108 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1906. tiveerd zijn, goede gronden dienen te worden aangevoerd- Dat lid had die echter bij Burgemeester en Wethouders gemist. De heer Haverschmidt meende eene verklaring te heb ben gevonden in het feit dat men hier te doen had met jaarwedden van onderwijzers eene categorie van gemeente ambtenaren die zekere vrijmoedigheid bezit in het zich telkens weder wenden tot den gemeenteraad. Ontkend wor den mag dan ook niet, dat ongetwijfeld het overgroote deel der andere gemeente-ambtenaren geaarzeld zou hebben om zich, binnen 2 jaren-na de regeling zijner jaarwedden, reeds weder om eene herziening daarvan bij deze verga dering aan te melden. Bij Burgemeester en Wethouders, die naar aanleiding van liet ingekomen adres der onderwijzers, het advies der Commissie van toezicht op liet Lager Ouderwijs hadden gevraagd, was nu echter van die Commissie een schrijven ontvangenwaarin zij als haar meening uit sprak, dat de termijnen van verhooging voor hen die de hoofdacte bezaten iets gunstiger konden worden gere geld en dat de tegemoetkoming in de huishuur wel. iets mocht worden verhoogd. Burgemeester en Wethouders hadden nu misschien wei kunnen zeggen „wij willen daar niets van weten want de Baad besliste nog zoo kort geleden", maar zij oordeelden zulks niet te moeten doen, uit deferentie tegenover de commissie en voor den door haar verrichten arbeidook uit waardeering voor hare goede bedoeling, die dan toch in ieder geval geen ingrijpende verandering in de vastgestelde jaarwedden beoogde. En zoo werd dan het voorstel der Commissie overgenomen en bij den Baad aangebracht. De heer Burger stond niet voor gelijke moeilijkheid als Burgemeester en Wethouders en ecnige bevreemding mag het dan ook wekken dat dit lid hetwelk zooeven zeide dat het niet te pas kwam nu reeds weder eene herziening ter hand te nemen, ten slotte toch nog gron den vond, waarop hij eene herziening kon bepleiten. Spreker wil thans kortelings de voornaamste punten behandelen die hier besproken zijn in verband met de salarisregeling en komt dan allereerst tot de questie der mutaties, waarover de heer Besuijen zich reeds ongerust maakte, geen antwoord te zullen krijgen. Deze zaak is door dien spreker tot merk waardige proporties opgevoerd. 11 ij heeft toch gesproken over het feit, dat 10 pCt. van het corps in 1 jaar tijds dezen tak van gemeentedienst heeft verlaten wegens de slechte salarisregeling. Ook spreker heeft een staat van mutatiëii laten op maken en deze geeft het volgende resultaatVan af 1 November 1903 tot heden, dat is dus in 2 jaar, hebben 12 onderwijzers deze gemeente verlaten om bij het on derwijs in eene andere over te gaan. Van deze zijn vertrokken 4 naar Amsterdam, 1 naar Den Haag, l naar Haarlem. 1 naar Dokkum, 1 naar Gouda, 1 naar Baarn, 2 gingen naar Jndië en 1 werd benoemd tot hoofd. Van deze laatste drie zal men bezwaarlijk kunnen zeggen, dat zij deze gemeente verlieten om de slechte salaris regeling, zoodat er nog 9 overblijven. Hiervan zijn 4 vertrokken naar Amsterdam1 naar Haarlem en 1 naar Den Haag. Ook deze zes zou spreker willen af trekken. De heer Besuijen heeft toch en terecht zeer zwaar laten wegen de voordeden van het wonen in een intellectueel centrum. Dit doet spreker ook, zoodat men dan ook van deze 6 onderwijzers niet kan zeggen, dat zij de gemeente verlieten wegens de onvoldoende salarisrcgcling, maar veeleer dat zij de andere gemeente verkozen, wegens de voordeelen, die deze hun op intel lectueel gebied kon verstrekken. Daar tegen door een steeds hoogcr opdrijven van salaris te gaan concurreeren, ware niet alleen onnut, maar ook onjuist, daar mutation naar de centra van intellect toch allerminst belmoren te worden gekeerd. Er resten alzoo nog slechts 3 onder wijzers, die deze gemeente verlieten en respectievelijk naar Gouda, Baarn en Dokkum zjjn vertrokken. Er is echter niet bewezen dut de salarisregeling in die plaatsen beter is dan hier. Verder