182
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 September 1006.
door de stad nog steeds van groot belang voor allerlei
bedrijf, terwijl bovendien zeker is dat een stad, waardoor
water loopt, veel zindelijker aanzien heeft dan een, waaruit
alle vaarwater is verdwenen.
Met aandrang raadt spreker zijne medeleden aan met
het prae-advies van Burgemeester en Wethouders mee
te gaan.
De heer Baart de la Faille zegt, dat door den heer
Feddema gewezen wordt op het feit, dat als het Naauw
gedempt wordt, de Nieuwestad een stilstaand water
wordt. Spreker wil dit toestemmen, maar merkt op dat
de doorstrooming zoo luttel is, dat men die bij de on
derhavige kwestie gerust buiten beschouwing kan laten.
liet vuil echter kan door leiken worden verwijderd
en het gevaardat er door veroorzaakt wordt, tot een
minimum gereduceerd. Men moet trachten het vuil op
alle mogelijke manieren op te ruimen.
Ook in de gezondheidscommissie is de meening uit
gesproken dat hot gewenscht is, dat de binnengrachten
voor goed verdwijnen. Spreker zou daarom gaarne zien,
dat met dit gedeelte werd begonnen, dan zou het niet
zoo'n groot ongeluk zijn als mettertijd de Nieuwestad
volgde.
Tegenover de door den heer Feddema beweerde ver
vuiling kan spreker op een gelukkig antecedent wijzen,
n.l. op den gedempten Eewal en de Tweebaksmarkt. Dit
waren vroeger open riolen en zjjn thans flinke verkeers
wegen. Spreker vindt voortgaan met dempen en op
heffen van misstanden in de binnenstad de beste taktiek.
De heer Komter sluit zich aan bij hetgeen de heer
Feddema heeft gezegd. Dij vreest ook, dat, als men
eenmaal begint met dempen, men later in de noodzake
lijkheid komt daarmede voort te gaan, totdat de geheele
binnengracht gedempt is. Spreker wil er op wijzen, dat
verbetering van het verkeer op straat gepaard gaat met
eene vermindering van dat te water. Wat daar zoo
rustig in pramen of schuiten door het Naauw vervoerd
wordt, beteekent nog al wat. Bij verbreking van den
waterweg zal het goederenvervoer op straat belangrijk
toenemen. Dit is de schaduwzijde. Het uitgangspunt
van het verzoek tot demping is hoofdzakelijk de onaan
gename reuk. Daarin is al veel verbetering gekomen
en spreker hoopt, dat die biina geheel verdwenen zal
zijn als de septic-tank aan de Potmarge klaar is.
Hoeveel stroom er in het Naauw gaat, dit merkt men
winters liet best. Er is toch in de geheele stad geen
plaats, waar het ijs zoo laat sterk is en zoo spoedig weer
is opgeruimd, als juist in het Naauw.
De Voorzitter merkt op, dat op het oogenblik het
voorstel van den heer Baart de la Faille, om de beslis
sing op het adres aan te houden, aan de orde is. Spreker
vraagt, waarvoor heeft de Baad die beslissing aan te
houden V
De voorsteller is bevreesd, dat de zaak anders voor
goed van de baan raakt. Spreker wil er echter de aan
dacht op vestigen, dat wanneer de Raad afwijzend op
het verzoek beschikt, en de omstandigheden veranderen
in die mate, dat hij te eeniger tijd dat besluit zou be
treuren, hij ten allen tijde de zaak opnieuw aanhangig
kan maken. Spreker ziet geen enkele reden om de be
slissing aan te houden. Is de Raad met den heer Baart
de la Faille van gevoelen, dat de toestand geen zorg
baart, dan ligt het op zijn weg afwijzend op het verzoek
te beschikken.
