278 Verslag Van de handelingen van den gemeenterag Do beraadslaging wordt geopend. De heer Duparc zegt, dat de zaak, die het hier geldt, van meer belang is, dan het wel schijnt. Zij heeft een ondergrond. In het jaar 1862 werd door het raadslid, den heer A. van Assen, een voorstel ingediend, 0111 de inschrijvingen der gemeente op het grootbofk te gelde, te maken ten einde uit de opbrengst een gedeelte van de tegen hoogere rente loopende geldleeningen af te lossen. Dat voorstel werd in handen gesteld eener raads commissie tot onderzoek en rapport. In 1864 werd het rapport uitgebracht; het was een zeer uitvoerig stuk en ging vergezeld van een belangrijk verslag van den ar chivaris Eekhoff, inhoudende de uitkomsten van zijn onderzoek naar den oorsprong der inschrijvingen. Daar uit bleek, dat zo waren voortgekomen uit gelden1 aan de gemeente teruggeven uit de opbrengst van haar geeste lijke goederen op het einde der 18e eeuw. De teruggaaf was geschied onder de verplichting om de renten uit de genoemde gelden te besteden tot bepaalde doeleinden o. a. voor de bezoldiging van zes gereformeerde predi kanten die er destijds te Leeuwarden waren en waar voor sedert jaarlijks 6600.op de gemeentebegrooting werd uitgetrokken. Den 26 Mei 1864 spreker her innert zich dezen dag goed, want bet was juist die van zijn intrede in den Daad zou het rapport in behande ling worden gebracht, doch wegens bijzondere redenen werd de behandeling tot de volgende vergadering uitge steld. De conclusie van de meerderheid der commissie strektedat de gemeente met het oog op de aan de teruggaaf der gelden verbonden voorwaardeniet het recht had de inschrijvingen te realiseeren. Na een be langrijk contradictoir debat en verwerping van een paar amendementenwerd de conclusie in haar geheel in de raadsvergadering van 9Juni 1864 bij acclamatie aangenomen. Van de inschrijvingen op het grootboek was echter uitgezonderd een bedrag van ruim 18,100,waarover volgens alle leden der commissie, de Raad vrijelijk mocht beschikken. Naar aanleiding hiervan werd door spreker den 5 November 1864 bij de behandeling der gemeente begrooting voor 1865 een voorstel ingediend, om de ge noemde inschrijving van ƒ18,100, rentende 2i/2 pCt., te gelde te maken en de opbrengst te besteden tot aflossing van een zeker bedrag der gemeenteschuld. Het raadsbesluit van 1864 werd steeds geëerbiedigd, Nooit is in latere jaren de Raad er op teruggekomen en nu meent spreker dat dit ook thans niet mag ge schieden. Zijns inziens echter zal dit het geval worden indien de Raad het voorstel van Burgemeester en Wet houders aanneemt. Spreker heeft getracht, de zaak zoo duidelijk mogelijk voor den Raad te maken, omdat haar geschiedenis wel aan de groote meerderheid der leden geheel onbekend zal zijn. Juist daarom echter zal hij geenszins aanraden, het voorstel thans af te stemmen. Ilij wenscht niet het voorbeeld te volgen van Burgemeester en Wethouders om van de leden te vergen dat zij zonder zich door onderzoek op de hoogte der zaak te hebben gesteld, een besluit zullen nemen. De bedoeling van het door hem gesprokeneis dan ook alléén, om den leden daartoe de gelegenheid te geven, zóó een eigen meening te vestigen. Het rapport der commissie werd destijds met de bijlagen gedrukt en is ter secretarie aanwezig. Er werd toen nog geen officieel raadsverslag uitgegeven, doch een ver slag van de beraadslagingen kan men vinden in de Provinciale Friesche Courant van 16 Juni 1864; de jaargang is zeker in de stedelijke bibliotheek aanwezig. üp grond van een en ander stelt spreker voorde behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wet houders uit te stellen tot de eerstvolgende vergadering. In dien tussclientijd hebben de leden dan de