zijn 14 onderwijzers overgeplaatst van de eene school in deze gemeente naar de andere8 zijn op verzoek eervol ontslagen, waarvaD 7 wegens huwelijk; 3 verlieten het Lager Onderwijs, waarvan één overging naar het Middelbaar Onderwijs, één werd geplaatst aan de Bijks Landbouwschool te Wageningen en 1 redacteur aan een dagblad werd. De mutatie van die allen staat toch zeker allerminst in verband met de salarisregeling. De geheele mutatie in 2i jaar tijds is dus 3 onderwijzers, waarvan men dan zou kunnen veronderstellen, dat zij de gemeente hebben verlaten ter wille der salarisregeling. Men zal moeten toegeven dat, in aanmerking nemende dat er circa 100 onderwijzers zijn, die mutatie nog heel wat blijkt te dalen beneden de 10 pCt. 's jaars van den lieer Besuijen. Spreker is trouwens niet zoo bang voor mutatie, als dat geachte lid; hij juicht haar zelfs toe, als zij kan strekken tot verbetering der positie van den onderwijzer en hij is een beslist tegenstander van het zich rustig nederzetten op een leeftijd, waarop energie en eerzucht belmoren te dwingen tot rusteloos voorwaarts gaan. Thans komt spreker aan de pensioenregeling, in het leven geroepen voor de weduwen en weezen der onder wijzers. De 3 leden dezer vergadering, tevens lid van de Commissie van toezicht op het Lager Onderwijs, hebben in die pensioenregeling aanleiding gevonden tractements verhooging voor te stellen, omdat zij meenden, dat de onderwijzers de verhoogde bijdrage niet best zouden kunnen missen. De heeren Burger en Besuijen gingen zoover van te spreken van een grooteu lastdie dezen ambtenaren door de wet was opgelegd. Spreker had niet gedacht, dat het een last was, wanneer men geholpen werd om de toekomst voor vrouw en kinderen onbezorgd tegemoet te kunnen zienhij meende dat men de hand, die helpend toegestoken werdmet erkentelijkheid be hoorde aan te nemen en in ieder geval voor zich zeiven had te beslissen of de verzekering van de toekomst van het gezin, het gevraagde offer waard was. Min of meer komisch wordt het te spreken van een last, waar zooals in casu de gelegenheid bestond om voor 's Bijks hulp te bedanken. In verband met deze zaak kan allerminst een beroep worden gedaan op de royale hand, die den leeraressen der Middelbare School voor meisjes werd toegestoken. De royaliteit van den Baad tegenover deze bestond toch slechts hierin, dat men haar renteloos het bedrag wilde leeiien, dat zij plotseling hadden te storten voor haar pensioenvan tractementsverhooging was geen sprake. Zij hebben voor dit haar aangeboden renteloos voorschot bedankt. Dit was voor den Baad zeker niet aangenaam. Nu kan de Baad wel zeggen tot Burge meester en Wethouders: „probeert het nog eens met de onderwijzers", maar van Burgemeester en Wethouders is een dergelijk voorstel niet te wachten, omdat de on derwijzers niet voor eene plotseling abnormale storting zijn gesteld. Over de meer- of minderwaardigheid van onderwijzers, al of niet in het bezit der hoofdacte, zal spreker niet veel zeggen. De heer Besuijen heeft eene kleine dwaling begaan door te beweren, dat onderwijzers zonder hoofdacte door Burgemeester en Wethouders tot inférieure ambtenaren worden gestempeld, waarom hij dan ook betoogde dat iu den gedachtengang van dit college geen onderwijzers zonder hoofdacte moesten worden aangesteld. De heer Besuijen is een te scherpzinnig man om niet te gevoelen dat hij de zaak heeft omgedraaid. Er is met het geven van grooter voordeelen aan onder wijzers met hoofdacte volstrekt niet gezegd, dat die zander hoofdacte inférieur zijn, maar wel dat die met hoofdacte supérieur zijn. Dit is geheel iets anders. Tot hem die de hoofdacte bezit, zegt de Baad: „gij werkt, gij tracht Uwe positie, Uw toekomst te verbeteren; gij verheft U daarmede boven den norm, zijt daaraan supérieur, ik zal II daarvoor beloonen". liet betoog van den heer Besuijen tegen de waarde der hoofdacte wordt grappig, maar niet ernstig, als hij het aandikt met de mededeeliug dat het werken voor die akte een nadeel is, omdat die studeereude menschen in den regel zoo afwezig zijn, dat zij in de school minder waardige werkkrachten worden. Arerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1906. 