De heer Baart de la Faille repliceert, dat de Voorzitter
in zeker opzicht geen ongelijk heeft bij zijne opvatting
te persisteeren, maar de geachte Voorzitter zal spreker
ten goede houden, dat er in afwijzen iets anders ligt
opgesloten dan in aanhouden. Wordt sprekers voorstel
aangenomen, dan toont de Raad daarmee iets te gevoelen
voor het verzoek van adressanten, maar dat hij op het
oogenblik de zaak niet rijp genoeg vindt om eene be
slissing te nemen. Als het dossier ter griffie wordt
gedeponeerd is het ten allen tjjde beschikbaar en is de
zaak niet van de baan, terwijl de Raad te kennen geeft
de zaak onder de oogen te willen zien als de omstan
digheden weer veranderen. Spreker handhaaft dus zijn
voorstel.
De Voorzitter is het niet met den heer Baart de la Faille
eens, dat aanhouding der beslissing beteekent dat de
Raad iets voor de zaak gevoelt. De raadsleden, die het
voorstel van dat lid steunen, geven aan hunne stem eene
beteekenis, die spreker er niet aan toekent. Spreker
blijft er bij, dat het 't beste is het verzoek af te wijzen.
De Baad behoudt altijd de bevoegdheid, er bij eventueel
gewijzigde omstandigheden op terug te komen.
De heer Baart de la Faille constateert, dat de opvat
ting van den Voorzitter een andere is dan de zijne.
Spreker geeft den Raad in overweging niet oogenblik-
kelijk tot daden over te gaan.
De Voorzitter zegt, dat het voorstel van den heer
Baart de la Faille in behandeling is en dat de heeren,
die voor dat voorstel willen stemmen, in de gelegenheid
zijn hun stem te motiveeren.
De heer Tromp gelooft, dat adressanten wel kunnen
zien uit de debatten, dat er geen antipathie bestaat bij
den Raad, doch dat de omstandigheden zóó veranderd
zijn, dat men zich op 't oogenblik niet voor demping
kan verklaren. Spreker is van gevoelen, dat het vrijwel
op hetzelfde neerkomt of men met den heer Baart de
la Faille of met Burgemeester en Wethouders meegaat.
Hij is daarom van meening dat het voorstel-Baart de la
Faille overbodig is en zal daar dus tegen stemmen.
Het komt den heer Beekhuis voor, dat het niet het
zelfde is. Wanneer de beslissing wordt aangehouden,
dan wordt er mee gezegd, wij zullen er op terug komen.
Het is spreker echter uit de discussiën geblekendat
de bedoeling is dat het van de omstandigheden zal af
hangen of dit zal gebeuren. Wanneer de onaangename
luebt niet weer terugkomt, zullen de bewoners ook niet
weer op de zaak terugkomen. Spreker is het met den
Voorzitter eens, dat, wanneer zich opnieuw ongunstige
omstandigheden voordoen, er altijd gelegenheid is de
zaak opnieuw te berde te brengen en dat het nu het
beste is het voorstel van Burgemeester en Wethouders
aan te nemen.
De heer Beucker Andreae heeft den Voorzitter hooren
zeggen, dat de leden, die voor het voorstel van den heer
Baart de la Faille zijn, hun stem kunnen motiveeren.
Spreker heeft met sympathie de motieven door den heer
Baart de la Faille voor de demping aangevoerd, aange
hoord en zou er eveneens zoo over denken als een voor
stel kwam om b.v. de Waeze te dempen.
In vele opzichten is spreker het met den heer Feddema
eens, doch tevens is hij overtuigd, dat demping van het Naauw
in het algemeen belang moet worden geacht. Iedere me
daille heeft zijn keerzijde en de keerzijde van deze me-
dialle is alléén de belemmering van de scheepvaart. Het
Naauw is geen stroomend water en bij spreker staat vast,
dat het eens toch gedempt zal worden. Het is echter
moeieljjk nu te beslissen en daarom zal spreker met het
voorstel van den heer Baart de la Faille meegaan.
De heer Koopmans heeft gehoord wat er tegen is.
