234 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 31 October 1906.
brug. Als hij 's avonds van zijn kantoor komt, kan
hij niet zien of de brug open of dicht isdit kan
gevaar teweeg brengen.
De heer Baart de la Faille heeft eene opmerking
van den pachter van den Prinsentuin over te bren
gen. Deze klaagt over de verlichting aan de buiten
zijde van het koffiehuis, waardoor er bij gebrek aan
licht veel ongeregeldheden gebeuren.
De heer Hijlkema antwoordt, dat van de opmerking
van den heer van Messel nota zal worden genomen,
terwijl in do verlichting vóór aan den buitenkant
van het koffiehuis in den Prinsentuin reeds afdoende
verbetering is aangebracht. Du geheele singel langs
den Prinsentuin is thans zelfs van gasverlichting
voorzien.
Volgnos 130— 131 worden ongewijzigd goedgekeurd.
Volgno. 132. Bezoldiging van de beambten.
De heer Besuijen zegt, dat zich in de raadsverga
dering van 22 Augustus 1905 (pag. 161 der hande
lingen) een eigenaardig geval voordeed. De instructie
van den Directeur der gemeentewerken was herdrukt
en de zetter had een drukfout gemaaktwaardoor
het maximum werd aangegeven op f 3500,— in
plaats van op ƒ3300.—
De heer Feddema vroeg naar aanleiding van dit
abuis het woord en betuigde zijn leedwezen over het
geval, doch veronderstelde dat nu „misschien zekere
verwachtingen waren gewekt." Het cijfer moest
maar blijven. Dit werd algemeen goedgekeurdbe
halve door den heer Jansen. In de vergadering van
8 November d.a. v. kreeg de heer Hofkamp zijne
3500.
Hier doet zich nu een geval voor van gelijksoor-
tigen, maar van nog ernstiger aard.
Het is nu jammer, dat de heer Feddema niet aan
wezig is. Spreker brengt het dus onder de aandacht
van hen die zich op 22 Augustus 1905 met hem
konden vereenigen. Zie hier de zaak.
Er zijn twee doodgravers van Oostrum en de
Wilde. In de begrooting van 1906 stond de eerste
voor 475. de tweede voor 450.— (zie post 132
begrooting 1906).
In de veronderstelling nu, dat daar de waarheid stond,
ging men hier in November 1905 discussieeren. De
heer Troelstra vond het loon voldoende; de heer Koop-
mans wilde de loonen met 25.— verhoogen en bren
gen op 500.— en 475. De heer Baart de la
Faille kon daarin meegaan. De heer van Ketwich
Verschuur vond het rationeeler om den post met
75.— te verhoogen, als ze gelijkwaardig waren. De
heer Jansen zei ten slottedat het verschil van
25. in de anciënniteit zat.
De heeren Tromp en Feddema wilden niet verhoo
gen. Geen enkele echter had beweerd dat de loonen
te hoog waren.
De doodgravers, die het in de courant lazen, zullen
verbluft geweest zijnwant de tweede doodgraver
had maar f40U.-. Het cijfer in de begrooting was
onjuisteen schrijffout. Een verschil van f 25. be
stond niethet was een van f 75.— Natuurlijk zal
de tweede doodgraver verwacht hebbendat hem
werd uitgekeerd hetgeen op de begrooting stond en
door de heeren in den Raad was vastgesteld. Hij
ving echter bot en kreeg f 8,-.
Nu staat hij in de begrooting op ƒ400 - en al de
redeneeringengebaseerd op een foutzijn dus ver
vallen. Totaal onjuist is dan ook de opmerking
van Burgemeester en Wethouders, die zeggen wij
verwijzen naar de verwerping van een voorstel Koop-
mans in 1906. Dit zal ieder toegeven.
Wij moeten nu van de medestanders van den heer
Feddema verwachten, dat zij zullen voorstellen, niet
alleen om het voorstel van rapporteurs aan te nemen
maar bovendien aan de Wilde de f 50.— te restitu-
eeren, die men hem in strijd met de begrooting ont
hield. Denk eens aan den Directeur der gemeente
werken. Er zijn echter nog andere redenen, die voor
spreker zwaarder wegen.
1de Wildede 2e doodgraver, is aangesteld in
gemeentedienst 28 Maart 1896 als wegwerker. Toen
de vacature-begraafplaats kwam, werd hij benoemd
1 April 1904 op f 8.— maar van invloedrijke zijde
werd spoedig verhooging toegezegd. Daarop steunende
nam hij de benoeming aan. De verhooging is
echter uitgebleven en de wegwerkers kregen on-
dertuss'chen f 10.— bij minder arbeid. Dit, gevoegd
bij de besprekingen der raadsleden van het vorig
jaar, moest den man zeer teleurstellen. Het voorstel
van rapporteurs nu gaf weer hoop op verbetering
van positie.
Aan alle kanten moeten wij dit voorstel wel accep
teeren. Laat ons nu niet praten over die emolumen
ten, dat wonen b.v. op het kerkhof, doet hij dat voor
zijn pleizier of voor de gemeente? De politie-com-
missaris moet bij de hoofdwacht wonen, dan moeten
wij hem ook een woning geven, zei men. Wat het
wonen betreft een congruent geval.