109 De vergelijking van den heer Besuijen tusschen een onderwijzer en een politie-agent gaat niet op, omdat de laatste een gevestigde positie en als regel een gezin heeft, terwijl bij het aanvangssalaris van onderwijzers het oog gericht moet worden op jongelieden van 18 a 20 jaar, die in hnanciëele positie als regel verre boven hunne tijdgenooten niet-ondenvijzers van denzelfden leeftijd staan. Over een te laag aanvangssalaris is trouwens in het geheel niet gesproken. Wel is er bijgesleept de mutatie, de hoofdacte en de pensioenregeling, maar zelfs de heer Besuijen heeft het aanvangssalaris als voldoende erkend. Immers heelt dat lid slechts eene verhooging daarvan met 25.voorgesteld en zulks op grond van de meer te betalen 5 pensioensbijdrage. Wat blijft er dan over van het woord „minimumlijder"? Trouwens weinigen onzer hadden waarschijnlijk op 18-jarigen leeftijd te verteren, wat thans een onderwijzer op dien leeftijd voor dat doel kan gebruiken. Spreker meent hiermee te kunnen volstaan. Wat het voorstel der 3 raadsleden, tevens leden der commissie van toezicht betreft, ook spreker is van oordeel, dat dit niet voldoet aan het wettelijk voorschrift, hetwelk een vaste jaarwedde eischt. Die leden zouden dus moeten voorstellen de minimum-jaarwedde te verhoogen met het bedrag dat zij als toelage aan de mannelijke onderwijzers willen uitkeeren. De heer Burger zegtdat hem door den voorzitter afdoend en duidelijk is verklaard hoe het gekomen is dat Burgemeester en Wethoudershoewel staande op hetzelfde standpunt als spreker, er toch toe zijn gekomen, tusschentijds een voorstel tot herziening der jaarwedden te doen. Daarmede is zijne verwondering over dit voor stel opgeheven. Maar nu heeft omgekeerd de Voorzitter zjjne bevreemding uitgesproken over het feit, dat spreker de tusschentijdsche herziening heeft aanvaard. Sprekers motieven moeten dus niet duidelijk zijn geweest. Hij herhaalt dus, dat het alleen de pensioenkwestie is ge weest, die hem hiertoe heeft bewogen. Deze is de drin gende aanleiding, om in afwijking van het wettelijk voorschrift, nu reeds de herziening ter hand te nemen. Spreker vindt de pensioenkwestie zoo belangrijkomdat door de wettelijke regeling den ouderwijzers een zware last is opgelegd. Het spreekt van zelf, dat de pensioen regeling zelf geen last is en dat spreker elk onderwjjzer, die de hem geboden gelegenheid tot deelneming in het pensioenfonds voor weduwen en weezeu liet schieten, een man zou noemen, die zijne positie niet begrijpt. Hij vindt het echter niet meer dan billijk dat de gemeente den onmiddellijken last in de portemonnaie helpt verlich ten. Spreker herhaalt ziine berekening van zooeven en meent het cijfer van 50.verhooging wel te mogen handhaven. Er zit eene kleine tractementsverhooging in zoo ge ring echter, dat wjj niet mogen teruggaan tot 25. Waar de Voorzitter sprak over de royale wijze, waarop de Baad is opgetreden tegenover de 'leeraressen aan de middelbare meisjesschool en beweerde dat de Baad dui delijk heeft uitgesproken de ten aanzien dezer leerares sen getroffen maatregelen voldoende te vinden, daar moet spreker een protest van het hart. llij vindt die maat regelen volstrekt niet royaal en het is alleen om bjjzon- voorstel van Burgemeester en Wethouders; dat onder 3 staat geheel op zichzelf. De heer Besuijen wil nog iets zeggen naar aanleiding van het staatje van den Voorzitter. Er staat niet bij, waarom die onderwijzers de gemeente hebben verlaten. Dit is echter het best bekend bij hunne collega's, dat zal de Voorzitter met spreker eens zijn. Volgens mededeeling nu van don onderwijzer welke spreker het staatje gaf, was verbetering in salaris de reden van hun vertrek, dat geldt ook van hen, die naar Indië vertrokken. Denkt de Voorzitter, dat