92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1906. en de eigendom van het pand van zelf op de gemeente overgaat. Spreker zou nu gaarne van zijne, op dat gebied meer ontwikkelde mede-raadsleden willen weten hoe het mogelijk is, dat een verkocht pand van zelf aan den vorigen eigenaar terugkomt. Op dit oogenblik is de gemeente Leeuwarden geen eigenares. Hoe nu uit dit warnet te geraken Daar Burgemeester en Wethouders niet met een voorstel te dezer zake zijn gekomen en spreker in de toekomst groote moeielijkheden wenscht te voorkomen doet hij het volgende voorstel „De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders te willen bevorderen, dat met de commissie van beheer voor de Stads Bank van Leening eene overeenkomst worde getroffen, waarbij de onroerende goederen der Bank van Leening worden overgedragen aan de gemeente, op de wijze, zooals zij van de gemeente zijn verkregen." De lieer Haverschmidt las met belangstelling het ad vies van de Commissie en de nota van Burgemeester en Wethoudersmaar hij heeft nog een motief tegen het voorstel-Koopmans, niet ontleend aan een dezer stukken. De ffnanciëele resultaten, zegt spreker, van de meeste Banken van Leening zijn verre van bevredigend, liet zou hem te ver voeren over de oorzaken hiervan uit te weiden en hij meent te kunnen volstaan met te wijzen op het kleine getal pandenwaardoor het bcwaarloon vermindert, en op de geringe waarde der panden, waar door zooveel minder rente wordt ontvangen, terwijl, en dit is een verblijdend verschijnselvele vereenigingen op weinig kostbare wijze geld ter leen verstrekken aan den kleinen handelaar. Een en ander heeft in sommige gemeenten reeds ge leid tot de vraag of men de Banken van leening niet zou kunnen opheffenmaar de vrees voor de stille pandjeshuizen is oorzaak dat men de opheffing van de aloude instellingen niet aandurft. Dok te Leeuwarden wordt met verlies gewerkt. De Bank teert op het kapitaal, gevormd van vroegere win sten. liet was zeker niet van algemeene bekendheid dat de stad van dit kapitaal in de jaren 185155 reeds 24 mille heeft tot zich genomenten behoeve van de stads-annenkameren spreker heeft nagegaan dat van 1895—19(14 dit kapitaal is verminderd van ƒ13852.tot ƒ5341.een gemiddeld verlies dus van ƒ850 per jaar. Nu is de tegenwoordige commissie er wel op uit om het verlies te beperken door bezuiniging en vermindering van personeelmaar het vermoeden ligt toch voor de handdat binnen 10 jaar het eigen kapitaal zal zijn verdwenen en de Bank van dat tijdstip af geld aan de gemeente gaat kosten. Dan acht spreker het oogenblik aangebroken om te beslissen, of men de Bank zal op heffen of voortzetten en in het laatste gevalof men door overname van de gebouwen tegen taxatie of tegen den balansprijs van 14000.de commissie instaat zal stellen met eigen kapitaal door te werken. liet voorstel-Koopmans vindt spreker thans ontijdig en hij zal zich er tegen verklaren. De Voorzitter zegt, dat het voorstel onafhankelijk is van de motie en dat het dus niet behoeft te worden ondersteundalleen wijziging op en splitsing van de in beraadslaging gebrachte voorstellen moeten, volgens art. 33 van het R. v. O., worden ondersteund. De heer Beekhuis zegt, dat door den heer Koopmans een onderwerp is ingeleid, dat geheel van juridischen aard is. Spreker betwijfelt, of de Raad goed zal doen hierop in te gaan om dan een besluit te nemen, dat uit een juridisch oogpunt, lukraak zou moeten worden ge noemd. Hij herinnert er aan, hoe in 1884 de meest eminente raadsleden hun licht hebben laten schijnen over deze zaaktoen o.a. de heeren van Sloterdijck, Troelstra, Dirks, Duparc en Star Busman aan de dis cussion hebben deelgenomen. De heer van Sloterdijck