148 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juli 1906. der wet op liet L. O. zich niet tegen de sluiting der kostelooze scholen? Hierover zou spreker gaarne worden ingelicht. De Voorzitter zegt, dat de historie in liet prae-advies duidelijk is uiteengezet. De kinderen, die uit Leeuwar- deradeel in Leeuwarden ter school gingen, kostten - zooals uit de bijlagen blijkt aan de gemeente te veel geld. Er is getracht eene billijke regeling te krijgen met Leeuwarderadeel, doch dit is misluktEveneens is be proefd eene voor Leeuwarden voordeeliger regeling te treffen mot de gemeente Menaldumadeel. Doch ook deze gemeente is er niet voor te vinden en daarom is ophef fing der bestaande regeling door Burgemeester en Wet houders voorgesteld als de eenige weg. Is dit geschied, dan «staat de gemeente Leeuwarden tegenover haar op schoon papier. Wanneer de buitengemeenten tot Leeuwarden willen terugkeeren, dan kunnen zij altijd daartoe liet verzoek doen en kan er eene nieuwe regeling worden ontworpen. Tot zoolang kunnen de kinderen worden geweerd. De heer Besuijen doet opmerken, dat op de verwijzing- naar art. 52 (vroeger 48) der wet op het L. O. geen antwoord is gevolgd. Is die opmerking van den heer Koopmans juist geweest, dan zou Menaldumadeel voordeel hebben bij het niet tot stand komen eener regeling. Ook werd van de tafel van Burgemeester en Wethouders nog geen enkel argument gehoord om do uitsluiting der kostelooze scholen uit het concept te motiveeren. Spreker zou alsnog willen vragen, waarom geschiedt dit De heer Duparc wijst er op dat het beroep van den heer Koopmans betreffende art. 52 der wet op het L. O. minder juist is. Dat artikel toch houdt in, dat, tenzij bij een regeling, krachtens het laatste lid van art. 16 ge maakt, anders is bepaald, het schoolgeld voor de kinderen uit andere gemeenten niet meer bedraagt dan dat voor de kinderen uit de heffende gemeente. Indien dus Leeuwarden ƒ25 heft, mag Van kinderen uit andere gemeenten geen 60 of 40 worden geheven. Het artikel belet echter geenszins liet vaststellen gemeen schappelijk eener regeling, zooals die tot nu toe ook met de gemeente Menaldumadeel heeft bestaan. Spreker zou echter gaarne alsnog van Burgemeester en Wethouders antwoord ontvangen op zijne vraag ten opzichte van school 12. De Voorzitter wijst er op, dat de Raad nu alleen te doen heeft met Menaldumadeel. Yoor de kinderen uit die gemeente moet natuurlijk ook school 12 worden gesloten, want ze dienen over één kam te worden ge schoren. 't Zou wel voordeeliger zijn school 12 er buiten te houden, doch dat zou geen systeem zijn. De heer Burger is van meening, dat de heer Duparc het door den heer Koopmans aangehaalde wetsartikel juist heeft uitgelegd. De wet geeft de gemeenten hot recht kinderen uit andere gemeenten van de scholen te weren. Op het oogenblik is aan de orde het voorstel tot opheffing van de met Menaldumadeel bestaande re geling. Wat is daarvan het juridisch gevolg? Dat er geen regeling meer bestaat en Menaldumadeel in dezelfde positie komt als do andere gemeenten. Dan bestaat er geen overeenkomst meer met eenige gemeente en- staan Burgemeester en Wethouders en de Raad volkomen vrij. Dan kunnen er allerlei partiëele regelingen worden ge maakt, b.v. voor school 12, voor de kostelooze scholen. liet bezwaar van den heer Besuijen, dat niet de Raad maar Burgemeester en Wethouders een concept maken, is niet juist. Wanneer Menaldumadeel bij eene regeling belang heeft, zal die gemeente daartoe zelf het initiatief kunnen nemen. Zij weet nu ongeveer, wat Leeuwarden wil. En doet zij een voorstel, dan komt dit vanzelf in den Raad. Spreker zou het ontactisch vinden om eerst eene bestaande regeling op te zeggen en daarna dezer zijds een voorstel te doen. Spreker is van oordeel, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders moet worden aangenomen omdat wij anders verbonden blijven aan bestaande kwestiën. De heer Besuijen zegt, dat de lieer Burger hem meent te moeten bestrijden, ten onrechte evenwel. Spreker is het volkomen met den lieer Burger eens, had echter een ander doel en dit is nu bereikt. liet is hem goed, dat Menaldumadeel maar komen moet met een concept-rege ling. Maar hij wilde aan Menaldumadeel laten zien, dat het concept van Burgemeester en Wethouders nog niet de goedkeuring van den Raad hier had, dat een concept van Menaldumadeel bij onzen Raad ingediend en een regeling treffende, ook voor de kostelooze scholenhier een verdediger zou vinden, waarschijnlijk zelfs het grootste deel der vergadering tot medestanders zou krijgen en geen bestrijding van de zijde van Burgemeester en Wethouders behoefde te verwachten, want nog steeds is geen enkel argument van die zijde