204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1906.
spreker niet willen meewerken het beroep gegrond te
verklaren nu echter aanvrager komt met een plan om
twee bestaande door twee nieuwe woningen te vervangen,
en de toestand dus inderdaad niet wordt verzwaard of
gewijzigd, meent spreker dat er aanleiding bestaat, alsnog
toestemming voor het bouwen dezer huizen te verleenen,
en zou hij gaarne zien dat de Raad op het voorstel van
Burgemeester en Wethouders niet inging.
De heer Besuijen kan zich niet indenken, op welke
wijze de vorige sprekers hun zin kunnen krijgen. Wij
hebben eene verordening, die de loozing van spoelwater
op eene bepaalde manier voorschrijft. Wanneer wij in
dit geval zouden toegeven, zou onrecht worden gedaan
aan vroegere aanvragers, die in de uitspraak van Burge
meester en Wethouders hebben berust.
Den heer Feddema verwijst spreker naar de laatste
alinea van artikel 38, maar.... deze alinea, 't staat er
duidelijk, reflecteert op alinea c, en niet op gevallen
onder b, waarover wij het nu hebben.
Üe Voorzitter dankt den heer Beekhuis voor zijn steun
en wil er nog een enkel woord aan toevoegen. Spreker
heeft met zorg geluisterd naar de redevoeringen der
heeren Baart de la Faille en Feddema, maar hij heeft
daarin niets kunnen vinden wat het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders weerlegt. De verordening ver
biedt het verleenen van vergunning pertinent.
De bouwverordening kent slechts twee wijzen van
spoelwaterloozing en noch de eene noch de andere is
hier te volgen.
Burgemeester en Wethouders konden dus niet met een
ander voorstel komen dan zij deden zonder, gelijk ook
de heer Besuijen reeds heeft opgemerkt, onbillijk te zijn.
Bij zijne verdediging van het beroep, meende de heer
Feddema, dat de laatste alinea van art. 38 der bouwver
ordening aan Burgemeester en Wethouders vrijheid gaf,
in bijzondere gevallen van het bepaalde in dit artikel
vrijstelling te verleenen.
Nu hij echter nader verneemt, dat do verbodsbepaling
geen afwijking toelaat, zal hij zich tegen de ongegrond-
verklaring van het beroep niet verzetten.
De heer Baart de la Faille zegt, dat hem de beteekenis
van openbaar water, zooals door den heer Beekhuis is
geëxpliceerd, niet levendig voor den geest stond. Wanneer
de duiker verlaagd wordt, komt er eene communicatie
tusschen de sloot en het openbaar water. Wordt dit
echter niet voldoende geacht, dan zal hij zich bij het
voorstel van Burgemeester en Wethouders neerleggen.
De beraadslaging wordt gesloten.
liet voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 20 tegen 1 stem.
Voor stemmen de heeren: Beucker Andreae, Besuijen,
Beekhuis, üosterhoff. Schoondermark, Komter, Wilhelmjj,
llijlkema, Burger, Duparc, Feitz, Koopuians, Me talda,
Beerends, Baart de la Faille, Tigler Wijbrandij, van
Ketwich Verschuur, HaverschinidtFeddema en van
Messel.
Tegen de heer Lautenbach.
7. Motie van den keer K. 1'. W. Besuijen inzake
verzekering tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Besuijen zegt, dat hij tot toelichting zijner
motie eigenlijk volstaan kan met verwijzing naar de han
delingen van 28 Augustus j.l. Spreker heeft alleen den
Voorzitter dank te brengen voor de welwillendheid, waar
mee deze aan sprekers verzoek tot uitstel van behande
ling heeft voldaan. Daardoor is toch de gelegenheid
geopend met meer kennis van zaken over de motie te
oordeelen en is voldaan aan den wensch van den heer
Beucker Andreae. Spreker vertrouwt, dat de kennis
making met het werkje van Louis Varlez en de nalezing-
van het gesprokene in de vergadering van 28 Augustus
j 1. de sympathie voor het doel der motie heeft ver
meerderd.