dat de Bank geheel zelf- Bank niets en schaden niet van de gemeente. verdedigde krachtig de stelling, standig was. Hij was van meening, dat de met de gemeente te maken had, de baten waren voor rekening der Bank en Dit standpunt vond geen meerderheid in den Raad en het slot van do discussiën is dit geweest, dat er gezegd isde Bank is in zekeren zin eene zelfstandige instelling n.l. in dezen zin, dat zij wel zelfbeheer en administratie voert en eigendommen kan hebben, maar toch eene ge meentelijke instelling is, zoodat de gemeente zal hebben te beslissen o.a. over haar bestaan en over vervreemding dier bezittingen. Dit is na ampele bespreking beslist en nu zal de Raad goed doen, op dit standpunt te blijven staan. Dit wat de rechtspositie der instelling aangaat. De kwestie van de te naamstelling der gebouwen is eenvoudig genoeg. In 1869 heeft de gemeente de ge- j bouwen aan de Bank verkocht, terwijl deze den koopprijs uit eigen middelen heeft betaald. Natuurlijk was de gemeente nu ook tot levering van het verkochte verplicht en is dus de overschrijving in de registers ten name der Bank geheel correct. De vraag is nu alleen of er moeilijkheden kunnen ontstaan bij eene eventuüele opheffing der Bank. Spreker vreest dit niet, want aan het reglement kan niets worden veranderd dan door de gemeente, terwijl ook voor liqui datie een besluit van den Raad noodig is. Besluit de Raad tot liquidatie, dan spreekt het vau zelf, dat er dan tegelijk ook wordt beslist over de bezittingen. Zijn er schulden, dan zullen die ten bate der crediteuren moeten worden verkocht, is er een surplus, dan komt dat aan de gemeente en zullen dus de gebouwen ook weer ten name der gemeente worden gesteld. Spreker meent hier mee voldoende te hebben aangetoond, dat er geen moei lijkheden zijn te wachten. De heer Duparc zou de verhouding tusschen de Bank van Leeniug tot de gemeente willen noemen een geëm- brouilleerde toestand. Dit blijkt ook genoegzaam uit de door den heer Koopmans gereleveerde jarenlange geschie denis dezer zaak. Voor een niet gering deel mag deze toestand worden geweten aan het Koninklijk Besluit van 1826. Op grond dat dit besluit nooit in het Staatsblad werd afgekondigd, werd vele jaren geleden de rechts geldigheid van dit besluit betwist, doch zij werd dooi den Hoogen Raad aangenomen. Het Koninklijk Besluit heeft iutusschen reeds lang uitgedienddit is algemeen erkend. Spreker wijst daartoe op het een paar jaren geleden door een commissie uit de Maatschappij tot Nut van het Algemeen over de banken van leening uitgebracht belang rijk rapport. Vóór en na werd de zaak ook in de Tweede Kamer besproken, het laatst weer door de heeren de Klerk en Bos, bij de beraadslagingen over hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1906. En ofschoon de Minister van Binnenlandsche Zaken weinig uitzicht opende op de spoe- van een ontwerp tot wettelijke regeling aan den aandrang daartoe toch op den duur dige indiening der zaak, zal geen weerstand meer geboden en de wettelijke regeling binnen afzienbareu tijd tegemoet gezien kunnen worden. Daarom te meer zal spreker zich vereenigen met het prae-advies van Burgemeester en Wethouders, om het voorstel van den heer Koopmans niet aan te nemen. De tegenwoordige toestand heeft nu reeds zoo veel jaren geduurd, dat de bestendiging daarvan nog enkele jaren wel geen bezwaar zal opleveren, evenmin als tot nu toe bezwaren daarvan zijn ondervonden. Spreker zou daarom willen vragen welk praktisch nut de aanneming van hot voorstel zal hebben Zonder in het minst den voorsteller te willen zijn, sluit spreker zich tot op aan bij het door den heer de la Eaille gesprokene over het zoo pas behandelde voorstel van den heer Besuijen. Spreker zou allerminst eenige afbreuk willen doen aan het recht der leden om voorstellen in te dienen, maar laten het dan ook wèl overwogen voor stellen zijn. De Raad wordt nu reeds sedert geruimeu tijd zóó overladen met allerlei motion en voorstellen van sommige leden, dat er urenlange beraadslagingen door zekere hoogte Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1906. 