gelegenheid, de geheele zaak te onderzoeken. De Voorzitter schorst de beraadslaging over punt 5 der agenda en brengt het voorstel van den heer Duparc in bespreking. van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1906. De heer Beucker Andreae deelt volkomen de opinie van den heer Duparc. Hem was ook bekend het rapport in 1864 door eene Raadscommissie uitgebracht betreffende het al of niet réaliseeren van bestaande inschrijvingen op het Groot boek. Dit rapport beeft hij voor zich liggen en daaruit blijkt ten duidelijkste dat van realiseeren geen sprake kan zijn. Spreker houdt zich overtuigd, dat dus even min sprake kan zijn van tot onderpand verstrekken voor beleening en steunt daarom het voorstel van don heer Duparc om de behandeling van het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te houden, omdat ook hij wenschelijk vindt, dat met bedoeld rapport door de leden van den Raad kennis worde gemaakt. De heer Hijlkema doet opmerken dat bet, na het dooi de heeren Duparc en Beucker Andreae gesprokene, den schijn zou kunnen hebben alsof Burgemeester en Wet houders niet met de door den heer Duparc te berde ge brachte zaken bekend zijn. Niets is minder waar. Met vraagstuk waar het hier om gaat is echter in het wezen der zaak geheel anders; betrof het realisatie of vervreem ding, dan zou spreker de meening van den heer Duparc onderschrijven. Dat raadslid spreekt immers van reali seeren en vervreemden! Wat Burgemeester en Wethou ders willen is geheel iets anders en heeft z.i. met de kwestie van 1864 niets te maken. De heer Komter wil voorlezen wat er in den aanhef van het desbetreffend advies van destijds gedrukt staat. Hieruit zal men zien, dat het voorstel van toen en dat van thans weer 2 van elkaar verschillende zaken zijn. Er staat n.l. als taak van de betreffende commissie vermeld dat zij oen onderzoek moest instellen naar den oor sprong en het al dan niet mogelijke en raadzame van de realisatie der inschrijvingen. De destijds benoemde commissie had dus de vraag te beantwoorden of realisatie wenscbeljjk was. Deze vraag zou Spreker met de meerderheid der Commissie, zeker ontkennend hebben beantwoord. Immers blijkt duidelijk dat dit bezit voor het nageslacht is weggelegd, opdat de renten kunnen strekken ter voldoening van mede op het nageslacht overgedragen verplichtingen. Dit voorstel echter bedoelt beleening bij de Neder- landscbe Bank en dit is geheel iets anders. De gemeen te behoudt de inkomsten van het beleende en ingevolge 9 van de voorwaarden kan zij ieder uur van den dag haar pand terugnemen, natuurlijk tegen betaling der verschul digde gelden. Waar nu het verschil duidelijk is aange toond tusschen dit voorstel en het rapport waarnaar de heer Duparc verwijst en verdere kennismaking met dat rapport dus ook weinig ter zake dienende is, meent spre ker dat de behandeling niet moet worden uitgesteld. De heer Duparc zal do beide Wethouders niet volgen in hunne bespreking van de zaak au fond. Reeds dadelijk toch zei hij, dat het hem voor het oogenblik alléén was te doen, om uitstel te verkrijgen van de behandeling van bet voorstel van Burgemeester en Wethouders, ten einde zijnen medeleden de gelegenheid te geven, zelve de zaak te onderzoeken. Burgemeester en Wethouders toch waren wel bekend met de geschiedenis der zaak, doch behalve spreker en nog eeD enkel lid, verkeerden de overige leden niet in deze gunstige positie. Door aan neming van sprekers voorstel tot uitstel van de behan deling wordt bovendien niets geprejudiciëerd. Spreker meent in het bijzonder een beroep te moeten doen op de rechtsgeleerde leden van den raad, om, als zijn voor stel wordt aangenomen, hun aandacht aan de zaak te wijden, omdat hun advies natuurlijk hier veel gewicht in de schaal kan leggen. Indien zij kunnen aantoonen, dat overschrijven der inschrijvingen op naam van de Ncderlandsche Bank niet strijdt met de in dezen aan de gemeente opgelegde verplichting, dan zal hij zich gaarne bij hun advies neerleggen. i Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1906. 