar het immers is gebaseerd op door Bur gemeester en Wethouders verstrekte onjuiste gegevens. 7. Nota van Burgemeester en Wethouders ingevolge een door hen ingesteld onderzoek betreffende het overschrijven van de gehouwen der Studs Bank van Leuning op naam der gemeen te. De beraadslaging wordt geopend. De heer Koopmans zegt, dat men, na hetgeen zooeven is voorgevallen ten opzichte van het voorstel van den heer Besuijen, bang zou worden een voorstel aan den Raad te doen. Spreker zal er zich echter niet aan storen, want hij heeft van den Raad de vergunning gekregen over deze zaak te spreken, en acht zich bevoegd een voorstel te doen. II ij dankt den Raad allereerst voor de toeschietelijkheid, dat hij sprekers motie heeft aanvaard. Reeds de vorige keer is door spreker gezegd, dat het rapport van de commissie voor de Bank van Leening geheel in de lijn lag, die spreker beoogde, en dat alleen zijn idee was te voorkomen, dat er later groote moeilijk heden zouden ontstaan ten gevolge van een indertijd begane fout. De Bank van Leening is opgericht in 1894 en gevestigd in een perceel in de Heerestraat, dat gemeente-eigendom was. Er werd besloten geen huur te vragen, opdat de instelling beter zou rende een. De Bank maakte winsten, en het begrootte den toenmaligen Raad, dat die winsten aan de Bank zouden blijven. Het Koninklijk Besluit van 1826 gaf de gemeente recht de winst te naasten en dit deed zij iu de jaren van 1851 '55 en later nog éénmaal. Het gaf aanleiding tot verschil tusschen de commissie voor de Bank van Leening en de gemeente, wat ten gevolge had dat de commissie bedankte. In 1868 werd er in den Raad een voorstel ingediend, dat de commissie het gebouw niet langer gratis mocht gebruiken. Toen dit voorstel in den Raad kwam, vormden zich twee partijen, waarvan de eene beweerde dat men van zijn eigen eigendom huur mocht vragen, de andere partij meende van vergoedingDaarmee zat de zaak vast. Op den Oen December I860 werd door den gemeenteraad zonder discussion een besluit genomen tot verkoop der panden aan de Bank van Leening. Spreker heeft de koopacte op het hypotheek-kantoor ingezien eu geheel overeenkomstig een gewone koopacte bevonden. Welke redenen daartoe hebben geleid en welke geschriften daar over in de wereld zijn geweest is spreker onbekend, misschien zal de heer Duparc daarover wel inlichtingen kunnen verschaffen. In 1884 zijn er ook te dezer zake discussion in den Raad gevoerd. Spreker roept den geest oj) van den heer van Sloterdjjck, den man, die na zijn dood nog dikwijls invloed heeft uitgeoefend, om den Raad te overtuigen van zijn goed recht. Toen ook is door dat lid van den Raad voorgesteld, de eigendommen aan de gemeente over te laten, alvorens het toen aanhangige reglement vast te stellen, ten einde de kwestie van het eigendomsrecht niet op losse schroeven te laten. Dit voorstel kon geen meerderheid vinden en de toen malige voorzitter van den Raad, spreker meent de heer Lycklama a Nijeholt, heeft de pertinente uitspraak gedaan, dat, wanneer de Bank van Leening werd opgeheven, de ambtenaren ontslagen worden, het reglement opgeheven

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 4