93 worden uitgelokt, die toch tot niets leiden, maar de aan dacht slechts afleiden van zaken, die werkelijk voorziening vorderen. Het is daarom ook geenszins te verwonderen, dat voortdurend zooveel geschikte personen worden af geschrikt, om een candidatuur aan te nemen voor het lidmaatschap van den Raad, dat reeds zooveel tijd en moeite eischt voor de behandeling der gemeentebelangen op de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter verzoekt den leden zich toch niet te veel te begeven in appreciatie der mérites van voorstellen, die andere leden meenen in het belang der gemeente te moeten doen. De heer Koopmans meent dat de zedepreek of les van den heer Duparc hier niet op haar plaats is, en herin nert er aan hoe door anderen de politiek er in de raadszaal wordt bijgehaald. Spreker wcnscht daaraan vooralsnog niet mede te doenmaar te blijven bij het geen hij denkt te moeten doen in het belang der ge meente. Spreker herinnert den heer Duparc, dat deze zelf zegtdat dit een intjrijpend voorstel is, wel een afdoend bewijs voor de noodzakelijkheid. Verder ver gist dat geachte lid zich in de cijfersdie blijken wel een beetje verward te zijn. Hij zegt n.l.: de toestand is al zoo van 1836 af en wil dien daarom maar besten digen doch de koopacte dateert van 1869. Dit scheelt dus 30 jaar. Hoe ouder men wordt, hoe lichter men zich vergist in den tijd. De conclusie van het advies van de commissie is geen voordeelmaar wel een nadeel voor de gemeentebe staande alleen in de kosten van overdracht. Bedraagt de koopsom ƒ14000.dan is dit naar 3 <y0 berekend j 420. alzoo 210.voor do Bank en ƒ210. voor de gemeente. De heeren Haverschmidt, Duparc en Beekhuis willen de zaak verschuiven. Dit wil spreker niet om de ge meente later niet voor onoplosbare moeielijkheden te plaatsen. Ilet is spreker nog niet bewezen dat de eigen dommen van zelf aan de gemeente komen en zij zal haar vingers wel thuis houden en het pand niet ver- koopen, zoolang die niet op haar naam staan ingeschreven. Er is spreker gevraagdmoet de koopsom worden betaald Y liet antwoord daarop is ontkennend. De Bank staat in rekening-courant met de gemeente en heeft circa 35000.schuld. Er behoeft dus geen geld op tafel te komen en door later huur te vragen zou rentederving worden voorkomen. De heer Beekhuis spreekt over beheerhet Koninklijk besluit echter spreekt over bedaar. Over dit verschil wil spreker thans niet discussieerenmaar hij is vau meening, dat de verordening overeenkomstig het Konink lijk besluit dient te worden gewijzigd. Spreker waarschuwt den Raadniet het oogenblik af te wachten dat hij moet ingrijpen, maar thans de zaak in het reine te brengen. De heer Beekhuis repliceert, dat het volkomen waar is dat de wet noch de verordening zegt, dat bij liqui datie de bezittingen van de Bank aan de gemeente komen, maar dit vloeit van zelf voort uit den aard dei- Bank daar deze is eene gemeentelijke instelling. Bij alle zelfstandigheid, die de Bank bevoegd maakt bezit tingen te hebben, vloeit uit art. 1 der verordening voort, dat bij liquidatie de gemeente beslist, waar die bezit tingen blijven. Spreker heeft reeds gezegddat die liquidatie niet zal plaats hebben dan bij Raadsbesluit terwijl bij datzelfde besluit ook beslist wordt, wat met de eigendommen moet worden gedaan. Spreker kan