170 "Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Augustus 1906.
Dit systeem dateert van 1898 en is een produkt van
een raadscommissie, bestaande uit een gelijk getal werk
gevers-, werklieden- en econoom-raadsleden, katholieken,
radicalen, liberalen, socialisten, conservatieven en demo
craten, zegt Mr. Louis Varlez. Het berust op de leus
Help u zelve, zoo helpt u God of de gemeente."
In bet ruwe komt het er op neer, dat de leden der vak-
vereeniging een werkeloozenkas vormen en daarin eene
geregelde contributie storten. Wanneer nu werkeloosheid
intreedt, ontvangt het lid een u'itkeering uit de werke
loozenkas, de gemeente geeft door tusschenkomst van de
vakvereeniging een bedrag gelijk of minder dan door de
kas der Vereeniging wordt uitgekeerd. Zoo helpen de
arbeiders zichzelf en elkaar onderling, en de gemeente
wint er bij. De slechte gevolgen van bedeeling blijven
absent en liet eergevoel onverlet. De controle door de
kameraden, wier geld immers in de kas zit, en die het
best in bet bedrijf tot controleeren in staat zijn, is scherp
en kun nooit vërbeterd worden. Een gevoel van veilig
heid geeft het individu een zeker zelfvertrouwen en rust.
Do ondervindingen, met dit stelsel opgedaan, zijn best,
in tegenstelling met liet systeem Bern, Basel of Keulen.
In Noorwegen komt met 1 Nov. een rijksregeling in
werking, berustende op het Gentsche stelsel.
Uit een en ander concludeert spreker dat het voor den
werkeloozen arbeider zoowel als voor de gemeente beter,
voordeeliger zou zijn een anderen weg te zoeken voor
de oplossing van het werkeloosheids vraagstuk dan de
subsidieering van „werkverschaffing". Die weg zal blijken
te zijn aanmoediging van eigen verzekering van arbeiders,
die aanmoediging door toezegging van steun. In verband
daarmede dient spreker de volgende motie in
„de Raad benoeme een commissie van 3 personen uit
„zijn midden tot onderzoek naar den besten vorm van
„bestrijding dor geldelijke gevolgen van werkeloosheid."
De Voorzitter zegt, dat de ingediende motie z.i. slechts
zijdelings verband houdt met het voorstel van Burge
meester en Wethouders, n.l. in zooverre dat de leden,
die iets voelen voor de motie, thans geen geld zullen
toestaan voor de stichting van een gebouw. Spreker
stelt voor de motie, en het voorstel van Burgemeester
en Wethouders gelijktijdig in bespreking te brengen.
De heer Burger is niet van zins over de motie van
den heer Besuijcn te sprekenwant hij is bang, dat de
motie de discussion over het concrete voorstel in de war
stuurt. Spreker gelooft echter, dat de meening van den
voorzitter onjuist is, dat wie voor de motie stemt, daar
door logisch verplicht zoude zijn tot het weigeren van
steun aan de werkverschaffing.
De lieer Besuijcn heeft toch doen uitkomen, dat langs
den door hem bedoelden weg alleen zou kunnen worden
voorzien in de gevolgen van werkeloosheid voor de leden
van vakvereenigingen, dat zijn hoofdzakelijk vaklui,
skilled labourers; maar dan blijft toch altijd over de
voorziening in de gevolgen van werkeloosheid der niet-
vaklui, unskilled labourers. Spreker acht de motie voor
afzonderlijke behandeling vatbaar en indien mocht blijken,
dat hare bespreking de behandeling van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders in de war brengt, zou
spreker willen voorstellen de motie in eene andere ver
gadering te behandelen.
Wat nu het verzoek van Werkverschaffing aangaat,
sluit spreker zich aan bij het gesprokene door den heer
Baart de la Faille. Deze heeft zijne bevreemding uit
gesproken over de argumentatie van Burgemeester en
Wethouders. Is er een juridisch bezwaar tegen liet ver-
leenen van subsidie Spreker wil op deze vraag niet te
diep ingaan, al zou er misschien wel wat zjjn af te
dingen op de meening van Burgemeester en Wethouders;
men zou de vraag kunnen stellen of de werkverschaffing
is eene instelling van weldadigheid dan wel eene instel
ling tot. voorkoming van armoede, in welk geval zij niet
onder de Armenwet zonde vallen.