Spreker gaat nog met den heer Baart de la Faille mee.
De heer Komter heeft gezegd, als wij er mee beginnen,
volgt er meer. Spreker zegt dat hij daartegenover stelt,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 September 1906. 183
dat de demping van den Eewal en het Heerenwaltje
geen demping der Nieuwestad tengevolge heeft gehad.
Dit is dus geen motief. De heer Feddema heeft als
argument gebruikt dat de Nieuwestad een doode sloot
wordt. Dit is het echter al sedert het Kanaal is gegra
ven, want sedert gaat er bjjna geen stroom door. Waar
de heer Komter spreekt van stroomend water, doelt
deze zeker op den tijd toen het Nieuwe Kanaal nog niet
bestond. Wanneer de Raad meegaat met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, moeten belanghebbenden
met een nieuw adres komen. Bij aanneming van het
voorstel van den heer Baart de la Faille wordt de tijd,
om de zaak weer te bespreken, aan den Raad overgelaten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Baart de Faille, luidende:
De Raad
„in aanmerking genomen den tegenwoordig niet on-
„gunstigen toestand van het water in het Naauw, wenscht
"het adres der omwonenden in overweging te houden
„totdat latere omstandigheden aanleiding geven de be
handeling te hervatten",
wordt verworpen met 15 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Beucker Andreae, Lauten-
bacli, Oosterhoff, Haverschmidt, Koopmans, Jansen en
Baart de la Faille
tegen de heeren Burger, Duparc, Komter, Besuijen,
Beekhuis, van Ketwich Verschuur, Beereuds, Wilhelmij,
Feitz, Schoondermark, Tromp, Feddema, Tigler Wjjbrandi,
Hijlkema en Menalda.
De conclusie van het prae-advies van Burgemeester en
Wethouders, om adressanten in antwoord op hun ver
zoek te berichten, dat daarop afwijzend moet worden be
schikt, wordt aangenomen met 17 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Beucker Andreae, Burger,
Duparc, Komter, Oosterhoff, Besuijen, Beekhuis, van
Ketwich Verschuur, Beerends, Wilhelmij, Feitz, Schoon
dermark, Tromp, Feddema, Tigler Wijbrandi, Hijlkema
en Menalda,
Tegen de heeren Lautenbach, Haverschmidt, Koop
mans, Jansen en Baart de la Faille.
10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de verordeningregelende de inrigting van
iiet, personeel der politieopgenomen in gemeenteblad no.
45 van 1905 bijlage no. 23).
De Voorzitter deelt mede, dat bij hem zjjn ingekomen
twee amendementen, te weten
een van de heeren Jansen en Lautenbach, luidende als
volgt
Naar aanleiding van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van de verordening, „regelende
de inrigting van het personeel der politie opgenomen
in gemeenteblad no. 45 van 1905, hebben ondergeteekenden
de eer aan den Raad voor te stellen:
1. art. 1 te wijzigen in dien zin, dat in plaats van
het cijfer „30" wordt gelezen „42";
2. in de verordening op te nemen of bij algemeene
maatregel vari bestuur te bepalen, dat allen politiedienaren
om de tien dagen een vrije dag wordt gegeven.
en een van den heer Burger luidende
het eind sub I in de plaats van 36' te lezen „48
De Voorzitter verzoekt den voorstellers hunne amen
dementen toe lichten.
De heer Lautenbach zegt, dat, als hij de opmerkingen van
den Commissaris van Politie in het kort samenvat, blijkt,
dat de agenten le en 2e klasse om de 12 dagen een vrij
en dag hebben en die der 3e klasse om de 15 dagen, er
eene uitbreiding noodig is tot 60 man om te komen tot
uitbreiding van het getal bewakingskringen met 4, tot
het verleenen aan alle politieagenten van een vrijen dag
om de 10 dagen en, dat ook als die dag op Vrijdag valt,
niet de halve dag erbij moet worden ingeschoten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders nu geeft
slechts 1/3 van hetgeen de Commissaris van Politie noodig
acht. In het licht der bijlage beschouwd zou hiermee
kunnen worden volstaan. Spreker beschouwt dit als een
phrase, en niets anders. Voor het nieuwe politieposthuis
zijn één wachtcommandant en 4 man noodig, zoodat er
dus 2 overblijven.