er niet genoeg op wijzen, dat in 1884 is uitgemaakt, dat de Bankhoewel eene groote mate van zelfstandigheid bezittende, toch eene gemeentelijke instelling is. De heer Koopmans repliceert, dat, wat door den heer Beekhuis is gezegd rechtbillijknaar, natuurlijk is als de koopacte niet bestond. De heer Beekhuis zegt, dat bij liquidatie de Raad een besluit neemt tot verkoop der eigendommen. Dit gaat niet aan. Het pand is verkocht en of dit nu is aan de Bank van Leening, den Voorzitter of den heer Eeddeina b.v., doet er niets toe. Verkocht is verkocht. Men zou kunnen zeggen, dan benoemen wij eene commissie, die daartoe genegen is. Dit zou leuk zijn, doch na ontbinding of opheffing dei- Bank niet mogelijk. Sprekers meening is deze als de Bank wordt opgedoekt, zit de zaak op slot. Ilij gelooft het bij het rechte eind te hebben. De heer Beekhuis antwoordt, dat hij, als hij gezegd heeft dat de Raad bij liquidatie de eigendommen zal verkoopen, zich niet juist heeft uitgedrukt. Zijne bedoeling was, dat de Raad besluit, dat de Bank zal verkoopen, door de macht die de gemeente over haar heeft. De heer Koopmans zegt, dat als het oogenblik van verkoop is aangebroken er comparanten verkoopers moeten zjjn. De verordening geeft nu de gemeente niet het recht als zoodanig op te treden. I)c heer Beekhuis repliceert, als de Raad die macht niet heeft, hij ook nu niet de macht bezit om te zeggen Bank, verkoop de huizen aan de gemeente. De beraadslaging wordt gesloten. liet voorstel-Koopmans, in stemming gebracht, wordt verworpen met 12 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Jansen, Koopmans, NVi 1 helmij, Beerends en Baart de la Eaille, tegen de heeren: Komter, Menalda, BeuckerAndreae, Feddema, Beekhuis, Besuijen, van Messel, Duparc, llijl- kema, Tromp, Tiglcr Wijbrandi en Haverschmidt. 8. Motie van dra heer Besuijen inzake de benoeiuinij eener commissie omtrent door de ijemeente over Ie nemen particuliere straten. De beraadslaging wordt geopend. De heer Besuijen zegt, dat men het misschien een onbekookt denkbeeld zal vinden zich warm te maken voor verbetering der arbeiderswijken, maar hij zal zich toch maar tegen het prae-advies verzetten. Alle leden hebben kunnen nalezen wat in de vergadering van 8 November is gezegd. Spreker durft niet hopen, maar misschien is er een enkele van de raadsleden in de be doelde arbeiderswijken geweest, om te constateeren of het waar is, wat toen is gesproken. Zij zullen dan over tuigd zijn van de dringende noodzakelijkheid dat in den desolaten toestand aldaar verbetering komt. Het getal particuliere straten bedraagt 240. Dit is op zich zelf al een reden om zoo spoedig mogelijk de hand aan den ploeg te slaan. Spreker wil nu slechts noemen de Land- buurt en Achter Tulpenburg. Wanneer een deel der raadsleden daar eens woonde, zouden zjj stellig tegen het prae-advies van Burgemeester en Wethouders stem men. De motie bedoelt het in het leven roepen van een commissie welke met de eigenaars confereert. Do bedoeling is niet die commissie het maken van leggers op te dragen, zooals Burgemeester en Wethouders meenen, waardoor dubbel werk zou worden verricht. De commissie kan beginnen met een buurt, waarvan de eigenaars bekend zijn, b.v. de Landbuurt, en terwijl ze tracht hetzij met of zonder dwang die straten daar in gemeentebezit te brengen, wordt ten stadhuize aan de leggers gewerkt. Dat werk gaat vlugger dan de arbeid der commissie die dus ge stadig zal kunnen doorwerken, gebruik makende van de gereed gekomen leggers. Er is geen enkele reden, waarom zou moeten worden gewacht tot van alle 240 straten de leggers gereed zijn, waardoor de arbeiders nog weer een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 5