De eerste doodgraver, van Oostrum, 71 jaar met
31 dienstjaren heeft toch zeker wel recht op zijn
maximum, niet waar? Wanneer moet hij het anders
hebben Beide personen zijn zeer geschikt voor de
taak, welke met zooveel tact en voorzichtigheid moet
worden verricht.
Over den drukken werkkring, door het volraken der
vierde klasse, het om den anderen avond thuis zijn,
evenzoo om den anderen Zondagzal spreker niet
praten, laat dit maar wegvallen tegen de emolumenten.
Waar de directeur der begraafplaats, wiens maxi
mum in 1904 eerst op ƒ600.— werd gebracht, dit
maximum nu reeds zal krijgen, is het voorstel tot
verhooging van de Wilde met f 50.- en van van
Oostrum met f 25.— zeker niet te bar.
De heer Koopmans deelt mede dat rapporteurs met
den heer Besuijen mee gaan. Spreker zal er niets
aan toevoegen en alleen verwijzen naar het door den
heer Besuijen gesprokene. Met betrekking tot het
maximum merkt spreker op, dat waar Burgemeester
en Wethouders een jong opzichter direct opzijn maxi
mum stellen, er alle reden is dit van Oostrum ook
te doen met zijn groot aantal dienstjaren. Van den
jongsten doodgraver heeft spreker de beste informa-
tiön bekomen.
De heer Hijlkema vraagt: gaat dit zoo wel goed?
De Raad stelt de grenzen der salarissen vast, doch
heeft aan Burgemeester en Wethouders de toepassing
der verhoogingen overgelaten. Nu heeft inen de han
digheid de posten te verhoogen en in het met name
noemen van iemand ligt opgësloten, dat die verhoogd
moet worden.
Die toestand is onregelmatig. Op die manier rege
len niet Burgemeester en Wethouders, doch de Raad
de verhoogingen tusschen de minima en maxima.
De heer Burger wonscht naar aanleiding van het
door den heer Hijlkema gesprokene iets in het midden
te brengen. Spreker stelt zich de zaak zoo voor, dat
als het voorstel Besuijen wordt aangenomen, Burge
meester en Wethouders daarmee een wenk is gege
Verslag van de handelingen van den gemeenteraa
ven. Deze manier van handelen is geheel parlemen
tair. Er kan naar sprekers meening niets tegen zijn,
dat de Raad kritiek uitoefent op de handelingen van
Burgemeester en Wethouders Welnu, dan is de
eenvoudigste manier om een votum van den Raad te
krijgen deze, dat juist zoo als hier geschiedt, de Raad
een bedrag ter beschikking stelt, waarover Burge
meester en Wethouders kunnen beschikken, zonder
daartoe verplicht te zijn.
De heer Besuijen wenscht hierover nu geen princi-
pieele discussiën te openen. De heer Hijlkema noemt
sprekers manier van handelen een handigheid. Dit
is niet zoo Volgens art. 136 der gemeentewet
regelt de Baad de salarissen der ambtenaren enz.
Dat de Raad nu aan Burgemeester en Wethouders
de bevoegdheid gegeven heeft deze tracteinenten
binnen bepaalde grenzen te regelen, is in strijd met
genoemd artikel en een ongeoorloofde delegatie van
macht.
De Voorzitter doet opmerken dat de Raad wel de
gelijk gedaan heeft wat de gemeentewet van hom
vei langt: n 1. dat hij de traetementen van zijne amb
tenaren zoude regelen. De Raad heeft de grenzen
aangegeven waartusschen die tractementen zich zullen
bewegen en voor iedere ambtenaarsbetrekking het
minimum en het maximum der aan die betrekking
verbonden jaarwedde geregeld. Iets anders is nu de
bepaling van het tractement, dat een zeker ambtenaar
op een zeker tijdstip zal genieten. Die bepaling
is, binnen de grenzen van 's Raads regelingterecht
door den Raad aan Burgemeester en Wethouders op
gedragen, omdat laatstgenoemden geacht moeten wor
den het best in staat te zijn om die bepaling naar
billijkheid en naar omstandigheden te doen.
Spreker is het dan ook volkomen eens met den heer
Hijlkema en beschouwt de voorgestelde verhooging,
zoo zij wordt aangenomen, niet bindend voor Bur
gemeester en Wethouders.
Wat speciaal de jaarwedde der doodgravers aan
gaat, zoo zij hier medegedeeld dat deze door den Raad
aldus is geregeld, dat het minimum 400. en het
maximum ƒ500. zoude zijn en het genot van vrije
woning.
Binnen deze grenzen bepaalden nu Burgemeester
en Wethouders het tractement van den oudsten dood
graver, van Oostrum, die in 1875 in functie trad, op
475. en van den tweeden, de Wilde, die in 1904
in functie trad. op 400 Beiden genieten boven
dien eene belooning van f 25.— per jaar voor het
openen en sluiten van het hek en emolumenten,
waarover spreker hier zal zwijgen. Hij kan echter
niet toegeven dat die tractementen onbillijk zijn be
paald.