Op de 60 man zullen er geregeld 9 ontbreken. Neemt
spreker hiervan nu i/8, dat is 3, en dit is zeer laag ge
nomen, dan blijkt wel duidelijk, dat van een goede be
waking der stad en voldoende rust voor de politiedienaren
geen sprake kan zijn. Boven de huizen aan het Nieuwe
Kanaal mag dan wel worden geschreven: „laatalle hoop
varen, gij die hier binnentreedt". De bloemtuintjes
moeten bij de bewoonde panden het ontgelden, en als do
huizen ledig staan, worden zij bijna afgebroken; men
neme slechts een kijkje bij de woningen tegenover de 2e
Kanaalsbrug.
De zedeloosheid bij avond is aan 't Kanaal eveneens
treurig, ook daarvoor niet het minst is meer toezicht
noodzakelijk.
Er kan geen sprake van zijn of die vrije dag om do
15 dagen blijft bestaan. Burgemeester en Wethouders
houden rekening met de gunstige dienstvoorwaarden op
dezelfde manier als de mevrouw, die haar dienstbode
haar congé geeft en haar troost met te zeggen dat zij
eigenlijk wel een gasthuiskamertje verdiend heeft, maar
ze toch zonder meer laat vertrekken. Er wordt gespro-
kon van vérstrekkende financiëele gevolgen. Deze
schrikken Burgemeester en Wethouders af. Spreker had
liever gehad, dat Burgemeester en Wethouders bij de uit
voering van publieke werken wat schrikachtiger waren
geweest. Dit zijn de redenen, waarom door den heer
Jansen en spreker een uitbreiding met 12 man wordt
voorgesteld.
Op het oogenblik zijn er wel geen adressen aanhangig
met klachten van de ingezetenen, maar ieder dagblad is
een adres. Wie kan het aantal feiten tellen, die hier
voorvallen. lederen Vrijdag profiteeren de graanhande
laren van de straatjeugd, zij vinden de zakken vaak half
leeg. De gardeniers zeggen, laten wij maar zwijgen over
het ooft, dat ons ontstolen wordt en alleen wijzen op de
vernielzucht der jeugd, die een boom zoo toetakelt, dat
hij voor 3 jaar bedorven is. De winkeliers vinden hunne
geëtaleerde goederen op de stoep bevuild, vernield of ge
stolen. Spreker vraagt, mag hier de zuinigheid de wijs
heid bedriegen
Spreker had met den heer Jansen gaarne den Burge
meester gesteund, maar is van oordeel, dat met hetgeen
zij voorstellen, bereikt kan worden én een goede bewaking
der stad én voldoende rust voor het personeel. Spreker
zou willen zeggen, geef minder geld uit voor luxe, dan
kan dat worden gebruikt voor noodzakelijke dingen.
De heer Burger zegt, dat zijn amendement ten doel
heeft het plan van den Burgemeester in de plaats te
stellen van dat van Burgemeester en Wethouders. Het
komt spreker voor dat er voor de raadsleden, die de
beide kanten van Bijlage 23 hebben gelezen, geen twijfel
overblijft, aan welken kant de meest juiste en meest dui
delijke argumenteering voorkomt. Wanneer in aanmerking
wordt genomen de a.s. bouw van het nieuwe politiepost
huis en ook, dat er op meer rust voor het personeel wordt ge
rekend, dan blijkt duidelijk, dat eene uitbreiding met 6 man
niets beteekent.
Spreker is overtuigd, dat de Burgemeester, die als
hoofd der politie verantwoordelijk is en bekend staat