vernomen om de uitsluiting der armenscholen uit hun concept te verdedigen of te moti veeren. De heer Koopmans heeft gesproken over art. 52 van de wet op het Lager Onderwijs nieuw. De heer Duparc over art. 48 oud. Dit is het verschil tusschen den ouden en nieuwen tijd. De kinderen uit Leeuwarderadeel zijn voor de scholen geweigerd. Spreker begrijpt* niet, hoe Burgemeester en Wethouders dit hebben kunnen doen zonder den Raad te kennen. Spreker wil voorstellen de behandeling dei- zaak uit te stellen, omjat er eenige raadsleden ontbreken. Hij wil zooveel mogelijk alle buitengemeenten tongoede komen. Waarom kunnen kinderen van Tietjerksteradeel wel, uit Leeuwarderadeel niet toegelaten, waarom de eene gemeente genegeerd, de andere niet De Voorzitter constateert, dat de Raad het in hoofd zaak met Burgemeester en Wethouders eens is, dat men n.l. niet wil dat Leeuwarden zich zoo groote offers ge troost voor de buitengemeenten. Door den'heer Burger is zeer juist uiteengezet, dat er niets overblijft dan de bestaande regeling op te heffen. Spreker geeft den Raad in overweging met liet voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te gaan. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 15 tegen 1 stem. Vóór stemmen de heeren: Beucker Andreae, Tigler Wijbrandi, Lauteubach, Hijlkema, Oosterhoff, Beekhuis, Beerends, Feitz, Besuijen, Sohoondermark, Burger, Duparc, Feddema, Baart de la Faille en van Mossel. Tegen: de lieer Koopmans. 7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het voorstel van Voogden der Stads-Armenkamer tol wijziging van het reglement op het bestuur dier instelling Te dezer zake is door Burgemeester en Wethouders uitgebracht het navolgend prae-advies. Yan voogden der Stads-Armenkamer is het verzoek gekomen de aanstelling van den secretaris-boekhouder die een tijdelijke is en telkens voor vijf jaar geschiedt (art. 56 van het reglement op het bestuur der Stads- Armenkamer, gemeenteblad 19U8 no. 24) door eene vaste te vervangen en zijn salaris, bij art. 59 van het reglement volgens raadsbesluit van 27 Sept. 1898 in plaats van vroeger op 12UU—1560 met het oog op de aanstel ling van bezoldigde armbezoekers op ƒ1 (JOU1800 gesteld, te brengen op dezelfde hoogte als dat der com miezen ter secretarie, zijnde 18001700. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juli 1906. 149 Dit schrijven der voogden is door Uwe vergadering in onze handen gesteld ten line van prae-advies. Wij zijn ten dezen van meening dat het tijdstip dat voogden voor hun voorstel hebben gekozen gelukkiger had kunnen zijn, immers moet nog bijna 2.j jaar verloo- pen, voor de termijn van aanstelling van den secretaris- boekhouder verstreken is, en is ook door hem het maxi mum zijner wedde nog niet bereikt. Over het algemeen heeft tusschentijdsche wijziging- in de salarieering der ambtenaren, op een oogenblik der halve dat de hoogste grens nog niet bereikt is, onze sympathie niet, tenzij in den aard der betrekking eene zoodanige verandering is gekomen dat verhooging dei- bezoldiging niet kan uitblijven. Zonder nu ook maar iets te kort te willen doen aan den ijver van den secretaris boekhouder en aan het gewicht zijner werkzaamheden, waarvan wij met voogden gereedelijk gelooven dat zij eerder toe- dan afnemen, schijnen zij toch in den laatsten tijd niet zóózeer ingrijpend te zijn uitgebreid, liet komt ons dus aanbevelenswaard voor, aan het verlangen van voogden naar eene lioogere bezoldiging van dezen titu laris slechts in zooverre te voldoen, dat wij U willen voorstellen de wedde met 1 Januari a.s. op het maximum van ƒ1800.te brengen. Een geleidelijke opklimming is dan hierin verzekerd, want, aangesteld den 1 Dcc. 1898, genoot de heer Janssen tot 1 Januari 1901 /11Ü0 en sinds 1 Januari 1904 1200. Te zijner tijd zal dan eventueel later kunnen worden overwogen, of tot de salarisregeling, gelijk zij thans wordt voorgesteld, zal moeten worden overgegaan. Bij de wijziging der verordening, die in dat geval daarmede gepaard zal moeten gaan, zal dan tevens aan de orde kunnen komen de vervanging der tijdelijke aan stelling door eene vaste. Hoewel het denkbeeld, in dit gedeelte van het voorstel neergelegd op zich zelf toch in theorie wellicht niet onjuist mag boeten, schijnt ook te dien aanzien eene beslissing zonder bezwaar nog cenigeu tijd te kunnen worden uitgesteld. Op grond van het voorafgaande hebben wij met over legging der stukken dan ook de oer U voor te stellen te besluiten I. met ingang van 1 Januari 1907 de jaarwedde van den secretaris-boekhouder der Stads-Armenkamer te bren gen op ƒ1800. II. aan heeren voogden, onder mededeeling van het sub 1 genomen besluit, te berichten dat vooralsnog tot inwilliging van hetgeen