279 De heer Beucker Andreae wil, naar aanleiding van het door de Wethouders gesprokene, nog een enkel woord zeggen. Deze beide heeren hebben er op gewezen, dat realisee ren iets anders is dan beleening. Dit schijnt nu opper vlakkig wel zoo, maar als eene inschrijv ing op het Groot boek als onderpand voor beleening of in rekening-courant moet worden gebruikt, moet die inschrijving worden overgeschreven op naam der Nederlandsche Bank. Dit is juist de zaak, men geeft daardoor zijn bezit uit han den en dat staat volgens spreker gelijk met realiseeren. Waar nu eene bezitting onvervreemdbaar is, en dit blijkt zóó te zijn met onze inschrijvingen op het Grootboek, dan kan die niet op een anderen naam worden gesteld. Wat de brief van het bestuur van de gemeente Zwolle aangaat, oppervlakkig lezende zou men zeggen: wat daar kan, kan toch hier ook. Spreker wenscht echter op te merken, dat hij dezer dagen in Zwolle is geweest en dat hij daar de zekerheid heeft gekregen, dat de inschrij vingen van de gemeente Zwolle geheel vrij zijn, dus gelijk gesteld kunnen worden met certificaten, die niet op naam staan. Daarom hebben ook Gedeputeerde Sta ten van Overijssel liet betrekkelijk raadsbesluit goedge keurd. Spreker houdt zich overtuigd, dat Gedeputeerde Staten onzer provincie tegen een dergelijk besluit van onzen Raad terecht bezwaren zouden maken op dezelfde gronden door spreker zooeven aangevoerd, dat eene be zitting, die onvervreemdbaar is, niet op naam van een ander kan worden overgeschreven. De heer van Messel heeft liet voorstel van Burge meester en Wethouders, om rekening-courant te openen met de Nederlandsche Bank, met ingenomenheid begroet. Het zal velen leden bekend zijn, dat door spreker daar vroe ger reeds dikwijls op is gewezen, doch zijn idee heeft in de oogen van wijlen den Wethouder Troelstra nooit genade kunnen vinden. Spreker constateert thans met genoegen dat de nieuwe Wethouder van Financiën hier rekening houdt met het geen door hem hieromtrent vroeger te berde is gebracht. Verder is Spreker 't geheel eens met het gesprokene van den heer Hijlkema en niet met dat van den heer Duparc, die over realisatie sprak, omdat hier van geen realisa tie, in den volsten zin des woords, sprake kan zijn; 't is hier bloot een kwestie van vorm, het geven van onderpand, want de Nederlandsche Bank is door haar statuten gebonden, het onderpand op haar naam te doen overschrijven. Dit neemt echter niet weg, dat ook vol gens deze zelfde statuten de gemeente ieder oogenblik het recht behoudt, het haar toebehoorend onderpand op te vorderen, daar het haar eigendom geheel blijft. Spreker heeft geen bezwaar om het voorstel van Bur gemeester en Wethouders aan te nemen. De Voorzitter brengt den leden in herinnering dat het voorstel van den heer Duparc, om de behandeling van punt 5 der agenda aan te houden tot de volgende ver gadering, thans alleen in bespreking is. Spreker begrijpt dat het niet gemakkelijk is om zich daarbij geheel vrij te houden van eene bespreking van hot voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar gelooft dat zulks toch beter zoude gaan, wanneer de leden meer wilden letten op de overwegingen, die den heer Duparc tot het doen van zijn voorstel hebben geleid. Die spreker sprak tocb de mogelijkheid uit, dat vele leden niet bekend zouden zijn met een rapport, in het jaar 1864 door eene Raads commissie uitgebracht over den oorsprong der kapitalen, die men thans