Spreker zal zich te dezen opzichte op het standpunt
stellen van Burgemeester en Wethouders en aannemen,
dat inderdaad op het oogenblik op het verzoek om sub
sidie niet gunstig kan worden beschikt, omdat door de
vereeniging niet is voldaan aan de bepaling van art. 60
dor Armenwet.
Hieruit volgt nog niet direct, dat er eene voor de
subsidie-aanvraag ongunstige beslissing moet worden ge
nomen, want de Raad zou de commissie alsnog kunnen
verzoeken eene rekening en verantwoording met begroo
ting voor het volgend jaar over te leggen. Spreker komt
ook op tegen de andere argumenten van Burgemeester
en Wethouders, omdat zij naar zijne meening weinig-
hout snijden. Het hoofdargument van Burgemeester en
Wethouders is toch dit, de subsidie moet geweigerd
worden, omdat ze voor 20 jaar ook geweigerd is. Het
verschil tusschen thans en voor 20 jaar is groot en dit
wordt door Burgemeester en Wethouders over het hoofd
gezien. Toen is, naar spreker meent, door de werkver
schaffing eene geregelde jaarlijksche subsidie aangevraagd.
Spreker verneemt, dat hij zich hierin vergist. Dat zij
zoo doch in ieder geval zou hij zich tegen eene derge
lijke subsidieering verzetten, omdat de werkverschaf
fing dan het uiterlijk karakter zou krijgen van eene
gemeentelijke instelling en daardoor in de oogen der
werklieden geljjk zou komen te staan mot de gewone
bedeeling. Er is, zoo spreker goed is ingelicht, tijdelijk
hier eene gemeentelijke werkverschaffing in het leven
geroepen. Dit is echter slecht gegaan. Bij een derge
lijke werkverschaffing voelt de werkman zich nog meer
bedeelde.
Al is spreker er echter sterk tegen door geregelde
subsidieering de werkverschaffing den schijn eener ge
meentelijke instelling te geven, dit sluit niet uit, dat hij
in beginsel geen bezwaar heeft tegen het toestaan van
een subsidie in eens voor het doel van een geheel nieuwe
inrichting, zoo als thans wordt gevraagd.
Spreker had zoo gaarne in het prae-advies een woord
van sympathie gevonden voor het werk der vereeniging.
Jlij zal daarop echter niet ingaan, maar zich aansluiten
aan de ontboezeming van den Directeur der gemeente
werken, die in zjjn advies zoo warm heeft gepleit voor
het blijven voortbestaan der vereeniging. Spreker is
overtuigd, dat als de gebouwen niet worden vernieuwd,
het gevaar dreigt, dat de vereeniging te gronde gaat.
Dit zou èn moreel èn financieel schadelijk zijn voor de
gemeente. De vereeniging verdient wat beters dan een
voudige verwijzing naar de oude argumenten van voor
20 jaar. Waar nu op grond van bet formeele, juridische
bezwaar een subsidie thans niet kan worden verleend,
stelt spreker als amendement op het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders voor, daaraan toe te voegen
III. aan adressanten te berichten, dat door den Raad
op het verzoek niet kan worden beslist, zoolang de Raad
niet in staat is gesteld ecu besluit te nemen, voldoende
aan den eisch van art. 60 der wet van 28 Juni 1854
(Stbl. no. 100) tot regeling van het armbestuur.
De heer Duparc wil er, na het door den heer Burger
gesprokene, op wijzen, dat men hier wel degelijk heeft
te doen met een instelling van weldadigheid, n.l. in den
zin van art. 2 litt. c der Armenwet. En daar het be
stuur heeft voldaan aan het bepaalde bij art. 7 dier wet,
n.l. haar reglement der instelling aan het gemeentebo-
stuur heeft medegedeeld, valt de instelling ook in de
termen van artt. 59 oir 60. De bewering van den heer
Burger, dat een instelling van weldadigheid, die van de
gemeente geregeld subsidie krijgt, het karakter krijgt
van een gemeentelijke instelling, gaat niet op. In meer
dan één gemeente ontvangen instellingen van weldadig
heid subsidie uit de gemeentekaszonder daarom het
karakter van bijzondere of kerkelijke instelling te verliezen.