door hen bij schrijven van 80 Mei 1.1. no. 288 is voorgesteld geene termen bestaan. De heer Besuijen wil een enkele vraag stellen. Er wordt over gesproken den secretaris-boekhouder, die tot nu toe geen gemeente-ambtenaar was, tot gemeente ambtenaar te maken. Is dit mogelijk De Voorzitter antwoordt, dat de secretaris-boekhouder zeer zeker als gemeente-ambtenaar is te beschouwen. De heer Besuijen repliceert, dat dezelfde kwestie zich ook in Amsterdam heeft voorgedaan. De inrichting, waar aan de secretaris-boekhouder is verbonden is eene op zich zelf staande inrichting. Het toezicht alleen berust bij Burgemeester en Wethouders. De kwestie is echter niet urgent en sprekers stem is er niet afhankelijk van. De heer Beekhuis merkt op, dat er niets nieuws tot stand wordt gebracht. De secretaris-boekhouder is ook reeds genoemd in de pensioenverordening. Het is waar, dat de urmenkamer eene instelling is, die alleen subsidie krijgt, maar dat kan z. i. geen bezwaar zijn om de aan die inrichting verbonden beambten gemeente-ambtenaren te noemen. De Voorzitter constateert, dat de vraag van den heer Besuijen met het voorstel van Burgemeester en Wet houders niets te maken heeft. De heer Besuijen repliceert, dat zijn vraag toch niet geheel buiten de orde is: de mogelijkheid dat het voor stel van Burgemeester en Wethouders verworpen wordt, ofschoon niet groot, bestaat toch. De vraag rijst dan is het voldoen aan den wensch der adressanten wettig moge lijk. Kan een ambtenaar van een niet gemeentelijke in richting wel gemeente-ambtenaar worden Staat deze ambtenaar niet in particulieren dienst, zooals de klerk van den gemeente-ontvanger? Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangenomen. 8. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van hel beroepingesteld door In t bestuur der Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs inzake het stichten van een schoolgebouw aan de Margaredha de Heer straat. Door Burgemeester en Wethouders is uitgebracht het navolgend prae-advies: lij besluit Uwer Vergadering dd. 26 Juni 11. werd in onze handen gesteld ten fine van prae-advies een adres van het bestuur der Vereeniging voor Christelijk School onderwijs alhier, houdende appèl van hot besluit onzer vergadering dd. 23 Mei te voren no. 1836/491, waarbij aan dat bestuur vergunning was verleend tot het bouwen eener school aan de Margaretha de Heerstraat onder voorwaarde, dat „zoodanig aan de rioleering moet worden aangesloten, dat alleen spoelwater naar het gemeenteriool kan worden afgevoerd, terwijl de urinoirs moeten afloopen in een gemetselden put op het achterterrein, welke put op gezette tijden vanwege de stadsreiniging moet worden geledigd". Deze voorwaarde staat in verband met art. 39 le lid der Bouwverordening, luidende: „het is verboden faecaliën te loozen op riolen en pri vaten te doen uitloopen anders dan in wisseltonnen". Appellant nu is van oordeel, en baseert zich daarbij o}) de meening van deskundigen, dat onder faecaliën urine niet is te begrijpen, hetgeen eveneens de opvatting zou zijn van Burgemeester en Wethouders, die school 12 aan den weg Achter de Hoven zóó hebben doen in richten, dat dc urinoirs direct loozen op het hoofdriool. School 12 is evenwel gebouwd onder vigueur van artt. 9 der Verordening van 1888 no. 6 en 51 der Algemeene Politie-Verordening, luidende Art. 9 beide laatste alinea's „Het is verboden, putten aan te leggen, bestemd tot het opnemen van faecale stoffen. „Het is verboden, privaten te doen uitloopen, anders dan in wisseltonnen". Art. 51. „Hij die een privaat of riool, bestemd tot afvoer van faecale stoffen, laat uitloopen in een openbaar water of in een riool of in een zinkput of in een beerput, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste twintig gulden". Onder de uitdrukking „faecale stoffen" voorkomende in bovenaangehaald en nu vervallen art. 51 is destijds inderdaad urine niet verstaan. Tot staving dezer uitspraak kan een beroep worden gedaan op een onder dagteekening van den 3D Januari 1902 aan ons college overgelegd extract uit de notulen der vereeniging ter bevordering van volksgezondheid (vergadering van 20 Januari te voren), waaruit blijkt, dat de Vereeniging, welker vergadering, bovengenoemd, tevens werd bijgewoond door den Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht, bijna eenparig deze meening was toegedaan. Kennisdragende van deze uit spraak konden Burgemeester en Wethouders geen bezwaar vinden school 12 ten opzichte van de loozing der urinoirs te doen inrichten zooals is geschied. Inmiddels kwam de bouwverordening tot stand en werd het eerste lid van art. 39 dat oorspronkelijk luidde

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 5