Spreker moet alleen nog doen opmerken, dat hij per
soonlijk een onderzoek door een raadscommissie (Arn
hem-Utrecht) wenschelijker acht dan een van de zijde
van Burgemeester eu Wethouders omdat dit college door
zijne samenstelling minder goed met vakvereenigingen
op de hoogte is. Hij heeft zjjue motie alleen gewijzigd
om te voldoen aan den hier uitgesproken wensch in de
hoop de aanneming meer te verzekeren.
In de vergadering van 28 Augustus werd door spreker
gewezen op de sympathie waarin het z.g. Deutsche stelsel
zich mag verheugen van alle zijden zonder onderscheid
van partij of stand. Ter aanvulling hiervan vestigt
spreker de aandacht op het zeer waardeerend artikel van
Mr. Dr. J. 11. van Zanten in no. 15 1906 van Gemeen
tebelangen (neutraal tijdschrift voor gemeentebesturen en
raadsleden), vervolgens op de nummers 21 en 24 met
korte verslagen over Arnhem en Utrecht, om te beslui
ten met een verwijzing naar de ingekomen adhaesiebe-
tuigingen en de degelijke memorie van toelichting dooi
den Leeuwarder Bestuurdersbond overgelegd.
Bij de adhaesiebetuigingen van 20 arbeiders-vereeni-
gingen vindt men de grootste van onze gemeente, de
uiteenloopendste richtingden Leeuwarder bestuurders-
bond naast het Werkliedenverbond, de S. 1). A. 1'. naast
de R. K. timmerlieden, de li. K. Handelsbedienden St.
Nicolaas, de eigenlijke vakvereeniging, naast de grootste
drankbestrijdersorganisatie.
Wel een bewijs dat die drankbestrijders onderschrijven
wat door spreker in de zitting van 28 Augustus werd
gezegd van de werkeloosheid in verband met drankmis
bruik en degeneratie. Waar de geheele georganiseerde
arbeidersbevolking, Patrimonium uitgezonderd, zich zoo
duidelijk heeft uitgesproken, is nu de beurt aan den
Raad. Spreker zal zich dan ook bepalen tot verdediging-
der motie, zoo dit noodig mocht blijken.
De heer Lautenbach zal de door den heer Besuijen
genoemde plaatsen laten rusten. Spreker heeft te dezer
zake ook eenige lectuur gehad. Behalve in Gent bestaat
ook in Keulen eene verzekering tegen werkeloosheid.
In Stuttgart heeft drie maal in het jaar een onderzoek
plaats. Een dergelijk onderzoek heeft tengevolge dat er
een scheiding ontstaat tusschen de arbeiders die het werk
schuwen en hen die het zoeken. Deze scheiding is nood
zakelijk, want dit is een zaak van groot belang. Wanneer
dit onderzoek dan in daden kon worden omgezet, dan
zullen wij een stap hebben gedaan in de goede richting
en zal spreker dit van harte toejuichen.
De heer Oosterhoff begint met zijne ingenomenheid
te betuigen met de motie van den heer Besuijen, althans
wat de hoofdzaak betreft. In tweeërlei opzicht kan
spreker er zich echter niet geheel mee vereenigen. In
de eerste plaats spijt het spreker, dat de heer Besuijen
zich heeft laten overhalen de oorspronkelijke redactie,
n.l. om het onderzoek aan eene raadscommissie op te
dragen, te wijzigen in dier voege, dat dit door Burge
meester en Wethouders zou geschieden. Spreker betreurt
dit, niet omdat hij deze zaak in handen van het Dage-
lijksch Bestuur niet veilig acht, maar omdat liet college
van Burgemeester en Wethouders toch al reeds zoo met
werk overladen is, en het dus niet geraden schijnt hen
nog met een zoo moeieljjk en omvangrijk onderzoek te
belasten. Dit klemt voor hem nog des te meei, waar
hij gemeend heeft een poging te moeten doen om die
Yerslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1906. 205
taak nog uitgebreider te maken. Spreker zal daartoe
wel een amendement indienen.
De voorsteller wil het onderzoek alleen zien uitgestrekt
tot de geldelijke gevolgen. Spreker erkent, dat die wel
het meest drukkend zijn, maar de werkeloosheid als zoo
danig is voor den werkman niet minder demoraliseerend.