Te Amsterdam is dit het geval met de armbesturen der
Nederlandsch-Israelietisehe en der Portugoesch-lsraelie-
tiselie gemeente.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Augustus 1906. 171
Deze armbesturen ontvangen, bij wijze van afkoop,
jaarlijks een gemeentelijk subsidie, maar onderhouden nu
ook hun eigen armen. Met het Israelietisch armbestuur
te Harlingen is, naar spreker meent te weten, betzelfde
het geval. Al deze instellingen blijven echter zelfstan
dige kerkelijke instellingen. Zoo zal het ook gaan met
de commissie tot werkverschaffing als bijzondere instelling
van weldadigheid, indien haar geldelijken steun vanwege
de gemeente mocht worden toegekend.
De heer Beekhuis zegt, dat de leden, die de discussion
te dezer zake voor 20 jaar gevoerd, hebben bestudeerd,
zullen weten, dat toen een ampele strijd is gevoerd over
de vraag, of werkverschaffing een goede vorm van be
deeling is. Er waren leden, die van oordeel waren, dat
het beter was geld te geven, dan arbeid te doen ver
richten, die grootendeels improductief is. Vrij algemeen
is men destijds echter met het voorstel meegegaan, omdat
de toestanden zeer abnormaal waren. Er heerschte
malaise, malaise in alle richtingen en men was van oor
deel, dat tijdelijke voorziening noodzakelijk was. De
vereeniging voor werkverschaffing zou dan ook, meende
men, tijdelijk helpen. De zaak is echter anders geloopen.
De werkverschaffing is blijven bestaan en vele leden van
don Raad, die toen tot de voorstemmers behoorden, zouden
anders hebben gestemd als zij dit hadden kunnen voorzien.
Spreker is het met den heer Burger eens, dat de om
standigheden heel anders zijn dan toende gedachten
omtrent werkverschaffing hebben zich gewijzigd.
De werkverschaffing heeft in die jaren gewerkt op eene
wijze, die sprekers sympathie heeft en daarom is hij ge
negen ook nu nog te helpen, hoewel de toestand
van malaise van voor 20 jaren nu gelukkig geweken is.
De gevraagde subsidie van 8000 is echter met het oog
op den financieëlen toestand der gemeente veel te hoog.
Dezelfde godachtcngang nu ligt aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders ten grondslag. Daarin
wordt rekening gehouden met de gemeentefinanciën en
tevens bewezen, dat Burgemeester en Wethouders met
liet doel der vereeniging symphatiseeren, want in hot
voorstel zelf ligt oen zekere hulde opgesloten voor de
wijze, waarop de commissie zich van haar taak heeft
gekweten.
De Voorzitter is het met den heer Beekhuis eens, dat
er een enorm verschil in tijdsomstandigheden is. Voor
20 jaar malaisemalaise in alle richtingen zoodat er
ook voor tal van flinke werklieden behoefte bestond om
op de een of andere wijze ten minste iets te verdienen.
Nu beleven wij een tijdperk van bloei in bijna alle
richtingenen zou men kunnen meenen dat liet recht
van bestaan der commissie voor werkverschaffing dooi
de verbeterde tijdsomstandigheden nagenoeg was opge
heven. De commissie zelf denkt daar echter anders
over. Toch acht spreker het nu allerminst den tijd om
de commissie als het ware op grooter schaal te instal-
leeren in een nieuw gebouw.
De meening van den beer Burger, dat alleen die
werklieden door de werkverschaffing kunnen worden ge
holpen die geen vak verstaan, is niet geheel juist. Spre
ker is van meening, dat men niet twee dingen tegelijk
moet doen èn een grootere inrichting maken èn over
wegen of de werkeloosheid niet op eene andere wijze
kan worden bestreden. Spreker kan daarom niet mee
gaan met het voorstol-Burgeren het komt hem voor,
dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders wel
degelijk recht van bestaan heeft.