de onderwijzer, die zich liet benoemen tot schoolhoofd te Hemrik dat deed voor zijn plezier, of omdat hij daardoor zijn inkomen kon vergrooten Wat de uittocht naar Amsterdam betreft, spreker blijft er bij, dat de groote steden een attractie blijven zoolang de salarisregeling niet goed is. Er wordt nu beweerd, dat de mutatie niet zooveel kwaad kan. Burgemeester en Wethouders spreken zich zelf tegen, want bij de salarisregeling voor school 12 iu 1904 is gezegd, de salarisregeling moet goed zijn, dan krijgen wij niet zoo spoedig mutation. Ook iu het prae-advies leest spreker pag. 98, dat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat meerdere stabiliteit bij het onderwijs gewenscht is. Dat strijdt immers met de bewering, dat het ou- noodig is zoo'n grooten boom op te zetten over de mu tatie. Komende tot do opmerking dat de pensioenwetten van Kuyper moeilijk een last kunnen worden, komt het spreker voor dat men in dezen gerust op het oordeel van den heer Lautenbach en spreker kan afgaan. Zij (als de laagst aangeslageneu iu den Hoofdelijken Omslag in dit college) kunnen er het best over oordeelen hoe lastig het is, geld te moeten halen uit een leege pot, ook al krijgt men voor het geld een goedkoope pensi oenverzekering. Natuurlijk, wanneer de onderwijzers /15UU.hadden zouden ze de premie kunnen betalen van liet geld dat ze aan het eind van het jaar „over konden noemen, dan was van last geen sprake, maar wanneer men aan t eind van t jaar min honderd gulden" heeft, zal de beste financier het een lastige taak achten om daarvan nog eens premie te betalen, De verzekering is niet verplicht. Zeker, voor hen die voor Januari iu functie waren bestoud de keuze. Maar slechts in naam. De premie was laag voor de uitkeering, men ging dus op het hoogst noodzakelijke uitzuinigen om in het Bijksfonds te komen. Men schijnt dat naast spreker niet te be grijpen; het zou wel goed zijn wanneer er hier wat meer heeren zaten met een beperkt inkomen, het zou het begrijpen vergemakkelijken. Wat aangaat liet geven van renteloos voorschot aan de onderwijzers, dit kan niet, want zij betalen jaar in jaar uit. Zij zouden dus tot hun dood dat renteloos voorschot moeten hebben. Spreker heeft verder gezegd dat hij zou wenschen, dat de onderwijzers met dezelfde vriendelijkheid werden be handeld als de leeraressen. Dat bedoelt niet, dat men een zelfde besluit moet nemen. Dat kan zijn wensch niet zijn, waar hij immers tegenstemmer was. Wat dere redenen, door hem èn bij de behandeling dier zaak èn nog in de vergadering van 10 April 1.1. uiteengezet, dat hij aan het betreffende voorstel zijne stem heeft gegeven. Spreker dient nu zijn voorstellen in, strekkende: 1. de tractementen sub a en b van art. 3 met J 50. te verhoogen 2. die sub b bovendien te verhoogen met 25.— 3. sub a en b de vijfjaarlijksche verhoogingen iu plaats van op 50.— ƒ50. -, 100. en ƒ100.-- te bepalen op telkens 75. Het voorstel onder 1 houdt verband met de pensioen kwestie; dat onder 2 is bestemd ter vervanging van het aangaat spreker begrip. Als de het woord inférieur, ook hierover wenscht nog iets te zeggen. Inférieur is een relatief Men is inférieur ten opzichte van iets anders. Voorzitter dus over superieur spreekt moet er iets zijn hetwelk aan die superieur inférieur is. Dan nog is er beweerd, dat spreker zou hebben gezegd, dat het bezitten der hoofdacte een nadeel is voor het onder wijs. Dat heeft hij niet gezegd, wel dit, dat het bezit eeii nadeel kan zijn. Verder is er over gesproken, dat er weinigen onder ons zijn, die op 20-jarigen leeftijd ƒ600.hebben te verteren. Dat is wel mogelijk, maar die heeren luidden toen ook niet die uitgaven. Wanneer men nagaat wat een ouderwijzer uoodig is (bijlage 11), dan ziet men daarop voor kostgeld en wasch ƒ384.De onderwijzers mogen n.l. ook niet in den Wissesdwinger wonen. Voor fijne wasch en onderkleeren ƒ28.enz. Het zou daarom consequent zijn geweest

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 7