Wanneer wij hierover later vruchtbare debatten zullen
hebben, dienen wij wel iets meer te weten dan een niet
al te ruime beantwoording van zijne vraag ons zou kunnen
geven. Spreker stelt daarom als amendement voor te
lezen achter stellen „naar den omvang der werkeloos
heid hier ter stede en naar de middelen die kunnen
worden aangewend ter voorkoming", en dan verder zoonis
de motie is gesteld.
Spreker weet wel dat er op verscheidene plaatsen
pogingen in dezen geest zijn aangewend met weinig
succes, doch dit is voor ons geen motief om het niet te
beproeven.
De heer Burger zou het woord te dezer zake niet
hebben gevraagd, voor dat hij het antwoord van Bur
gemeester en Wethouders had gehoord, indien niet het
amendement van den heer Oosterhoff hem aanleiding
had gegeven tot spreken. De motie-Besuijen heeft spe
ciaal het oog op het Gentsche stelsel, een stelsel, dat
op vele plaatsen instemming en navolging heeft gevonden.
Men zou de zaak daarom kunnen bekorten door een
voudig deze vraag te behandelen: „Zou de invoering-
van het Gentsche stelsel hier overweging verdienen
Dit stelsel heeft het voordeel, dat het het particulier
initiatief ongerept laat en zelfs dit initiatief aanmoedigt,
en bovendien nog, dat het pas in werking treedt als de
werklieden de zaak zelf ter hand nemen en ruimer werkt
naarmate zjj hun initiatief uitbreiden. De vraag zou bij
het onderzoek nog beperkt kunnen worden tot deze op
welke gronden is het elders ingevoerd en hoe werkt het
Het amendement-Oosterhoff veroorzaakt een geweldig
werk met weinig kans op succes. Het eerste resultaat
zal zijn, dat de zaak voor langen tijd wordt uitgesteld.
Wanneer men tot de conclusie kwam dat het Gentsche
stelsel aanbeveling verdient, dan kunnen wij ook zonder
juiste kennis van den omvang der werkeloosheid hier
ter stede ons regelen naar die plaatsen waar het is in
gevoerd en vragen wat moet daarvoor hier worden uit
getrokken. Zonder dit uitvoerig onderzoek zou men
dus met het Gentsche stelsel kunnen beginnen. Als
Burgemeester en Wethouders geen bezwaar hebben het
onderzoek te doen, vereenigt spreker zich met de motie.
Dit onderzoek aan eene commissie op te dragen wil
spreker niet, althans zelf wil hij niet gaarne in eene
dergelijke commissie zitting nemen.
Uit de memorie van den heer Besuijen kreeg de heer
Haverschmidt een ongunstig, naar hij wil hopen, onjuist
denkbeeld over deze zaak. Spreker leest daarin dat liet
voor den werkman vernederend is eene gratificatie te
ontvangen, maar de heer Besuijen keurt het goed, wan
neer de gemeente de vakvereeniging een subsidie geeft
ter uitkeering aan den werkman.
Spreker ziet daarin weinig verschilof de ambtenaar
het geld uitreikt of de penningmeester der vereeniging,
het karakter van gift gaat niet verloren.
De heer Besuijen verwacht op die wijze een grooten
toeloop naar de vakvereeniging. Spreker wil dat gaarne
gelooveu, maar de vraag is of de vakvereeniging door
die aanwinst gediend isin elk geval vindt spreker
het een ondeugdelijk middel tot uitbreiding van liet
ledental der organisatie.
Misschien zal de lezing van do toegezegde brochure
een beter licht over de zaak doen schijnen, maar voors
hands vindt spreker het beter, dat de gemeente de par
ticuliere werkverschaffing, die. hare sporen reeds heeft
verdiend, op een of andere wijze haren steun verleent.
De heer KoopmailS is ook een voorstander van de
motie-Besuijen maar nog meer van het amendement van
den heer Oosterhoff. Spreker zal over de zaak zelf niet
uitweiden, de stukken zeggen daarover genoeg. Het is
nog rustig en men hoort nog niet van werkeloosheid,
zoodat spreker het nu de geschiktste tijd acht de kwestie
onder de oogen te zien. Spreker kan zich echter niet
vereenigen met den eersten regel der motie-Besuijen en
wil daarvoor in de plaats hebben gesteld„de Raad be
noemt eene commissie van 3 personen uit zijn midden."