De heer Lautenbach komt tot eene conclusie, geheel
tegenovergesteld aan die van don vorigen spreker. Hij
gaat met den heer Burger mee. Spreker gelooft niet,
dat werkeloosheid een kwaal is, die voorbij is. Héden
morgen nog sprak hij een groote aannemer, die hem
verzekerdedat het nu reeds slap is in de bouw- en
aanverwante vakkenzoodat de werkeloosheid in den
aanstaanden winter niet minder zal zijn. In doorsnee
zijn er ongeveer 100 mensehen aan de werkverscha"
een
het
aantal dat het bestaansrecht waarborgt.
gemeentebelang niet
"g>
(Jok moet
uit het oog worden verloren
want velen die nu iets aan de werkverschaffing verdie
nen, zullen zich tot de stadsarmenkamer moeten wenden
als deze gelegenheid ophoudt te bestaan. Burgemeester
en Wethouders hebben de gedachten van voor 20 jaar
opgerakeld en eenigen tijd heen en weer gekaatst. Im
mers het is moeilijk te beweren, dat de Vereeniging voor
werkverschaffing tegelijk tot de lichamen van weldadig
heid in den zin van de Armenwet behoorten meteen
een tijdelijk karakter zou dragendie alleen in den uitersten
nood bijspringt.
Spreker heeft vernomen, dat Arnhem en Utrecht der
gelijke vereenigingen subsidiöeren; Kampen geeft ƒ2200,
benoemt commission en een directeur. De aanvraag, hier
in behandeling, is subsidie voor éénmaalin de bovenge
noemde gemeenten is bet reeds tot eene jaarlijksche bij
drage gekomen. Oostdongeradeol verschaft werk door
vlasbewerking. Spreker is van ineeningdat de Raad
èn de gemeente èn de burgerij een dienst zal doen, door
in te gaan op het voorstel van den heer Burger, liet
is een illusie als men meentdat de Vereeniging de
ƒ8000.krijgt zonder hulp der gemeente.
Het doet den heer Besuijen genoegen, dat zijn voor
stel niet is bestreden, waaruit hij concludeert, dat alle
leden het er mee eens zjjn. Het is dan ook maar een
verzoek om eene commissie te benoemen om de zaak te
onderzoeken en 't zou van weinig vrijzinnigheid getuigen
wanneer men zelfs een onderzoek tegenhield. Spreker
verschilt echter met den voorzitter van meeningdat
het eene het andere uitsluit.
Er zijn losse arbeiders en skilled labourers. Spreker
acht het noodig, dat deze beide categorieën op verschil
lende wijze worden geholpen.
lil verband met de opmerking van den lieer Lauten
bach vindt spreker in het rapport vau Burgemeester eu
Wethouders van Arnhem dezen zin: „Men vleie zich
„niet met de verwachting, dat bij invoering van het
„Gentsche stelsel, beroepen op de gemeente om tijdelijke
„werkverschaffing uitgesloten zullen zijn. Dit neemt niet
„weg dat werkeloosheid ook keersehen kan en niet zelden
„heerscht onder andere categoriën van arbeiders dan de
„z.g. „losse" werklieden en dat bet alleszins aanbeveling
„verdient na te gaan, in hoeverre dezulken, met invoering
„van het Gentsche stelsel tegen werkeloosheid, zouden
„te helpen zijn."
Arnhem handhaaft de bestaande werkverschaffing naast
het Gentsche stelsel. Het beste systeem ishet laten
voortbestaan van de werkverschaffing om de dégénérés
te helpen en het Gentsche stelsel voor de elite onder
do arbeiders. In plaats van elkaar uit te sluiten, grijpen
de beide vormen van voorziening in elkaar.
Spreker kan dus voor het voorstel van den heer Bur
ger stemmen en zijne motie handhavendeze kan om
gekeerd eveneens handelen.
Spreker zou in verband met de opmerking van den
heer Burgerom verwarring te voorkomen, willen ver
zoeken zijne motie pas in stemming te brengen als de
kwestie van het adres is uitgemaakt.
De heer Hijlkema zegtdat de heer Besuijen uit het
niet bestreden worden zijner motie de conclusie trekt,
dat de leden hot er alle mee eens zijn. Die conclusie
is onjuist. De oorzaak zal hierin te vinden zijn, dat de
motie van den heer Besuijen, als geheel iets nieuws be
vattende, bezijden bet in behandeling zijnd voorstel staat.
De motie heeft op spreker den indruk gemaakt, dat zij
geschikt is om verwarring te stichten.
De heer Besuijen heeft gezegd voor het voorstel van
den heer Burger te zullen stemmen en tevens zijne
motie te handhaven dan kan de heer Burger voov de
i motie stemmen. Hierop heeft de heer Burger geknikt.