beleenen wil en achtte de kennisneming daarvan dringend noodzakelijk vóór eene beslissing zou worden genomen. Welnu, in hoeverre de leden met den inhoud van dat rapport bekend zijn, kunnen zij onmid dellijk beslissen en daarmede waarschijnlijk ook onmid dellijk hun stom bepalen ten opzichte van het onderwerp van beraadslaging. De heer Burger wenscht de vergadering mede te dee- len, dat hij van' de door den heer Duparc ter sprake gebrachte kwestie niets af weet en dat hij het daarom noodzakelijk acht tijd te hebben voor een onderzoek. Spreker wil echter opmerken dat als werkelijk blijkt dat I de inschrijvingen onvervreemdbaar zijn, het voorstel van I Burgemeester en Wethouders niet zal kunnen worden j aangenomen, omdat het overschrijven der inschrijvingen op een anderen naam medebrengt en juist bij de inschrij vingen op het Grootboek is overschrijving altijd ver vreemding. De heer Beerends is dit ook volkomen met den heer Burger eens. Onverschillig op wiens naam de inschrij vingen worden overgeschreven, verpanding is vervreem ding en dat is in dezen gelijk aan realiseeren, omdat men ze voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor j de inschijvingen hebben plaats gehad, men heeft er niet meer over te beschikken. Over de zaak zelf zal hij niet spreken, omdat thans j alleen het voorstel van den heer Duparc in behandeling is, maar dit wil hij er wel van zeggen dat hij nog niet volkomen overtuigd is, dat bij aannemen van bet voor stel voordeel wordt behaald. Spreker ondersteunt het voorstel tot uitstel. De heer Komter zegt dat er over uitstel gesproken j wordt alsof de zaak niet de minste haast heeft. Spre ker wil er echter op wijzen dat tijdelijke geldlee- ningen moeten worden afgelost. Om daarin op andere wijze te voorzien moet men toch minstens 4 weken tijd hebben. De rijkspostspaarbank is ook wel genegen de gemeente geld te verstrekken, maar het best en voordee- ligst is de Nederlandsche Bank op de manier zooals wordt voorgesteld tegen beleenings-rente van binnen- landsche effecten. Op 1 Januari vervalt ƒ110.000,— bij de firma Erven Koumans Smeding en dient voor tijdige regeling te worden gezorgd. Er is dus wel degelijk haast bij de behandeling, Bovendien zooals ook reeds door den heer van Messel terecht is opgemerkt de gemeente kan ieder uur van den dag haar pand weer op eigen naam doen overschrijven. De heer Duparc meent naar aanleiding van de laatste woorden van den heer Komter de opmerking te moeten maken, dat, als er werkelijk zoo'n haast bij de zaak was, Burgemeester en Wethouders eerder met hun voorstel bij den Raad hadden moeten komen. Het gaat echter niet aan om de leden van den Raad, gelijk het wel eens in het dagelijksch leven wordt genoemd, het mes op de keel te zetten. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Duparc wordt aangenomen met 19 tegen 1 stem. Vóór stemmen de heeren: Beucker Andreae, Tromp, Wilhelmy, Oosterhoff, Beekhuis, Duparc, Burger, van Messel, HaverschmidtLautenbach Tigler Wijbrandi, Schoondermark, van Ketwich Verschuur, Beerends, Me- nalda, Koopmans, Baart de la Faille, Hijlkema en Be- suijen. Tegen de heer Komter. 5. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders in zake een adres van het bestuur der Afd. Leeuwarden e.o. van de Ned. Onderwijzers-propagandadub om subsidie voor een drunkbeslrijding-cursus. Dit prae-advies luidt als volgt Ondanks de omstandigheid dat het standpunt Uwer vergadering ten aanzien van subsidie-aanvragen voor drankbestrijdersvereenigingen algemeen bekend mag wor den geachtschijnt men het noodzakelijk te vinden tel ken jare met een dergelijke aanvrage tot U te komen. Zoo thans wederom de afd. Leeuwarden e. o. der Neder-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 3