Het voorstel van den heer Besuijen wordt aange
nomen mot 14 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Koopmans, Wilhelmy,
Oosterhoff, Lautenbacli, Haverschmidt, Burger, Baart
de la Faille, Beerends, Menalda, Feitz, Jansen, Be
suijen, Duparc en van Messel
Tegen de heeren Beucker Andreae, Komter, Schoon-
dermark, Hijlkema, Beekhuis, Tigler Wijbrandi, van
Ketwich Verschuur en Tromp.
Volgnos. 133— 140 worden ongewijzigd goedgekeurd.
Volgno. 141. Uitgaven ten behoeve van de exploi
tatie eter gasfabriek.
Do heer Burger wenscht naar aanleiding van dezen
van Leeuwarden van Woensdag 31 October 1906. 235
post twee punten te bespreken. Hij zal beginnen
met onderdeel b bezoldiging van het personeel, en
wel de bezoldiging van den boekhouder en den op
zichter. Spreker is het met Burgemeester en Wet
houders eensdat de salarissen van deze twee per
sonen geen onderling verband houden, doch als spre
ker ze met elkander in onderling verband bezietvindt
hij een scherpe tegenstelling.
De verordening bepaalt het tractement van den
boekhouder op f 1300.- tot f 1700 dat van den op
zichter f 900.— tot f 1200. Voor den dienstdoenden
boekhouder is echter bij uitzonderingsbepaling gesteld
f 1600. tot/- 2000. -vermoedelijk omdat deze cijfers
onder de oude verordening voor hem reeds golden.
Hij had dus een verkregen recht. Voor hem persoon
lijk is dus bij de nieuwe verordening een hooger
minimum en maximum vastgesteld.
In 1905 is de opzichter aangesteld op zijn minimum
saiaris van ƒ900.— en nu zien wij op de begrooting
voor 1907 denzelfden man plotseling op zijn maxi
mum gebracht. Deze heeft 1 a 2, de boekhouder
daarentegen 88 dienstjaren, is sedert 1882 in zijn
tegenwoordige betrekking werkzaam en staat nu al
eenige jaren op 1800.-, dus f 200 beneden het
maximum.
Nu houden de salarissen der genoemde personen,
wel geen direct verband schriller tegenstelling is
echter niet denkbaar. Spreker is van oordeelal
wil hij geen algemeenen regel stellen voor verhooging
binnen de bepaalde grenzen, dat een ambtenaar, die
reeds 38 jaar zijn betrekking op uitstekende wijze
heeft vervuld, het recht heeft het voor hem geldende
maximum traktement te krijgen.
Men zou spreker kunnen tegenwerpen dat het
minimum en maximum te hoog zijn volgens deniouwe
verordening. Dat argument is niet ter zake die
nende, want een eenmaal verkregen recht moet ge
ëerbiedigd worden. Nu gaat men dat recht in naam
eerbiedigen, inderdaad echter schendt men het. Spre
ker zal voorstellen dezen post met 200.— te ver
hoogen, opdat de Raad uitspreke, dat de boekhouder
eindelijk aanspraak heeft op zijn maximum-salaris.
Wat het 2e punt aangaat, de lantaarn-opstekers,
in de voorlaatste vergadering heeft de voorzitter der
gascommissie uitvoerige inlichtingen verstrekt om
trent de nieuwe loonregeling aan de gasfabriek Wat-
spreker toen reeds heeft gezegd, kan hij nu herhalen,
het hebben van het overzicht is aangenaam, omdat
men daardoor een kijkje krijgt in zaken, die den Raad
aangaan. Spreker heeft op de nieuwe regeling geen
aanmerking te maken, hij heeft gezien dat er gestreefd
is naar een systematische regeling en heeft bovendien
den indruk gekregen, dat het systeem, waarop die rege
ling berust, goed is. Spreker handhaaft hetgeen vroeger
reeds door hem is gezegd, dat n.l. de behandeling dei-
lantaarnopstekers verre van juist is. Spreker heeftniets
tegen het nieuwe systeem in het algemeen. Hij heeft
echter tegen twee dingen bedenkingen:
1. tegen de speciale regeling der lantaarnopstekers
in verband met hun loon;
2 tegen de wijze, waarop gehandeld is met deze
personen, wier normaal loon bij de nieuwe regeling
lager is geworden dan hetgeen zij vroeger feitelijk
genoten en voor wie het noodig werd geacht eene
speciale regeling te treffen.
De werktijd voor de opstekers was onder de oude
regeling per dag 2 uur korter dan voor de andere met
hen gelijk te stellen werkliedenmaar hierbij komen
de uren, benoodigd voor het opsteken en blusschen
der lantaarns. Hiervoor wordt telkens een uur ge
rekend wat er ook wel voor noodig is. Het aan
steken geschiedt een groot gedeelte van het jaar
binnen den werktijd van de fabriekdoch in den
zomertijd daar buiten, en het blusschen geschiedt