Spreker is er n.l. zeer tegeu liet onderzoek aan Burge
meester en Wethouders op te dragen, omdat dit college
met werk overbezet is, zooals het nu is samengesteld
eigenlijk een cabinet d'affaires of van overgang is. Spre
ker hoopt dat dit collegie op den duur meer vrijzinnig
heid ten opzichte van sociale vraagstukken zal blijken te
zijn toegedaan. Het is niet de aangewezen commissie
0111 in deze gewichtige zaak een onderzoek in te stellen,
getuige de opdracht over het scheidsgerecht, waarover
wel een antwoord zal komen doch dat veel te lang op
zich laat wachten.
De heer Besuijen zegt, dat door den heer Oosterhoff
is voorgesteld den omvang der werkeloosheid te onder
zoeken. Spreker is het met den lieer Burger eens, dat
dit zonder veel resultaat zal zijn.
De Bestuurdersbond heeft ook deze zaak ter hand ge
nomen en ook daar waren de resultaten bijzonder slecht.
Het amendement van den heer Oosterhoff is voor spreker
toch wel te aanvaarden, omdat behalve naar deii omvang,
ook naar de middelen ter voorkoming van werkeloosheid
een onderzoek wordt gevraagd Hoe wel nu de werkeloos
heid aan de inrichting onzer samenleving vastzit, zou
het toch niet onmogelijk zijn dat men door b.v. gemeen
tewerken in tijden van werkeloosheid te doen maken,
die werkeloosheid eenigermate vermindert.
Üe heer Haverschmidt heeft uit de woorden van Mr.
Burger kunnen zien, dat zijn opvatting niet de juiste is.
Het is uit filosophisch oogpunt, misschien wel een soort
bedeeling, doch niet zoo snijdend en uiet zoo scherp als
de werkverschaffing of de Stads-Armenkamer. De ar
beiders beginnen een zeker bedrag te storten eu wanneer
zij werkeloos worden, meenen zij hun eigen geld terug-
te krijgen. De heer Haverschmidt zegt grooten toeloop
te verwachten van minder goede risico's. Dit zou zijn
in het nadeel van de betrokken arbeiders zelf, want zij
zouden betalen, als spreker zich zoo mag uitdrukken voor
de dégénérés. De ballotage zal daarom de gevreesde toe
treding verhinderen.
Uit het werkje van Louis Varlez heeft men kunnen
zien dat bijna geen controle noodig ishet stelsel sluit
aan alle kanten als een bus, de arbeiders controleeren
zich zelf. De eenige controle, die misschien noodig is,
zou ziju dat de Raad eene commissie benoemt, die Bur
gemeester en Wethouders bijstaat iii het nazien der re
kening over het werkeloozenfonds der vakvereeniging.
De heer Komter wenscht met een paar woorden te
zeggen hoe hij er over denkt. Door verscheidene heeren
is er reeds op gewezen, dat in het college van Burge
meester en Wethouders door mutatie veel werk op voor
bereiding en afdoening wacht. Om die reden zal spreker
tegeu de motie-Besuijen stemmen. Overigens ziet spreker
in de zaak wel iets, waar werkelijk gemeentebelang bij
betrokken kan zijn n.l. dit, dat er door de bijdrage der
gemeente een prikkel bij de arbeiders ontstaat tot sparen,
tot liet vormen van werkeloozenkassen, die in tijden van
werkeloosheid dienst kunnen doen als bijdrage in het
levensonderhoud. Die prikkel nu is reeds een groot
voordeel. Welk stelsel het beste is, zal door onderzoek
moeten worden uitgemaakt. De tijd tot onderzoek is er,
want alvorens een stelsel wordt toegepast moeten er
vakvereenigingen bestaan, die een werkeloozenkas hebben.
Deze bestaan nu, naar spreker meent te weten, in Leeu
warden nog niet. Spreker wil echter om bovengenoemde
reden het onderzoek niet aan Burgemeester en Wet-